Lize Van Dyck – De Standaard
12 juni 2025
Leestijd: 3 min
Ik was aan het koken toen mijn plusdochter plots met haar prachtige grote ogen vol tranen voor me kwam staan.
“Wat is er?”,
vroeg ik en ze leidde me bij de hand naar de tuin, waar een klein, onbeweeglijk musje lag.
Zijn lot gevonden in een van de grote ramen.
Mijn partner houdt niet zo van die vogelstickers en aangezien het zijn huis is,
had ik dit mini-ecostrijdje niet te ver gedreven en het plakken tot één raam beperkt. Niet voldoende om deze dood te voorkomen.
We begroeven het diertje en versierden het graf met zwart-witte kiezels.
Serene stilte in de tuin.
Een dag later keek ik opnieuw in donkere betraande ogen. Opnieuw onverwacht en onvoorbereid, omdat ik ze als antwoord kreeg op de vraag: “Hoe was jullie Offerfeest?”
Ik geef enkele avonden per week Nederlandse les aan anderstalige nieuwkomers,
onder wie verschillende moslims.
Een van mijn cursisten – tevens een van de lichtpuntjes in mijn week – is een 25-jarige Palestijnse vluchteling. Ondanks zijn situatie draagt hij een onverwoestbare glimlach en compenseert hij zijn nog redelijk beperkte kennis van het Nederlands met een aanstekelijk enthousiasme.
“Niet goed. Familie Gaza dood. Neef en kinderen dood met bom”, was zijn antwoord.
Prachtige grote ogen vol tranen.
Serene stilte in de klas.
Daar sta je dan.
Machteloos tegenover dat leed.
Gefrustreerd denkend “kon ik maar…”,
“deden zij maar…”, “was het maar…”.
Hobbelend tussen “pff, wat maakt het in godsnaam uit?” en “niets doen is geen optie”.
Hetzelfde als zovelen om mij heen voelen.
Sommigen trekken zich terug, anderen maken zich kwaad. Sommigen worden cynisch, anderen activistisch.
Apathie en empathie wisselen elkaar af wanneer je het gevoel hebt dat een onrecht te groot is om te bevechten.
We zitten gewrongen tussen ethische kwesties en een geprivilegieerd leven, waar we het liefst zo weinig mogelijk op willen inboeten.
Na een gesprek diezelfde week met een vriendin over dat machteloze gevoel en over de vraag of gaan betogen iets uitmaakt,
las ik de volgende woorden in het kinderboek
De jongen die van de wereld hield,
van Tjibbe Veldkamp.
Ik stuurde haar dit fragment door:
“Waarom ik op muren schrijf?
Omdat de staat liegt …
Omdat mensen in dit land niet vrij zijn.
Iemand moet het zeggen.”
“Helpt dat?”
“Ja en nee”, zei zijn vader zacht.
“De wereld zal niet van de ene dag op de andere goed en eerlijk worden. En al helemaal niet omdat ik iets schreef.
Maar misschien geef ik mensen hoop.
Arme mensen, die denken:
wij zijn niet alleen.”
Een kinderboek als moreel kompas.
Op het einde van de dag is al wat ons rest onze menselijkheid, solidariteit en goede, doordachte intenties.
En hoewel ik weet dat de wereld er niet ineens eerlijk door zal worden, kan ik niet anders dan een signaal geven.
Aan elke glaswand van het huis hangen intussen vogelstickers.
Komende zondag 15 juni trekken we naar Brussel-Noord.
Jullie zijn niet alleen.

Overzicht
Lees alle berichten in deze categorieën
Bron: De Standaard