Essay – Stefan Hertmans – Hoe te leven op de ruïnes van het kapitalisme


Dit is een tijdperk van aardverschuivingen, meent Stefan Hertmans. ‘Al wat het neoliberalisme als problemen in de zijlijn beschouwde, rukt op naar het midden van ons leven.’

Stefan Hertmans – De Standaard

6 november 2021


Ik heb altijd al bedenkingen gehad bij het algemeen in zwang komen van termen ontleend aan de sporten, om daarmee maatschappelijke of politieke situaties te duiden.

Zijlijn’ is er zo een. Aan de zijlijn staan of zitten doet niemand graag. Het herinnert aan jonge voetballers die popelen om het veld op te gaan en het daar beter te doen dan hun collega’s die zich aan het afpeigeren zijn.

Na een wissel blijkt dan vaak dat ze het er niet veel beter van af brengen, maar ze zijn tenminste op het veld, in de aandacht, in het centrum van de beweging.

Ze krijgen de heldenrol, en daar hoort het risico van falen bij.

Veel politici zien het gevecht om de kiezer in dezelfde termen.

In deze prestatiemaatschappij raken veel mensen juist door die sportmetafoor gedeprimeerd of overspannen.

Samenleven is nu eenmaal geen sport, en politiek nog veel minder. De ratrace van de meritocratische samenleving maakt bijzonder veel slachtoffers die zich tot de zijlijn veroordeeld zien.

Ik heb daarom een ingebakken wantrouwen tegen politici die, om volks en sympathiek over te komen, de zorg voor de samenleving beschrijven in termen van sportieve prestaties.

Wezenlijke veranderingen in de samenleving ontstaan juist heel vaak in de regionen van onderop, in het brede aanvoelen van burgers en bewoners, net daar waar zij het gevoel hebben dat het leven nu eenmaal geen sportwedstrijd is, maar een complex speelveld van elementen die ze niet zelf kunnen beheersen en niet zelf in de hand hebben.

Vlaamse grondstroom

In het politieke speelveld dook enkele jaren geleden een heel andere term op, die net claimde dat men niets met wat voor zijlijn ook te maken had: ‘de grondstroom’.

Nog voor we hadden kunnen nadenken wat die grondstroom van onze samenleving dan wel mocht zijn, was dat al beslist: het was onze identiteit als volk, onze Vlaamse grondstroom, en die zou, als een heuse stroom, alles meevoeren wat op zijn weg kwam.

Het nieuwe proletariaat bestond plots ook uit jonge mensen van heel diverse origine die zich met een brommertje of bakfiets de ziel uit het lijf reden om bestellingen aan huis te leveren

De nieuwe grondstroom deed nochtans net heel wat in de zijlijn belanden.

Het middenveld bijvoorbeeld werd onder vuur genomen omdat het te duur en te omslachtig en machtig zou zijn. Het herinnerde aan de oude verzuiling en moest plaatsmaken voor een rechttoe-rechtaan identiteit van wij-tegen-de-rest-van-de-wereld.

Het onderwijs en de ziekenzorg waren te duur, ons economische model moest zich zo snel mogelijk aanpassen aan de harde wetten die de multinationals ons dicteerden, de vakbonden en werknemersverenigingen zaten in de weg van de vooruitgang met hun hinderlijke eisen.

De neoliberale lijn die zich tot grondstroom had verklaard, deed vrij snel de onderste regionen van onze samenleving in de problemen belanden.

De armoede nam toe, de radeloosheid ook. Het nieuwe proletariaat bestond plots ook uit jonge mensen van heel diverse origine die zich met een brommertje of bakfiets de ziel uit het lijf reden om bestellingen aan huis te leveren, of om met hun eigen amper afbetaalde wagen een cent bij te verdienen.

Niet opgevangen door enige vakbond, vielen ze onbeschermd ten prooi aan wetten van multinationals die ongrijpbaar blijven voor een rechtvaardige werkethiek.

Wie maakt in dit verhaal deel uit van de grondstroom en wie bevindt zich in de zijlijn?

Het blijkt dat juist al diegenen die hun verdomde best moeten doen om mee te komen, de grondstroom vormen.

Ook de onderste geledingen van de middenklasse hebben het veel moeilijker dan vroeger, de huizenmarkt is ontploft, jonge stellen vinden amper nog een woning in de hippere delen van de stad en zoeken de periferie op – zeg maar de zijlijn – om daar nog een betaalbare woning te vinden.

Het wonderlijke is dat juist vaak daar, ver van het centrum, in de periferie van grote geldverslindende projecten en de tot grondstroom geproclameerde werkelijkheid, het nieuwe opbloeit en de concrete diversiteit wordt uitgeprobeerd.

Kleine initiatieven van burgers die voor de eigen wijk gaan zorgen, die een nieuwe vorm van volkstuinieren uitvinden, die gedeeld vervoer organiseren, die de zorg voor de minder mobiele buren op zich nemen.

Het zijn initiatieven die men in onze grote steden steeds vaker ziet, en die de hiaten opvullen die in de samenleving zijn ontstaan.

Daar, in de zijlijn van de grote economische machine, leren mensen opnieuw zich aan te passen.

Terwijl de samenleving voortdendert volgens de neoliberale logica – die de logica van een voorbije wereldorde aan het worden is – zijn mensen bezig met wat inmiddels onze echte zorg zou moeten zijn.

De zijlijn is de nieuwe grondstroom aan het worden.

Wie is de massa?

De Franse filosoof Bruno Latour is op gevorderde leeftijd, en ondanks een zwakke gezondheid, de afgelopen jaren in hoog tempo boeken gaan publiceren waarin hij nadenkt over de manier waarop de klimaatwijziging onze wereld aan het veranderen is.

Hij is niet de enige die beweert dat de nieuwe klassenstrijd al volop aan de gang is. De sociale verhoudingen worden hertekend, en dat levert verwarrende effecten op.

Toen president Macron dacht de ecologische kaart te kunnen trekken door brutaal de prijzen van brandstof op te trekken, gaf hij er blijk van de dynamiek van het rurale Frankrijk volkomen te hebben miskend.

De talloze werkers die dag aan dag over de ruim een miljoen kilometer tellende wegen van de Hexagone sjezen, zien met elke centiem opslag van de brandstof hun maandelijkse mogelijkheden krimpen.

Dat de president van de republiek daar niet bij had stilgestaan, kwam hem op een afstraffing en afkeuring te staan van boze menigten die hun machteloosheid uitdrukten door het verkeer lam te leggen en de grote wegen te blokkeren.

De menigte was bovendien een heel verwarrend gegeven: niet langer, zoals in tijden van linkse en rechtse politiek, kon men opmaken wie in de straten en bij de opritten blokkades opwierp.

De boze burgers hadden geen ideologisch profiel, ze beantwoordden alleen maar aan dat oude dictum van Friedrich Engels, dat zegt dat mensen de straat opkomen wanneer ze geen andere mogelijkheid meer zien.

Daardoor ontstond een pijnlijke tweespalt, en de klimaatproblematiek, hoe dringend ook, werd in brede kringen beschouwd als een luxeprobleem van rijkeluiskinderen die geen benul hadden van de economische ellende in La France profonde.

Daarmee toonde de nieuwe klassenstrijd ook zijn verwarrende gezicht. Aanhangers van extreem rechtse en radicaal linkse signatuur stonden omzeggens zij aan zij, Marine Le Pen en Mélenchon stuitten op elkaar in dezelfde volkswijk, op zoek naar dezelfde volksgunst.

Er is geen duidelijke ideologie meer die de menigten leidt, er zijn alleen botsende belangen die niet in duidelijke termen kunnen worden gevat – het teken van een snel veranderende wereld.

Onze huidige politieke bewegingen zijn meestal thematisch, niet ideologisch. Dat getuigt van de versplintering van ons wereldbeeld.

Nieuwe stammentwisten

Mensen sluiten zich op in hun seksuele geaardheid, hun culturele geaardheid, hun huidskleur, omdat ze die inzetten in een strijd om hun rechten. Dat is uiteraard de kern van een strijd om rechtvaardigheid. Maar zo wordt het verschil weer het criterium waarmee we elkaar benaderen – niet langer de idee van de gelijkheid, die nu als achterhaald of zelfs vals wordt beschouwd

Merkwaardig bij dit alles is hoe twee woorden haasje-over hebben gespeeld.

Ik heb het over ‘vrijheid’ en ‘identiteit’.

Voor de generaties van mei ’68 was vrijheid het absolute codewoord. Alles draaide om bevrijding van de oude burgerlijke waarden, om totale individuele bevrijding.

Aan de rechterkant van de samenleving stond dan weer de identiteit centraal. Men moest eerst tot het volk behoren, zich Vlaming voelen, de rest kwam vanzelf. ‘Wat we zelf doen, doen we beter.’

Sinds de bevrijdingsbewegingen en de cultural studies die door de generatie van mei ’68 tot stand kwamen, hebben we veel meer oog gekregen voor de minderheden en hun problemen.

Ook die hebben recht op dezelfde vrijheid. Hun emancipatie moet gelijk oplopen met die van alle anderen.

Vrijheid is zo ook een controversieel begrip geworden. Dat was een grote ontnuchtering voor de universalistische droom van het humanisme.

Vrijheid werd opgeëist door zeer uiteenlopende groepen die haar juist zagen als iets wat voor hen alleen gold, niét voor de anderen.

Stilaan kreeg de roep om vrijheid ook een defensieve toon. Vandaag is dat bijzonder duidelijk.

Het opeisen van vrijheid:

  • om niét samen te werken
  • vrijheid om niét gevaccineerd te worden
  • vrijheid om democratische spelregels aan de laars te lappen

Vrijheid verhuisde van links naar rechts als programmapunt.

Met het begrip identiteit ging het net andersom.

Sluipenderwijs is in de cultuurstrijd van minderheden een nieuwe vorm van identiteitsdenken ontstaan, dit keer aan de progressieve kant.

De genderproblematiek, de rechten van mensen van kleur: het wordt allemaal uitgedrukt in het recht op een eigen herkenbare identiteit die men niét met de ander deelt.

De oude idealen van het universalisme worden ontmaskerd als blanke suprematie of als naïeve illusie.

Daardoor zijn veel minderheidsgroepen in onze samenleving ook identitair gaan denken.

Mensen sluiten zich op:

  • in hun seksuele geaardheid
  • in hun culturele geaardheid
  • in hun huidskleur
  • in hun anders-zijn

omdat ze die inzetten in een strijd om hun rechten.

Dat is op zich uiteraard de kern van een strijd om rechtvaardigheid. Maar het verschil wordt op die manier opnieuw het criterium waarmee we elkaar benaderen of beoordelen – niet langer de idee van de gelijkheid, die nu als achterhaald of zelfs vals wordt beschouwd.

Nochtans is het bijzonder gevaarlijk om die utopische idee van gelijkheid zo maar op te geven en op het verschil te wedden in plaats
van op de gelijkenis.

Het betekent dat de oude emancipatorische strijd om de vrijheid nu volgens strikte scheidslijnen verloopt: ik ben anders en jij hebt niet het recht daar iets over te zeggen.

Alles is op die manier ten prooi aan het vallen aan een nieuw tribalisme. De vroegere ideologieën zijn verdampt, daarmee ook de hoop op ‘objectiviteit’ – in ruil krijgen we stammentwisten.

Dat een zwarte schrijver door pakweg een Chinese vertaler adequaat zou kunnen worden vertaald, was tot voor kort een kwestie van knowhow en opleiding. Nu is het een identitair debat.

Ondergang van het Avondland

Voor renaissancemensen als Michelangelo en Caravaggio zou de huidige seksuele strijdcultuur, waarbij we expliciet tot een bepaalde groep behoren, absurd zijn geweest.

Hun werk is juist zo erotisch omdat de seksuele energie flou is, vrij voor de verbeelding – dat maakt hun plastische taal net zo universeel en suggestief.

Ook seksuele emancipatie dreigt, hoe terecht die strijd ook is, ten prooi te vallen aan identitaire koorts.

Nochtans heeft de geschiedenis ons geleerd dat het kenmerken van een groep regelrecht leidt tot brandmerken .

Het gevolg is dat hele groepen nu makkelijker gediscrimineerd kunnen worden in samenlevingen met sympathieën voor totalitair denken, zoals de Hongaarse of de Poolse.

Terwijl we ons net tegen discriminatie willen verzetten.

Onlangs zag ik op het journaal op de Franse televisie het verslag van een manifestatie in Parijs, waarin om liberté werd geschreeuwd door mensen die zich niet willen laten vaccineren.

Ook die menigten zijn, net als de gele hesjes, zeer geschakeerd. De radicale vrijheid waar ze om roepen, is niet die waar de boomers van mei ’68 om schreeuwden.

Hun idee van vrijheid is gebaseerd op hun zelfbeeld, niet op respect voor de ander.

Nochtans zijn ook daar, in die manifestaties van de antivaxers, links-ecologische groepen te zien, zij aan zij met mensen die haast fascistoïde ideeën hebben over hun land.

Hun afkeer van een door de wetenschap en de politiek gedicteerde maatregel – de ‘elite – is allesbepalend.

Op een bepaald ogenblik liep een vrouw voor de camera met een groot kartonnen bord, waarop ze had geschreven:

“Mieux vaut mourir en liberté que de vivre en esclavage”
“Liever sterven in vrijheid dan leven in slavernij.”

Waarmee ze het discours van de Franse revolutie misbruikte om te schreeuwen dat ze geen zin had in een prik.

Dat ontaarden van het vrijheidsdiscours in een egocentrische kreet heeft iets ontstellends.

Het is bijna tragisch dat het vrijheidsideaal heeft geleid tot dit volstrekte weigeren van verantwoordelijkheid.

Zonder dat deze mensen het beseffen, zetten ze de weldaden van de samenleving onder druk, verbranden ze de grond onder hun voeten als burgers, beschouwen ze samenleven niet langer als zorg dragen voor de ander, maar als een jungle waarin iedereen zijn zin mag doen.

Hoe is het zover kunnen komen?

De sociaaldemocratie, zoals die na de Tweede Wereldoorlog is ontstaan, was juist gebouwd op het zo goed mogelijk afwegen van tegenstrijdige belangen.

In het midden van de samenleving heerste de aloude christelijke zuil, met op haar linkerflank de socialisten die voor de werkende menigten opkwam en op de rechterflank de liberalen voor wie de vrijheid van ondernemen primair was.

De christelijke zuil, met haar complexe samenstelling van hoog tot laag – van de jezuïeten tot de Boerenbond, zeg maar – hield letterlijk de kerk in het midden en loste, naar het aloude adagium van Jean-Luc Dehaene, de problemen op wanneer ze zich stelden.

De zijlijn was geen optie; de politiek streefde ernaar alle belangen gelijkelijk af te wegen.

Die filosofie is inmiddels helemaal achterhaald. Het Vlaanderen van vandaag, drijvend op een identitair verlangen en op een economie die vooral neoliberaal gestroomlijnd is, blijkt het heel moeilijk te hebben om de zwakkeren en de sterkeren tegelijk in het juiste perspectief te plaatsen.

Politiek is vaak thema-politiek geworden. Daardoor hebben we zelden nog het gevoel dat er gestreden moet worden om een samenhangend wereldbeeld.

De enigen die dat nog proberen, zitten aan de uiterst rechtse kant. Ze verspreiden paranoïde theorieën over de ondergang van het Avondland en beweren het continent te willen redden, dat ze door haatspraak en geweld net verder in de vernieling drijven.

Aan de andere kant zitten fundamentalistische bewegingen, ontstaan uit de flaters van een gefaalde internationale politiek, en in hun wereldvisie hoeven we ook niet te leven – getuige de nieuwe catastrofe in Afghanistan.

Dat betekent dat we aan weerszijden van het spectrum door middelpuntvliedende krachten uit elkaar worden getrokken.

Het lichaam dat zo verscheurd wordt, is onze aloude sociaaldemocratie.

Wat vroeger de grondstroom was – de zorg voor de anderen – is daardoor gaan lijken op iets bijkomstigs, iets als de zijlijn – dat lastige middenveld, al die veelgelaagde instanties met hun belangengroepen.

Over de matsutake

Toen kwam de coronapandemie.

De ziekenzorg bleek plots een sector in ademnood. Tijdens de eerste lockdown applaudisseerden de mensen op hun balkons voor de zorgverstrekkers.

Het nationalistische of identitaire samenhoren bleek plots een futiel motief in het licht van de iedereen gelijkelijk treffende pandemie.

En nu er wordt gebakkeleid over de vraag of we die zorg al dan niet volgens taalrol en gemeenschap moeten blijven organiseren, komt de klimaatproblematiek ons eraan herinneren dat alle wezenlijke problemen van vandaag de dag grensoverschrijdend zijn:

  • Klimaat
  • Migratie
  • Pandemie

De werkelijke problemen van vandaag zijn planetair, niet langer de zorg van één gemeenschap.

Ze kunnen niet worden opgelost door identitair te denken, maar slechts door vormen van solidariteit om te denken, door nieuwe parameters vorm te geven en daaruit een nieuwe politiek te puren.

Dat geldt zowel voor rechts-identitaire en nationalistische gevoelens als voor links-identitaire gevoelens van gesegregeerde emancipatie.

Vele activistische groeperingen zijn druk in de weer met het overdenken van deze paradoxen.

Ze combineren een eerder pessimistische visie op de rol van de mens op deze planeet met een optimistische hoop dat het tij kan worden gekeerd.

Het is echter de vraag of de techniek en de technologie, die ons zo sterk in de problemen hebben gebracht, ons er ook weer uit zullen helpen.

Veeleer moeten we, vaak tegen onze zin, leren begrijpen dat het redden van onze biodiversiteit, en daarmee van onze levenskwaliteit, niet van vooruitgang zal afhangen, maar van een stap terug zetten op alle domeinen.

  • Minder produceren
  • Minder consumeren
  • Minder verplaatsen

Het massale produceren van elektrische batterijen voor auto’s geeft vandaag de dag al aanleiding tot het al net zo massale wegschrapen van mangaanbollen van de oceaanbodem – een zoveelste ecologische ramp.

  • We zullen niet ontsnappen door rijkaards naar Mars te schieten

  • We zullen niet ontsnappen door hekken rond ons continent te bouwen

  • We zullen niet ontsnappen door in gated communities te gaan wonen

  • We zullen niet ontsnappen door op een tropisch eiland ten onder te gaan in een luxe resort, weggeblazen door een tyfoon

Er is met andere woorden geen ontkomen meer aan de drie grote problematieken en daarmee is er geen sprake meer van een zijlijn en een grondstroom.

Wat in het neoliberalisme als bijkomstig werd beschouwd, is de afgelopen tijd naar het centrum van de aandacht verschoven.

In het fascinerende boek De paddenstoel aan het einde van de wereld vertelt de Amerikaanse antropologe Anna Lowenhaupt Tsing een bijzonder verhaal.

Toen de schrijfster op een dag in de vervuilde, industriële bossen van Oregon dwaalde, trof ze er mensen uit Zuid-China en Zuid-Azië aan, op zoek naar een vreemd soort paddenstoel: de matsutake.

Hij blijkt vooral te groeien op vervuilde gronden, – op braakterreinen, voormalige fabrieksgronden en dies meer.

Deze stinkende zwam blijkt een van de meest exquise lekkernijen van de Japanse keuken te zijn, een paddenstoel die een geur afgeeft die wij westerlingen als een lijkenstank beschrijven.

Waarom waren deze mensen hier, in deze Amerikaanse vervuilde bossen, op zoek naar deze zwam?

Het bleek dat hij op de markt gemiddeld 90 dollar opbrengt, maar bij het begin van het seizoen, en geplukt op Japanse grond van dennenwouden, makkelijk tot 900 dollar kan gaan.

Op die manier stuitte Lowenhaupt Tsing op een vreemde paradox: het nieuwe goud van de vervuilde planeet is een stinkende zwam, geplukt door arme sloebers die op zoek zijn naar levensonderhoud.

Twee groepen van levende wezens vonden er elkaar – beiden behorend tot wat je de periferie van de economie zou kunnen noemen.

Maar voor Lowenhaupt Tsing had dit profetische waarde.

Het deed haar beseffen dat we moeten nadenken hoe te leven op wat zij noemt ‘de ruïnes van het kapitalisme’: een verstoorde wereldorde met onvoorzienbare economische effecten, een verstoorde aarde met planten die gedijen op de vuilnisbelt van onze industriële samenleving.

Ze noemt het ‘besmette en vervuilde diversiteit’.

De matsutake, zo leert ze ons, was het eerste levende wezen dat na de bom op Hiroshima opnieuw de kop opstak.

De lekkernij die de matsutake voor een rijke Japanse elite vormt, wordt geplukt en gezocht door arme gelukzoekers op de vuilnisbelt van onze welvaart.

Deze geschiedenis werd voor haar het embleem van onze situatie: hoe zullen we overleven, met welke onbedoelde effecten, op een door en door vervuilde planeet?

Wat en wie zullen van belang blijken en wat plots bijkomstig?

Wat is binnenkort zijlijn en wat grondstroom? Geen mens die het weet, maar dat we naar radicaal andere tijden evolueren, is zeker.

Nee, in termen van sportieve prestaties hoeven we niet te denken als het over de problemen van vandaag gaat.

Wel in termen van hertekende sociale netwerken en bedreigde minderheden, kaalgeslagen wouden, vuilnisbelten, opdrogende meren en verzurende oceanen.

Ook al stribbelen de lobby’s van multinationals en de oude machtspolitiek nog tegen, de grote nieuwe problemen rukken vanuit de zijlijn op naar het midden van ons leven.

De paddenstoel aan het einde van de wereld

Bron: De Standaard

Welkom op Facebook

Welkom op Bluesky

Naar de website


Scroll naar boven