Portret – David Van Reybrouck


Vandaag 11 september 2021 wordt David Van Reybrouck 50 en dat is meer dan een symbolisch ijkpunt. Was altijd de mens zijn perspectief, dan kan dat voortaan niet anders dan het klimaat en de toekomst van de planeet zijn.
‘Elke herfst komt feller binnen dan de vorige.’

Kasper Goethals – De Standaard


Op dinsdag 11 september 2001 werd David Van Reybrouck dertig. Hij had zichzelf vrijaf gegund en bezocht de Engelstalige boekhandel Waterstones, aan de Adolf Maxlaan in Brussel. Het was een bewolkte dag, het regende. Van Reybrouck bladerde achter in de winkel door een verzameling Bushisms – ongelukkige en domme uitspraken van de toenmalige Amerikaanse president George Bush – toen een man binnenstormde en riep: ‘They’re bombing the Pentagon!

Die avond keek hij met een handvol vrienden naar de historische beelden uit New York. Eerst het ene vliegtuig, dan het tweede, nadien de vallende man en ten slotte de angst en de afschuw in de ogen van Amerikanen. Een onaangenaam gevoel bekroop Van Reybrouck. Een maand eerder had hij het manuscript voor zijn debuut De plaag afgeleverd bij de uitgever. Was het nu al gedateerd, nog voor het moest verschijnen? ‘Ik had me laten inspireren door de ­teksten van Desmond Tutu over de waarheidscommissies van 1995. Wat hij daarin schreef over het geschonden maatschappelijke weefsel en hoe je het moet herstellen, is zo wijs.’ Met de beelden van 9/11 dreigde het internationale momentum voor verbroedering en interculturele dialoog alweer te verdwijnen. ‘Het cultuurrelativisme is voorbij’, schreef Van Reybrouck de volgende dag in een brief aan een vriend. ‘Dit zal de verschillen tussen mensen weer helemaal op scherp stellen.’

A holiday from history

Het tekent Van Reybrouck dat hij het leven spiegelt aan de grote gebeurtenissen. Hij werd geboren in 1971, een jaar voor de Club van Rome Grenzen aan de groei publiceerde. In het scharnierjaar 1989 werd hij volwassen. In een van de laatste weken van zijn middelbare school rolden de Chinese tanks over het Tiananmenplein in Peking. ‘Iedereen in de klas was daarmee bezig, wat zou er worden van die studenten?’ En vijf maanden later, tijdens zijn eerste semester aan de KU Leuven, viel de Muur. ‘Een jongen uit mijn jaar kwam op maandagmorgen met een handje steengruis naar de les, meegebracht uit ­Berlijn. We dachten dat de wereld daarna alleen maar beter zou worden.’

‘Ik vond Human Rights Watch de nobelste organisatie ter wereld. Maar wie alleen de mens ziet, heeft te weinig oog voor de rest van de planeet. Elk humanisme kan ontaarden in antropocentrisme’

Van Reybrouck werd intellectueel volwassen in de jaren 90. Het was een decennium dat, zoals hij later schreef, ‘tot geen enkele eeuw behoorde, want de 20ste was al afgelopen en de 21ste moest nog beginnen’. Het was Francis Fukuyama’s End of history en aan de KU Leuven, waar hij archeologie en filosofie studeerde, was ideologie een verdacht woord. ‘Grote Verhalen werden gezien als ­gevaarlijk. Alleen de vrijemarkteconomie en het ­mensenrechtendiscours hadden de Koude Oorlog overleefd.’

Van Reybrouck zette zijn studies, eerst wereld­archeologie aan Cambridge en daarna een doctoraat in Leiden, met dezelfde overtuiging voort. ‘Ik voelde mij sterk geïnspireerd door een universeel soort humanisme. Ik vond Human Rights Watch de nobelste organisatie ter wereld. Toen Congo grote prijzen won, heb ik altijd een deel van het geld aan de organisatie geschonken. Pas recentelijk heb ik ingezien dat het ­humanisme ook zijn beperkingen kan hebben: wie alleen de mens ziet, heeft te weinig oog voor de rest van de planeet. Elk humanisme kan ontaarden in antropocentrisme. En het neoliberalisme was beslist geen eindstation, dat was toen al duidelijk. Slavoj ­Zizek noemde de jaren 90 terecht a holiday from ­history.’

Bijenverzet

‘Kun je geloven dat Rudi Vervoort daar woont?’ Van Reybrouck wijst naar de witte nieuwbouwtoren ­verderop waar de Brusselse minister-president van de PS verblijft. ‘Hij kan het natuurgebied zien, en toch wil hij het volbouwen.’ Het is 1 mei, lente, en voor het eerst schijnt de zon. Van Reybrouck neemt me mee naar de Friche, een strook braakland van 25 hectare langs een treinspoor in Schaarbeek, tussen het station van Evere en het ­Josaphatpark.

 

Op het eerste gezicht lijkt het een onooglijk veldje zonder bijzonderheden. Er staan enkele wilgjes, een paar esdoorns en vooral grassen. ‘Toen ik het de eerste keer zag, wist ik niet hoe belangrijk de insectenrijkdom hier is. En de vogelrijkdom. Daarvoor moet je luisteren naar de mensen die er iets van ­afweten. Je hoeft geen kenner te zijn om die rijkdom te koesteren. Nu denk ik: probeer hier alsjeblieft zo veel mogelijk van te redden.’

De Friche is een voormalig rangeerstation van de NMBS dat in 1994 uit gebruik werd genomen en sinds 2006 eigendom is van het Brussels Gewest. Ruim twee decennia heeft geen mens hier een voet gezet. Net zoals in het Oekraïense Tsjernobyl, dat na de kernexplosie van 1986 werd geëvacueerd, leidde het tot een explosie van biodiversiteit. Midden in de stad werd de Friche een thuis voor vossen, woelmuizen en talloze vogelsoorten. De slechtvalken van de VRT-toren komen hier jagen. Vooral de rijkdom aan wilde bijensoorten is opzienbarend. Ecologisten identificeerden de voorbije jaren meer dan 120 verschillende soorten, waarvan sommige, zoals de zwartpootwolbij, nergens anders in België te vinden zijn.

Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen vergelijkt de geconcentreerde soortenrijkdom van de Friche met die in het Zoniënwoud en de Hoge Venen. Daarop bouwen zou uitgesloten zijn. ‘Het is contra-intuïtief, maar steden worden belangrijke oorden van biodiversiteit, zeker nu de bio-industrie het platteland zo kapotmaakt. Sadiq Khan, de ­Labour-burgemeester van Londen, zet groot in op ­diversiteit én biodiversiteit. Dat is visionair. David ­Attenborough pleit voor rewilding. We moeten leren die natuur te beschermen zoals we ook erfgoed koesteren, anders raken we de laatste kostbare stukjes leven kwijt.’ Vogels kunnen de Friche vanuit de lucht zien liggen, legt Van Reybrouck uit. ‘Voor trekvogels is dit een vijfsterrenhotel halfweg hun migratie­routes. Hier kunnen ze aansterken en overnachten.’

Maar de rijkdom van de Friche dreigt te verdwijnen. Volgens plannen van het Brussels Gewest uit 2014 moeten hier 1.400 woningen gebouwd worden. Na een storm van protest werd dat aantal licht bijgesteld naar 1.200 woningen. De nood is hoog en dan wordt gekeken naar de weg van de minste weerstand. Bijen kunnen zich niet verzetten, de vogels gaan niet naar de stembus, dus blijft er voor hen in de plannen maar enkele hectares over. ‘Als deze plannen werkelijkheid worden, is het voorbij’, zegt Van Reybrouck. ‘Dit is een wereldvreemd en hopeloos gedateerd voorstel. De Brusselse bevolking stijgt minder snel dan verwacht en met de leegstaande panden op de ­Leopold III-laan alleen zijn al meer woningen te recupereren dan ze op de Friche willen bouwen.’

 

Meer dan genoeg lof

David Van Reybrouck is een van Belgiës bekendste en invloedrijkste intellectuelen. Zijn boek Congo werd op honderdduizenden exemplaren verkocht in twaalf talen. De Duitse filosoof Peter Sloterdijk noemde het ‘voor België het boek van de eeuw, voor Europa het boek van het decennium’. Zijn essay Tegen verkiezingen, waarin hij pleit voor democratische vernieuwing in de vorm van gelote burgerpanels, diende als inspiratie voor democratische experimenten over de hele wereld. Wereldleiders als Emmanuel Macron zijn door zijn ideeën gecharmeerd en de burgemeester van Madrid ging ermee aan de slag. Zijn laatste boek Revolusi, een kanjer over de Indonesische koloniale geschiedenis, is opnieuw een bestseller en oogst bijna unaniem applaus. ‘Ik heb meer dan genoeg lof ­gekregen in mijn leven’, zegt Van Reybrouck. ‘Daar moet ik niet meer naar op zoek.’

Vandaag, twintig jaar na 9/11, wordt Van Reybrouck 50. We spraken hem de voorbije maanden verschillende keren over de ontwikkeling in zijn denken. De tijden zijn niet meer vrijblijvend, vindt hij. Het klimaat en de biodiversiteit dringen zich vandaag op als absolute topprioriteit. Over acht jaar is het 2030. ‘Willen we een kans hebben om de temperatuurstijging onder de anderhalve graad te houden en de soortenrijkdom te redden, dan moet iedereen bij zichzelf te rade gaan: wat kan ik doen?’

Sie sind alle tot’, vertelde de receptionist van het hotel om 3 uur ’s nachts aan de 27-jarige Van Reybrouck over zijn vrienden. ‘Ik heb toen midden in de nacht drie ouders opgebeld om te vertellen dat hun kind was gestorven. Het rare is: ik kon dat toen. Ik heb me daar lang schuldig over gevoeld’

Op een regenachtige dag in augustus nodigt hij ons uit in zijn appartement aan het Josaphatpark. Voor het raam staan enorme tomatenplanten zonder vruchten, met loof tot aan het plafond. ‘Ik heb ze een beetje te laat geplant om te kunnen oogsten, maar ik vind het prima. Als er één ding is dat beter ruikt dan tomaten, dan is het tomatenloof.’

Die ochtend gaan beelden de wereld rond van mensen die van opstijgende Amerikaanse vliegtuigen vallen in de luchthaven van Kaboel. De parallel met de beelden van de vallende mensen op Van Reybroucks dertigste verjaardag is onvermijdelijk. Hij zucht diep. ‘We hebben zo veel tijd verloren. Twintig jaar oorlog in Afghanistan heeft 2.000 miljard dollar gekost. Waarvoor was dat eigenlijk? Bedenk wat je daarmee had kunnen doen voor het klimaat. Ik ben door mijn onderzoek naar de koloniale geschiedenis van Indonesië nog beter gaan inzien hoe desastreus het Amerikaanse buitenlandse beleid de afgelopen zeventig jaar is geweest. Hoe het globale zuiden werd behandeld, dat kon niet anders dan zich wreken.’

 

Woke woede

Wat deze tijd nodig heeft, is een ­januskop, zegt Van Reybrouck, verwijzend naar de Romeinse god met twee gezichten. ‘We moeten tegelijk vooruit en achteruit kijken. We mogen het verleden niet vergeten. De Amerikaanse opperrechter Ruth Bader Ginsburg zei ooit: “In de lange strijd voor een rechtvaardiger wereld behoren onze herinneringen tot onze krachtigste wapens”. De koloniale geschiedenis heeft ­mensen vernederd op een manier die veel te lang niet werd gezien.’

‘Stel dat er in Afrika een Hitler-figuur opstaat die de economie moderniseert en een groot leger op de been brengt. Als je ziet hoeveel welvaart het Westen heeft gebouwd op vijf eeuwen uitbuiting, is daar een wervend discours rond te bedenken’

Over woke woede is Van Reybrouck genuanceerd. Hij wil niet meedoen aan het gepolariseerde opbod op sociale media. ‘Elke emancipatiebeweging kent uiteraard haar uitwassen, maar daar mag je zo’n ­beweging niet op afrekenen. Ja, we moeten opletten om niet uiteen te vallen in een archipel van verschillende identiteiten die alleen voor zichzelf opkomen, maar achter het exces schuilt nog steeds een legitiem verlangen naar gelijkheid. Achter de woede zit veel pijn, denk ik. Als we die niet erkennen, gaan we er niet raken.’

De schrijver van Congo maakt zich zorgen over Afrika. Europa heeft zich volledig afgekeerd van zijn zuiderbuur. ‘In de jaren 80 wisten mensen vrij goed wie de staatshoofden waren van Afrikaanse landen. Er was een grote mondiale betrokkenheid. Hoeveel antiracistische activisten op het internet weten vandaag nog wie de president van Nigeria is? Het lijkt wel alsof we alleen bekommerd zijn om Afrikanen als ze in een bootje op de Middellandse Zee stappen.’

Het gebrek aan betrokkenheid heeft een gat gelaten, vreest Van Reybrouck. ‘Stel dat er in Afrika een Hitler-figuur opstaat die de economie moderniseert, een aantal landen annexeert en een groot leger op de been brengt. Niets sluit uit dat een demagoog een nieuw soort panafrikanisme een militaire draai geeft en van de postkoloniale analyse een populistisch vertoog weet te maken. Als je kijkt hoeveel welvaart het Westen heeft kunnen bouwen op vijf eeuwen Afrikaanse uitbuiting, daar is wel een wervend discours rond te bedenken.’

Het is haast vreemd dat er niet eerder internationaal verzet is uitgebroken, vindt hij. ‘Afrikaanse landen hebben de jongste bevolkingen ter wereld. Ze wonen naast de grootste biodiversiteit ter wereld, stoten nauwelijks CO2 uit en toch zijn zij de eerste slachtoffers van de opwarming. Die collectieve frustratie wordt nu nog opgelost door individuele migratie, maar hoelang nog? Ik vrees dat je de huidige latente sympathie tegenover Europa kan vergelijken met de Franse boerenbevolking die opkijkt naar de aristocratie rond 1760. Vroeg of laat zal Carthago opstaan.’

Ook de klimaatbeweging kijkt niet slim genoeg naar Afrika, meent de schrijver. ‘Die is vaak te eurocentrisch. Ze lijkt vooral te denken dat het probleem is opgelost als we hier de uitstoot reduceren. Maar in de straat van mijn atelier worden auto’s verkocht die hier niet meer mogen rijden omdat ze te vervuilend zijn. Die belanden vervolgens in Afrikaanse havens.’

Een stoet lijkwagens

Van Reybrouck groeide op in het West-Vlaamse Assebroek. Aan de overkant van de straat hadden zijn ­ouders, een industrieel ingenieur en een beeldend kunstenares, een lapje landbouwgrond, waar ze groenten kweekten en schapen hielden. Vaak aten ze ’s avonds biologische maaltijden met alleen eigen producten. ‘In die tijd is een heel directe band met de natuur ontstaan’, zegt Van Reybrouck. Hij herinnert zich hoe hij tijdens een barre winter urenlang tevergeefs probeerde om met een haardroger een halfbevroren lam te ontdooien.

In zijn werk kwam de fascinatie terug. Zijn eerste twee journalistieke stukken, voor De Morgen, gingen over bonobo’s en orang-oetans. In 2003 publiceerde hij vijf gedichten met titels als ‘Olijf’, ‘Schorseneer’ en ‘De ganzen’. ‘Die teksten getuigden van een haast sensuele liefde voor de natuur en een groot talent voor poëzie’, zegt zijn toenmalige uitgever Jozef ­Deleu. ‘Ik heb hem sindsdien – voorlopig helaas zonder succes – vaak aangepord om opnieuw gedichten te publiceren.’

Van Reybroucks blik in die tijd was inderdaad antropocentrisch. De mens stond boven aan de pikorde. Dat blijkt uit zijn teksten over West-Europese dierentuinen in 2003, waarin hij wel spreekt over de menselijke moraal omtrent dieren opsluiten, maar niet over de rechten van de dieren zelf. In een kritische recensie datzelfde jaar, van Monkey ­business, een boek van de neuropsycholoog Jan Lauwereyns over dierenproeven, hekelt Van Reybrouck zelfs het melodramatische perspectief van het aapje als hoofdpersonage. Vandaag pleit hij juist om veel meer vanuit het perspectief van dieren te proberen kijken.

Wanneer de avond valt in het appartement van Van Reybrouck, gaat het over de persoonlijke geschiedenis van de schrijver. Met lange stiltes en ­tranen vertelt hij voor het eerst in lange tijd over een incident dat zijn jonge leven onherroepelijk heeft ­getekend. In de winter van 1998 was hij met vijftien vrienden op vakantie in het Italiaanse skioord Cavalese. Op 3 februari vloog een Amerikaanse piloot met zijn gevechtsvliegtuig dwars door een kabellift in de bergen. Een cabine met twintig mensen aan boord stortte naar beneden. Alle passagiers waren op slag dood. Aan boord waren vijf Belgen. Van Reybrouck was die dag op makkelijkere pistes gebleven. De vijf Belgen waren zijn vrienden.

Sie sind alle tot’, vertelde de receptionist van het hotel om 3 uur ’s nachts aan de 27-jarige Van ­Reybrouck. ‘Ik heb toen midden in de nacht drie ­ouders opgebeld om te vertellen dat hun kind was gestorven. Mijn broer zat naast mij, hij was psychotherapeut en gaf mij één cruciale tip: draai niet rond de pot. Zeg het meteen. Cut the crap. Het rare is: ik was heel gespannen, maar op de een of andere manier kon ik dat toen. Daarover heb ik mij lang schuldig gevoeld.’

De volgende ochtend werden de tien overblijvers gerepatrieerd in kleine busjes van de Dolomieten naar de luchthaven in Milaan. ‘Onderweg dommelde ik een beetje in, ik had die nacht nauwelijks geslapen, en ergens op de Po-vlakte schrok ik wakker van geroezemoes op de bus. We waren op de snelweg en reden voorbij een stoet van vijf of zes lijkwagens. In de laatste was plaats voor zes grote kisten.’ Hun namen waren Hadewych, Rose-Marie, Sebbe, Stefaan en Stefan, vertelt Van Reybrouck. ‘Die dag was de belangrijkste van mijn leven na mijn geboorte. Zo’n verwoestende ervaring blijf je meeslepen. Het leven krijgt een ­andere betekenis. Ik denk niet dat ik ooit voltijds schrijver zou zijn geworden als dat niet was gebeurd.’

Opgepikt door Annan

De eerste keer dat ik Van Reybrouck ontmoette, was op het Athens Democracy Forum van The New York Times in 2017. Hij was in Athene gevraagd als speciale gastspreker naar aanleiding van zijn essay Tegen verkiezingen. Voor hij op het podium zijn ideeën over participatieve democratie mocht toelichten, was hij uitgenodigd voor de receptie in het presidentiële paleis. Na een onverstaanbaar betoog van de Griekse president Prokopis Pavlopoulos, was het de beurt aan Kofi Annan, de voormalige secretaris-generaal van de Verenigde ­Naties.

‘We moeten onze democratieën inclusiever maken. Dat vereist gedurfde en innovatieve hervormingen om jongeren, armen en minderheden bij het politieke systeem te betrekken’, besloot Annan zijn ­lezing. ‘Een interessant idee komt van de heer Van Reybrouck. Hij zou de oude Griekse praktijk van het selecteren van parlementen door loting in plaats van verkiezing opnieuw willen invoeren.’ Van Reybrouck was met stomheid geslagen. ‘Als zo’n persoon je ­verhaal een platform geeft, kan je alleen maar nederig worden.’ Later vroeg ik Annan in de wandelgangen van het congres wat hij van de speech van Van Reybrouck vond. De statige Ghanees glimlachte. ‘Hij is een man met ideeën. Ik hoop dat ze niet te laat ­komen.’

Tegen verkiezingen is geboren uit Van Reybroucks frustratie over het Belgische record regeringsvormen in 2011. ‘In januari presenteerde Johan Vande Lanotte een nota waar maanden aan was gewerkt, het was een dossier van honderden pagina’s, maar binnen  24 uur werd die afgeschoten. Ik vond dat niet ­serieus. Meteen ben ik gaan googelen over postrepresentatieve democratie en de wisdom of the crowd.’ Daarna ontwikkelde hij een voorstel om de democratie te vernieuwen: als politici er niet uit raken, ­waarom betrekken we dan niet gewone, gelote ­burgers bij de besluitvorming?

Het idee stuit ook op weerstand. Burgers kun je niet wegstemmen, politici wel. Op welke grond vertegenwoordigen willekeurige burgers de hele bevolking? Is het niet gevaarlijk om te tornen aan de ­democratische instituten waar onze solide democratische systemen op gebouwd zijn? De kritiek irriteert Van Reybrouck een beetje. ‘Ik heb nooit voor een ­tabula rasa gepleit. Ik ben nog steeds dat kind van de jaren 90: ik heb een groot wantrouwen tegen ­utopieën die gouden bergen beloven. Het democratische ideaal is volgens mij de beste manier om duurzaam ­samen te leven als maatschappij. Maar ik ­geloof wel dat we de bestaande parlementaire democratie ­moeten versterken, want nu is die te sterk gekaapt door de particratie. Dat leidt tot stilstand.’

Conflict als motor

Grote thema’s zoals klimaatverandering, mondiaal kapitalisme en het migratiedebat botsen al te vaak op de inertie van de partijpolitiek. Vooral voor het klimaat gaat kostbare tijd verloren die we niet kunnen missen, zegt Van Reybrouck. Het zijn gepolariseerde onderwerpen die alleen verder verhitten in tijden van sociale media, maar hij gelooft dat gelote panels een uitweg kunnen bieden. ‘Mensen hebben iets te zeggen. Conflict blijft de warme motor van de democratie. We moeten het niet opkloppen, maar juist beheersbaar maken. Kijk naar het onderzoek van Stefaan Walgrave aan de UA over kiesintenties van de Vlamingen. Die liggen verder uiteen dan ooit, maar vraag je hen naar concrete thema’s en ­onderwerpen, dan vinden ze elkaar gemakkelijker.’

‘Op de G1000 (een Belgische overlegvergadering van gewone burgers in 2011, red.) was het eerste onderwerp dat de burgers naar voren schoven migratie. Ik schrok daar eerlijk gezegd een beetje van. Maar door de manier waarop het systeem in elkaar zat, was dat een heel productief gesprek.’ Iedereen aan de tafeltjes moest het beleid een cijfer op 10 geven. Daarna werd gevraagd hoe je van je cijfer 1 meer zou kunnen maken. ‘Dus niet van een 4/10 een 10/10 maken, maar een 5/10. Dat leidde tot heel constructieve voorstellen waarmee verkozen beleidsmakers – ja, die zijn er nog – aan de slag kunnen. Zij krijgen het laatste woord.’

Het idee vindt steeds meer ingang in de praktijk. In februari 2019 voerde het Duitstalige Gemeenschapsparlement de permanente Bürgerdialog in Ostbelgien in. Sindsdien kunnen gelote burgers ­raden bijeen roepen en thema’s aanpakken om ze op de agenda te krijgen. Toen de wet goedgekeurd werd, beleefde Van Reybrouck naar eigen zeggen een hoogtepunt in zijn carrière. Deze maand begint in Parijs een nog verregaander project waarvoor hij ook geconsulteerd werd, waarbij de miljoenenstad een gelote burgerraad zal installeren die de macht zal hebben om parlementaire onderzoekscommissies te beginnen. In het regeerakkoord van de regering-De Croo staat dat voor de berging van nucleair afval een participatief project zal worden opgezet.

‘Ik heb nooit begrepen waar de grote angst voor ideeën van burgers vandaan komt’, zegt Van Reybrouck. ‘Vanwaar dat wantrouwen tegenover gewone mensen? Omdat lobbyisten ze zouden kunnen beïnvloeden? Hun werk wordt net lastiger dan in het huidige systeem met altijd diezelfde politici. Die burgers komen en gaan en zijn veel moeilijker te bespelen. De meerderheid van de bevolking in talloze landen voelt zich niet vertegenwoordigd door de politiek. Nergens in de eurozone wantrouwt het volk de politiek meer dan in België. Terwijl uit de praktijk blijkt dat burgers die zich serieus genomen voelen door het deliberatieve proces zich daarna nauwer bij de politiek betrokken voelen.’

Volgende week vertrekt Van Reybrouck naar Bard College in New York, waar hij deze herfst visiting fellow is aan het Hannah Arendt Center for Politics and Humanities. Hij zal er lesgeven over citizen assemblies en ze samen met studenten en enkele burgemeesters onderzoeken in Amerikaanse stadjes en dorpen. Daarna zit zijn werk als aanjager van deliberatieve democratie er bijna op, denkt hij. De Oeso heeft een lijvig rapport opgesteld over de goede werking van ­honderden gelote burgerpanels. ‘Het wordt steeds normaler. Mijn grootste zorg is nu dat het goed gebeurt, anders dreigen we een van de laatste tools te verliezen om de democratie in leven te houden.’

Prauwtocht

Vorige week bezocht ik Van Reybrouck een laatste keer in zijn atelier in Kuregem. Aan de ijzeren ­opbergkast hingen doodsprentjes van de laatste ­getuigen van de koloniale geschiedenis van Indonesië, die Van Reybrouck in Revolusi opvoert. In het laatste hoofdstuk van dat boek maakt hij de aanloop naar zijn werk rond biodiversiteit. Hij beschrijft er een tochtje met een prauw over het zeewater dat ­fonkelt van het plankton. De reflectie van de sterren is zo helder dat het lijkt alsof ze vanuit de diepte ­komen. Maar zijn gids vertelt over de verdwenen ­vissen, ­bomen en apen. Regenwouden en wilde ­dieren die voorgoed verdwijnen.

‘Mijn ontroering voor natuurschoon groeit met de jaren. Mijn ontvankelijkheid raakt niet afgestompt, integendeel. Elke herfst komt feller binnen dan de vorige. Maar dat iets dat zo groot is en dat mij altijd zo gekoesterd heeft nu zo bedreigd wordt, raakt mij diep.’ Van Reybrouck fronst nog een keer op die ernstige manier van hem. ‘Het lijkt alsof de verantwoordelijkheid voor het koesteren zich nu een beetje omkeert. Ik heb me altijd een kind gevoeld in de natuur, ik voel me nog altijd een kind, maar ik heb nu steeds meer het gevoel dat ik aan het sterfbed van een moeder zit. Ik weet niet goed hoe ik mij moet gedragen aan dat sterfbed, maar ik probeer wel om er te zijn. Door mij zo zinvol, troostend en hulpvaardig mogelijk in te zetten.’ 


Bron: De Standaard – 11 september 2021

Naar Facebook

Naar de website