Plage Centrale – Inès van den Kieboom en Kurt Van Eeghem


‘Van welk jaar ben jij?’, vraagt Inès van den Kieboom. ‘Van 1952’, antwoordt Kurt Van Eeghem. ‘Oh, je komt pas kijken’, zegt ze. Hij knikt. ‘Dat vind ik ook.’ Aan de branding van hun Noordzee vinden de schilder en de schrijver elkaar in jeugdig verlangen naar liefde, schoonheid, Schubert en dit bestaan. ‘Het is altijd mijn ambitie geweest om te leven.’

Guinevere Claeys – De Standaard


‘Ik heb me lang niet meer zo in leven gevoeld’

Inès van den Kieboom


‘On revient toujours à ses premiers amours.’ 

Zij ziet hem kijken naar de Noordzee terwijl hij dat zegt, ze kijkt met hem mee en ze knikt: ‘En effet.’ 

Allebei zijn ze kinderen van de zee, respectievelijk van de zeije en van de zèè, Kurt Van Eeghem werd groot in Zeebrugge, Inès van den Kieboom hier in Oostende.

Zo’n 300 meter verderop werd ze geboren, in de Hennepstraat, ‘daar links’ – ze wijst met gestrekte arm de richting aan, zuidoostwaarts.

Ze was veel te vroeg gekomen, die derde november in 1930, ze paste in de handpalm van de dokter.

‘Leg het kindje vannacht vooraan in een licht verwarmde oven met de deur open’, zei die aan de ouders. ‘We zullen zien of ze er morgen nog is.’

Bijna 93 jaar later zien wij hoezeer ze er nog altijd is – met onverminderde haast en strijdbare levenslust, en als nieuwgeboren schilder.

Ze schildert dan wel al vijftig jaar, als autodidact en in wisselende intensiteit, maar ‘dat was altijd gewoon voor mezelf’. Tot vorig jaar. Tot ze die honderd schilderijen in de kelder zag. ‘Zó veel. Wat daarmee te doen?’ Dat het misschien weleens mooi zou zijn, opperde dochter Petra voorzichtig, om die allemaal, al was het één keer, naast elkaar te kunnen ophangen.

Zo gebeurde het dat ze vorige zomer, bijna 92, een expo kreeg in de kleine Antwerpse galerie-antiekwinkel Aboli Bibelot van de jonge Gavin Vanaelst.

‘Ik hoopte dat er misschien toch één werkje verkocht zou kunnen worden, om Gavin te vergoeden. Die jongen had tenslotte, samen met Petra, al die moeite gedaan.’

Haar hoop bleek te verlegen.

‘Nog voor de vernissage waren er al vier werken verkocht, aan mensen die gewoon voorbij waren gestapt terwijl de expo nog werd opgezet.’

Nu haar werk van vele jaren eindelijk aan de wereld werd getoond, bleek hoezeer die wereld op haar werk had gewacht. Het ging snel.

Nog geen jaar later wordt ze vertegenwoordigd door Tim Van Laere Gallery, heeft ze een grote, ook uitverkochte, solo-expo achter de rug, en hangen haar werken bij nieuwe eigenaars wereldwijd. Onder hen Venus Williams – ‘zij heeft er víér.’

Van Eeghem: ‘Ik ben twee keer gaan kijken naar je tentoonstelling.’

Van den Kieboom: ‘Twee keer?’

Van Eeghem: ‘Eén keer was gewoon niet genoeg. Ik betrapte mezelf erop dat ik naar je werk terugverlangde. Ik werd zo gelukkig van die expo. Ik vond het zo geestig, zo kleurrijk, zo feestelijk, zo ­absoluut authentiek.

‘Men zou geneigd zijn je werk als naïef te omschrijven, maar dat is dan bij gebrek aan het juiste woord. Want het is niet naïef. Het is betrokken. Het is onbevangen.

‘Dat was voor mij de grote vraag terwijl ik daar rondliep, hoe iemand zich zó naturel kan uitdrukken op doek.’

Van den Kieboom: ‘Ik heb daar geen antwoord op. Ik weet niet hoe ik dat doe. Maar het was wat veel mensen mij zeiden: dat mijn werk hen gelukkig maakt.’

Hoe voelt dat, om zo’n late, onverhoopte ‘beroemdheid’ te beleven?

Van den Kieboom: ‘Dat is nu al een jaar dat ik probeer om mijn gevoelens hierover uit te drukken. Maar het lukt me gewoon niet. En dat frustreert me, want ik ben altijd iemand van de taal geweest.

‘Ik ben een verwoede lezer, ik hou van taal, van de kracht van taal, van de trefzekerheid van de juiste woorden. Daarom had ik trouwens wat zenuwen om hier vanavond met jou te zitten, Kurt.’

Van Eeghem: ‘Hoezo?’

Van den Kieboom: ‘Jij bent toch een taalpurist? En mijn taal is na al die jaren en die zovele plekken nu net een mengelmoes geworden – van Oostends, Antwerps, Engels, Frans, weet ik wat allemaal.’

Van Eeghem: ‘Heerlijk toch.’

Van den Kieboom: ‘Maar dus: ik kan écht niet uitdrukken wat ik voel bij dat voorbije jaar.

‘Mensen verwachten dat ik door dat succes nu op tafel aan het dansen ben van geluk. Maar eigenlijk is er weinig veranderd. Het is alleen het schilderen zelf dat mij gelukkig maakt.’

Misschien is dat makkelijker om uit te leggen? Waarom schilderen u zo ­gelukkig maakt?

Van den Kieboom: ‘Soms, wanneer ik schilder, dan trilt mijn hele lijf. Zeker als ik iets af heb, dan sta ik daar met trillende handen en knieën. Alsof ik uit iets ontwaak. Het neemt mij helemaal over. Het moet iets wezenlijks zijn.’

Foto Kaat Pype

Van Eeghem: ‘Als jij schildert, dan besta je en dat voel je. Ik denk dat het dat is wat er gebeurt. Je doet dingen omdat je voelt dat je ze moet doen om te bestaan.

‘Ik moet ’s morgens naar mijn computer gaan en beginnen te werken en te schrijven. Omdat ik dan bezig ben. Omdat ik dan ben. Kunst heeft altijd iets dwangmatigs.’

Van den Kieboom: ‘Dat is juist. Want het gebeurt vanzelf. Het dringt zich aan je op.

‘Mijn allereerste schilderij ben ik ooit beginnen maken, simpelweg omdat ik in de buurt was van het oude schildergerief van de vader van mijn eerste man (beeldhouwer Guy Maclot, red.). Ik heb het vastgepakt en ik ben begonnen.

‘Een ballerina, naar Degas, een van mijn favorieten toen. Het gebeurde gewoon. Maar dát is dus waarover het gaat. Over schilderen, niet over succes. Mijn leven is niet veranderd dit voorbije jaar.

‘De vereenzaming gaat onverminderd voort. Succes is een passant, geen vriend.’

Gebroken droom

Dus klinken ze hier en nu op de vriendschap. De Aperol Spritz van Kurt – ‘kleur!’ – tikt de Picon Amer – ‘met een ijsblokje’ – van Inès.

Ze zijn niet naast, maar tegenover elkaar gaan zitten. Oog in oog. De acteur, regisseur, presentator, en nu nagenoeg voltijds schrijver voelt zich in zijn schik, want hij mag vanavond thuiskomen in zijn eerste en tweede natuur: de nieuwsgierigheid en de verwondering. Hij geniet nadrukkelijk van de uitzonderlijke aanwezigheid die Inès van den Kieboom is.

Omgekeerd laaft zij zich aan zijn vastberaden vrolijkheid, volgt ze met overgave en focus zijn antwoorden en verhalen, stelt ze vragen, en spreekt ze hem zonder aarzelen ook al eens fel tegen. Het is een vol wederkerig ontmoeten. Geen tijd meer te verliezen.

Beiden wonen ze in Antwerpen – ­Inès volgde er haar eerste man, Kurt bleef er hangen na zijn jaren aan Studio Herman Teirlinck. Nu woont hij in ­Hoboken met zijn man Tom De Boeck, lokaal schepen voor Vooruit.

Maar de hang naar de zee is altijd gebleven. Kurt en echtgenoot hebben een tweede verblijf, een studiootje, hier wat verderop in Mariakerke. De laatste maanden verbleef hij er vaak, want hij heeft net een boek afgewerkt over het Oostende van de belle époque – van 1875, zo ongeveer, tot aan de Eerste Wereldoorlog.

‘Dát is het tijdperk waarover ik dringend wou vertellen.’

Een heel gerichte missie.

Van Eeghem: ‘Ik merk dat we veel weten over het Oostende van het interbellum – toen Stefan Zweig, Joseph Roth, Irmgard Keun, Albert Einstein, onder vele anderen, hier verbleven – maar de internationale grandeur van het Oostende van voor de Eerste Wereldoorlog, dat lijkt toch een gat in het collectieve geheugen, ook van de Oostendenaars.

Opmerkelijk, want dat was een fenomenaal tijdsgewricht. Wat hier, in dit chique kuuroord, allemaal gebeurde, dat is amper voor te stellen.

Mensen kwamen kuren vanuit Zuid-Amerika en Rusland, ze kwamen van over de hele wereld.

Het ene vijfsterrenhotel lag naast het andere, elke dag verschenen vier lokale seizoenskranten. En intussen kwamen de grootste vedetten, onder wie dé tenor Enrico Caruso, optreden in het Kursaal.

Zeker 1905 was een uitzinnig jaar. Je moet je dat proberen voor te stellen, dat is alsof vandaag Beyoncé hier zou optreden, morgen Ed Sheeran, overmorgen Madonna, ga zo maar door.’

1905 is ook het jaar waarin uw moeder, Marie-Louise, werd geboren, Inès.

Van den Kieboom: ‘Dat is juist. En zij had ook al een gouden stem, met een zeldzaam zuivere hoge c.’

Van Eeghem: ‘De contre-ut!’

Van den Kieboom: ‘Mijn moeder is 95 geworden, maar ik heb haar altijd gekend als een gefrustreerde vrouw. Ze heeft haar leven geleid als een gebroken droom.

‘Natuurlijk had zij operazangeres willen worden, dat had ze ook móéten worden met zo’n stem. Als kind volgde ze al vastbesloten zangles aan de muziekschool hier.’

Van Eeghem: ‘Dan moet zij zowaar nog les hebben gehad van de sopraan Hélène Feltesse-Ocsombre.’

Van den Kieboom: ‘In elk geval heeft het niet lang mogen duren. Ze verloor op haar elfde haar moeder, niet veel later stierf ook haar zusje, die lag op een nacht dood bij haar in bed, en nog wat later verloor ze haar broertje.

‘Ze bleef alleen over met haar vader, die overbezorgd was, en haar zeker in die oorlogsjaren liever binnenskamers hield.

‘Op haar achttiende was ze wees, niet veel later trouwde ze, werd ze moeder, en was de keuze gemaakt. Ik herinner me één opvoering van haar, toen ik nog heel klein was, ik zie haar nog op het podium staan. Dat was de allerlaatste keer.’

Foto Kaat Pype

Van Eeghem: ‘Er zijn zoveel vrouwen geweest die een gebroken droom hebben geleefd. Ook mijn moeder heeft alle ­artistieke ambitie opgeofferd voor haar man en vijf zonen.

‘Mijn vader was een baggeraar, was altijd weg, hij heeft ons in schijfjes zien opgroeien.

‘Het was mijn moeder die het huis droeg. Ik heb haar daar wel nooit over horen klagen. En ze bleef zich intellectueel voeden. Er waren veel boeken en muziek in huis – opera en Franse chansons.’

Van den Kieboom: ‘Dat geluk had ik ook. Mijn moeder zong altijd, van ’s ochtends tot ’s avonds. Ik ken al die aria’s en chansons nog uit het hoofd. Zij zijn mijn kindertijd.’

Van Eeghem: ‘Als kind heb ik geregeld Jacques Brel gezien in Zeebrugge. Hij had daar een jacht liggen, en ik speelde er vaak met mijn buurmeisje, de dochter van de havenkapitein.

‘Elke middag ontkurkte Brel er een fles champagne. “Wilt gij ook een glaasje, jongen?”, vroeg hij me op een dag. “Dat mag niet van thuis”, heb ik geantwoord.’

Van den Kieboom: ‘Heb jij waarlijk champagne gerefuseerd van Jacques Brel?’

De dood van een kind

‘Le temps des cerises’ is een van haar meest geliefde chansons. Ze wijdde er een schilderij aan en ze noemde er haar tentoonstelling naar.

De oorsprong van het lied is nooit helemaal uitgeklaard, wellicht was het een strijdlied en mogelijk tegelijk een liefdeslied – een prach­tige verwarring die Van den Kieboom koestert.

‘Maar weet je wie de mooiste versie zong?’, vraagt ze.

Van Eeghem‘Yves Montand?’

Van den Kieboom: ‘Nee.’

Van Eeghem: ‘Mouloudji?’

Van den Kieboom: ‘Bobbejaan Schoepen. Hoe teder hij dat zong met zijn al verzwakte stem, hoe je hem zijn best hoort doen om dat Frans mooi uit te spreken. Ongelooflijk ontroerend.’

De kersentijd is kort, en komt net voor de zomer. Wanneer was jullie temps des cerises?

Van den Kieboom: ‘Mijn temps des cerises, dat was Pierre De Mulder. Mijn allereerste liefde. Ik ben 93, maar het liefdesverdriet dat ik toen heb geleden, kan ik nog altijd voelen.

‘Hij verhuisde naar Engeland, het kon dus niets worden, en ik ben zes maanden ziek geweest. Ik heb altijd wel een zwakke gezondheid gehad – mijn longen, mijn hart – maar toen ben ik echt een halfjaar out geweest.’

Van Eeghem: ‘Liefdesverdriet is genadeloos, al zeker van je eerste liefde. Het is een schrijnend onderschat verdriet.

‘Over mijn kersentijd heb ik zelf weinig te vertellen, maar als je mij vraagt naar mijn gelukkigste jaren, dan zeg ik: nu.

‘Ik had het nooit gedacht, maar sinds mijn verplichte pensioen aan de VRT, nu vijf jaar geleden, voel ik me gelukkiger dan ooit.

‘Ik kan voluit schrijven, mijn vorige boek over de Litouwse kunstenaar Mikalojus Ciurlionis is laaiend ontvangen, en elke dag die ik kan doorbrengen met Tom, met wie ik al bijna dertig jaar samen ben en twintig jaar getrouwd, dat is altijd weer de beste dag.’

Van den Kieboom: ‘Geluk is liefde, daar ben ik het mee eens. Mijn gelukkigste tijd was met mijn tweede man, met Paul. Mijn eerste man, die de vader mijn kinderen is, heb ik ook graag gezien, maar met Paul was het toch van een andere orde. Hij was de liefde van mijn leven.

‘Hij coördineerde de reddingen bij de Unie van Redding- en Sleepdienst in de Antwerpse haven. Hij is ook mijn redding geweest. We waren zielsgenoten. Hij stierf in 2007, het gemis slijt niet.’

Geluk is liefde, zeggen jullie. En wat is liefde?

Van den Kieboom: Liefde is: “Schatje, wil jij nog een tasje koffie?” Liefde is Paul die tijdens het wandelen mijn hand samen met de zijne in zijn jaszak stak. Liefde is allemaal dat. Liefde is heel eenvoudig.’

Van Eeghem: ‘Liefde is thuis. Een belangrijk begrip voor mij, ik heb een thuis nodig, als vertrekpunt en als bestemming. En thuiskomen, dat is op de plek waar mijn geliefde is. Waar dan ook. Als het niet bij hem is, dan kan ik niet thuiskomen.’

U bent een kind van de jaren 50, Kurt, een coming-out was toen nog veel minder evident. Hoe is die verlopen?

Van Eeghem: ‘Ik was negentien toen ik thuiskwam met mijn eerste vriend. “Dit is mijn vriend, mama.” Ik zag haar heel even schrikken, maar in eenzelfde adem zei ze: “Als het met liefde te maken heeft, dan is het goed.”

 ‘Die avond zijn mijn vriend en ik nog even gaan wandelen, en toen we thuiskwamen, was zij al gaan slapen, maar op de tafel had ze een hoofdkussen gelegd met een briefje op: “Dit zul je nu wel nodig hebben. Slaapwel.”’

Van den Kieboom: ‘Dat is formidabel. Hoeveel jongens zouden zo niet willen thuiskomen?’

Van Eeghem: ‘Mijn moeder wás ook formidabel. Zij was liefde, liefde, liefde. Wat een gelukzakken zijn wij, haar vijf zonen, geweest, en ook mijn vader. Nadat hij gestorven was, vrij jong nog, aan kanker, heeft ze trouwens nooit nog een nieuwe liefde gezocht.’

Van veel geliefden hebben ook jullie al afscheid moeten nemen.

Van Eeghem: ‘Die ene kanker, prostaatkanker, heeft al lelijk huisgehouden in mijn familie. Na mijn vader is ook mijn jonge broertje (acteur Marc Van Eeghem, red.) er veel te jong aan overleden.

 ‘En vijf jaar geleden, net na zijn dood, kreeg ik dezelfde diagnose – prostaatkanker, in een vergevorderd stadium. Een operatie heeft gelukkig en wonderbaarlijk genoeg alles weg kunnen halen.’

Van den Kieboom: ‘Heeft je moeder de dood van je broer nog meegemaakt?’

Van Eeghem: ‘Nee. En daar ben ik zo blij om. Ze had dat nooit aangekund. Dat was onmogelijk geweest.’

Het is het enige antwoord van Kurt waarbij ze hem niet aankijkt, waarbij ze de blik naar beneden blijft richten. Het is dat ze dat al te goed weet, dat een moeder de dood van een kind niet aankan. In 2008 stierf haar jongste dochter Fiona.

Van den Kieboom: ‘Ze kreeg haar kankerdiagnose op haar 29ste. Maar ze had twee kinderen, ze wou zo lang mogelijk blijven leven.

 ‘Vijftien jaar heeft ze het nog volgehouden. En nooit heb ik haar zien klagen.

 ‘Ik geloof niet dat ik zo sterk zou zijn geweest. Een kind verliezen, dat is het ergste. Ik herinner me dat ik op een keer op de trein zat, met voor mij een moeder met haar kind. En ik ben ter plekke beginnen te schreien.

 ‘Intussen is het vijftien jaar geleden dat ze gestorven is. Ik denk er niet meer dag en nacht aan. Maar soms, onverwachts, overweldigt het verdriet me totaal.’

Ook uw oudste zus is als jonge veer­tiger overleden aan kanker: Lucrèce, Lulu, de moeder van Arno.

Van den Kieboom: ‘Zij is al even jong gestorven, da’s waar. Ik heb de kleine Arno zo vaak bij mij gehad.

 ‘Ik was door mijn gezondheid veel thuis, en wanneer Lulu ging werken, bleef hij bij mij. We deden samen middagdutjes. We hadden een heel sterke band, en die is altijd gebleven.

 ‘De laatste keer dat ik trouwens in Oostende ben geweest, was voor hem: begin vorig jaar, ter gelegenheid van zijn afscheidsdiner, enkele weken voor zijn dood.’

Herkent u uw zus in zijn ‘Les yeux de ma mère’?

Van den Kieboom: ‘In de tekst wel. Ze had ook echt helblauwe ogen. Ze was een mooie verschijning, met parelwitte tanden en een rode blos op de wangen.’

Van Eeghem: ‘Dat klinkt als een schilderij van Inès van den Kieboom.’

Van den Kieboom: ‘Maar “Les yeux de ma mère” is nooit mijn lievelingslied geweest, omdat hij het zong met te veel bombast, vond ik.

 ‘Dat lied is een liefdesverklaring, en dat heeft een ingetogen, zachte, tedere vertolking nodig.’

Wat is wel uw lievelingsnummer?

Van den Kieboom: ‘Ik heb altijd graag “Bathroom singer” gehoord. Met die cimbalen. Dat geeft me energie.’

Van Eeghem: ‘Heerlijk nummer. Maar voor mij staat “Oh la la la” met T.C. Matic toch bovenaan. Het ontstaan ervan heb ik nog meegemaakt.

 ‘Ik ben opgegroeid met Jean-Marie Aerts, ook van Zeebrugge, hij was mijn allerbeste vriend. Op een dag heb ik hem zowat speels die intro horen verzinnen, en ik wist meteen dat het goud was. Ik heb trouwens “Oh la la la” ooit, in 1982, meegezongen op het podium.’

Van den Kieboom: ‘Zing jij veel?’

Van Eeghem: ‘Ik doe niets anders. (heft aan) “Heut’ist der schönste Tag in meinem Leben.”’

Van den Kieboom: ‘Ah, de grote Joseph Smith. Ik heb hem als kind hier nog zien lopen op de dijk. Ik herinner me dat hij schoenen met hakken droeg.’

Foto Kaat Pype

Ze schelen twee generaties, maar de herkenning voelt heilzaam wederkerig. Wanneer zij het heeft over haar grote liefde voor Franz Schubert, en voor dat ene werk waar ze nu even niet op kan komen, dan begint hij dat in haar plaats feilloos en met zachte tremolo te fluiten.

‘Maar dat ís het’, zegt ze verwonderd, en ze neemt zijn handen vast.

‘Strijkkwintet in C, voor 1ste en 2de ­viool, altviool en twee cello’s’, zegt hij. Zijn liefde voor Schubert blijkt zo mogelijk nog groter.

Van de verhalen over haar vader, een ‘aardige man met veel vrienden’, die eerst een bistro had, later een café, en die vooral ook een verzetsman was geweest bij de Witte Brigade, komen ze bij de dreigende tijd van nu, en dat vreemde actuele sentiment dat Kurt als ‘oorlogsverlangen’ definieert.

‘De beste politici zijn saaie politici. Dat zijn mensen die in stilte hun job doen, en die in consensus oplossingen zoeken. Maar ik voel rondom die groeiende nood aan “iemand die het eens goed zal zeggen!”, en laat er nu eens niets zo gevaarlijk zijn als “iemand die het eens goed zal zeggen!”.

 ‘Laten we toch in opstand komen tegen al die debielen die een grote bek opentrekken. En laten we ook eens echt weer opkomen voor België.

 ‘Waarom zijn we zo bang? Waarom laten wij ons zo doen? We moeten durven handelen, want ik zet me schrap voor wat volgend jaar op ons afkomt.

 ‘Lees Ilja Leonard Pfeijffers Alkibiades, de laatste zin van bladzijde 517 (*). Dat is waar het op neerkomt.’

(*) ‘De geschiedenis herhaalt zich zelden opzichtig, maar na afloop van de gebeurtenissen blijkt zij dikwijls achter nieuwe maskers en in modieuze kostuums een oud stuk te hebben opgevoerd.’

Van den Kieboom: ‘Mijn hart ligt ook bij België. Ik vind onze Belgische vlag trouwens een van de allermooiste vlaggen. Wat een kleurencombinatie. Wat een joie de vivre. Hoe die vlag ook de show steelt op dat ene werk van James EnsorMuziek in de Vlaanderenstraat.’

Van Eeghem: ‘Oh maar ja, prachtig.’

En weer weg zijn ze. Pas wanneer, en omdat, de brasserie de deuren sluit, wordt aan slapen gedacht. Van de waarschuwing over een mogelijk ‘korte avond’, want misschien ‘snel uitgeput’, blijft niets over.

‘Dit gééft me energie’, zegt de bijna-93-jarige. ‘Ik heb me lang niet meer zo in leven gevoeld.’

Eerst taart

Ze hebben allebei geslapen met de ramen wijdopen. Eerst stil gewiegd door de Noordzee, en vanmorgen gewekt door de meeuwen. Daarna deed Inès wat ze elke ochtend eerst doet: ze deed haar parelketting en -oorbellen aan.

‘Die parels, dat ben ik. Zonder ben ik mezelf niet. Het heeft met kleur te maken, denk ik. Ook al sta ik in mijn schort te schilderen, altijd heb ik mijn parels aan.’

Aan de linkerpols hangt nog een vaste gewoonte: het omgekeerde horloge, met de wijzerplaat naar beneden. De tijd hoeft zich nu eenmaal niet ongevraagd aan haar op te dringen. Bovendien wil ze niet elke keer de bovenkant van haar handen zien – ‘Ik vind die niet zo geslaagd.’

Van Eeghem: ‘Maar Inès, als jij hier zo neerzit, tegenover mij, dan zou ik zeggen: 65, maximaal 70. Heb jij dan zulke goeie genen? Of wat heb jij daarvoor gedaan?’

Van den Kieboom: ‘Het zullen wel de genen zijn, want ik heb er alleszins niets voor gedaan. Ik eet voor ontbijt het liefst taart, een goeie crème au beurre zelfs, kun je nagaan.

‘Mijn moeder is 95,5 geworden, mijn jongere zus Fabienne is ook al een negentiger, en mijn broer Numa, een tachtiger, ziet er ook nog altijd erg goed uit. Hij was altijd wel al een knappe man, moet ik zeggen – hij is nog model geweest.

‘De genen dus wellicht, maar vergis je niet: nu zie je ook de energie van dit samenzijn hier in Oostende. Ik fleur hiervan op.

‘Ik woon sinds enige tijd in het woonzorgcentrum Nottebohm in Antwerpen, met een mooie tuin erbij. Ze doen er hun best om van alles te organiseren, maar een écht gesprek, zoals hier, een écht ontmoeten, dat overkomt me bijna nooit meer.

‘Wellicht is dat de grootste tristesse van ouder worden. Niet alleen ben je voortdurend afhankelijk van iemand anders – voor bijna alles moet ik steunen op mijn dochter Petra, zoals zij me hier ook nu weer begeleidt.

‘Maar bovendien voel je steeds meer hoe je quantité ­négligeable wordt voor de samenleving. Dat vind ik een verschrikkelijk gevoel. Er wordt over je heen gepraat. Je bent niet meer van betekenis. En zo val je langzaam stil.’

Van Eeghem: ‘Daar raak je een cruciaal punt. Ik vind het schrijnend hoe deze maatschappij aarzelt om vanaf een bepaalde leeftijd nog in mensen te “investeren”.

‘Zodra we niet meer productief zijn, vervalt schijnbaar onze betekenis. Dan zijn we niet meer “nodig”. En er is niets zo ondermijnend als je overbodig voelen. En dat is waarom mensen het opgeven. Terwijl ouder worden ons aller lot is.

‘Ik was zo lang altijd overal de jongste. En plots was ik dat níét meer. Plots was ik zelfs de oudste. En dan moet je met pensioen. Dan móét je afhaken. En daar sta je dan.

‘In deze snel vergrijzende maatschappij is vereenzaming een van de grootste problemen van morgen. Dat moet dringend op de politieke tafel worden gegooid.’

De diagnose is helder, maar hoe pak je dat aan?

Van Eeghem: ‘Het is een kwestie van aandacht. Die activiteiten die ze in jouw centrum organiseren, Inès, dat is goedbedoeld, maar dat is entertainment, dat is geen aandacht. Het is een verwarring die ik steeds vaker zie opduiken.

‘En om te beginnen: laat mensen die dat willen toch gewoon langer werken. Verplicht die toch niet met pensioen te gaan. Ik heb zelf gevoeld hoe absurd dat is. Alsof je plots alsnog wezenlijk wordt afgewezen.

‘Ik ben intussen een nieuw schrijversbestaan begonnen, maar het komt er dus wel op aan jezelf opnieuw uit te vinden, en jezelf al dan niet ook weer op de kaart te zetten.’

Ook u hebt uzelf zo weer op de kaart gezet, Inès.

Van den Kieboom: ‘Maar niet met opzet. Ik heb nooit die ambitie gehad.’

Van Eeghem: ‘Maar je hebt wél altijd onverminderd de ambitie gehad om te leven. Om te schilderen, en om dus te bestaan.’

Van den Kieboom: ‘Dat is waar.’

Van Eeghem: ‘Allicht komt het ook bij mij gewoon daarop neer: ik heb altijd de ambitie blijven hebben om te leven.’

Van den Kieboom: ‘Dat is mooi gezegd, daar moeten we het glas op heffen. Ik proost al mijn hele leven op dezelfde drievuldigheid: l’amour, l’argent, l’amitié.’

Van Eeghem: ‘Het geld komt voor de vriendschap?’

Van den Kieboom: ‘Helemaal niet. Maar de cadans loopt beter met dat geld daar in het midden.’

Van Eeghem: ‘De cadans vind ik een terechte bezorgdheid. Zolang de liefde maar voorop loopt.’  


Een zomer lang komen twee mensen bij valavond samen aan de branding in Oost­ende. In het decor van het Thermae Palace Hotel wordt van ’s avonds tot ’s ochtends ontmoet en gepraat. Met de blik op de horizon gaan we van vloed naar eb, en helemaal terug. 


Foto Kaat Pype

Lees ook

Lees hier de andere gesprekken



Bron: De Standaard

Welkom op Facebook

Naar de website


Scroll naar boven