Anton Jäger is historicus van het politieke denken aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte en De Morgen-columnist. Hij bespreekt de opkomst van extreemrechts in Frankrijk en vergelijkt dit met de jaren 1930, waarbij de arbeidersklasse nu deels extreemrechts lijkt te steunen in plaats van antifascistisch te zijn.
Anton Jäger – De Morgen
Met de wasknijper op de neus moesten in 2002 linkse Fransen toch maar hun stem uitbrengen voor de rechtse Jacques Chirac tegen de extreemrechtse Jean-Marie Le Pen, in de tweede ronde van hun presidentsverkiezingen. Die eerste behaalde toen een eclatante 82 procent, terwijl Le Pen sr. op een schamele, maar toen nog dreigende 18 procent strandde.
Die tijd is lang vervlogen. Zondag behaalde Le Pens digitale petekind, Jordan Bardella, maar liefst 33 procent van de stemmen in de Franse parlementsverkiezingen. Dat brengt zijn Rassemblement National historisch dicht bij het premierschap, en kan de Franse president voor de vierde maal in de naoorlogse geschiedenis tot een zogenaamde ‘cohabitatie’ verplichten.
De teruggang van gaullistisch rechts had voor Bardella veel weg van een smeltende gletsjer: het ging doorgaans traag, maar het kon ook snel gaan, vooral na de coup van Macron.
De ‘Jupiteriaanse’ president hoopte vooreerst om het politieke veld exclusief tussen hemzelf en extreemrechts te polariseren.
Die gok mislukte faliekant. In plaats daarvan geraakte Macrons rechtse blok geplet tussen een verenigd links en een extreemrechts kartel, die zondag respectievelijk 28 en 33 procent van de stemmen haalden.
Dat linkse kartel beriep zich op de erfenis van het Franse antifascisme uit de jaren 1930, toen extreemrechts voor het eerst aan de poorten van de macht bonkte. De vergelijking was begrijpelijk, maar kent ook haar grenzen.
Een week voor de verkiezing publiceerde de linkse Fondation Jean-Jaurès een pakket met data over de Franse kiesvoorkeuren.
Een opvallende correlatie werd daarbij zichtbaar: hoe sterker iemand zich tot de publieke sector of ambtenarij rekende, hoe groter de kans op een linkse stem. Het nieuwe volksfront behaalde zijn beste resultaten bij leraren, vrije beroepen en studenten.
Extreemrechts daarentegen zocht de meeste stemmen bij arbeiders in de privésector, of het nu bij kmo’s of de grotere maakindustrie was.
Chauffeurs en politieagenten waren, niet geheel verbazingwekkend, de meest enthousiaste extreemrechtse kiezers. Werklozen waren ongemakkelijk verdeeld tussen uiterst links en uiterst rechts.
Een dergelijke spreiding laat zich moeizaam met de jaren 1930 vergelijken. Toen was het fascisme vooral een aangelegenheid van de nationalistische middenklasse – de arbeidersklasse was juist internationalistisch ingesteld. Het stedelijke fabrieksproletariaat sprak zich gretig uit voor het linkse front, de kleinburgerij neigde eerder naar het fascisme.
Vandaag vinden vele Franse arbeiders wel degelijk hun weg naar extreemrechts, zij het zonder strak georganiseerd te zijn in grote massapartijen of vakbonden. Dat is op links allesbehalve een bewuste politieke keuze, maar eerder de uitwerking van een decennialange economische tektoniek.
In de jaren 30 verkoos de Franse burgerij een buitenlandse bezetter boven een Joodse socialist, en ook vandaag spreekt het Franse zakenleven zich liever uit voor een RN-regering
De de-industrialisering van de jaren 80 en 90 beroofde de Franse communisten van hun grote arbeidersforten.
Het Europese besparingsbeleid flexibiliseerde de arbeidsmarkt, waardoor de grens tussen actieven en inactieven steeds scherper werd.
Vele Franse arbeiders moesten wegens hoge huurprijzen naar de periferie verkassen, waar zij moesten toezien hoe steden de meeste investeringen aantrokken. Immigratiecontrole leek nu het laatste middel tot arbeidsmarktbeleid.
Éric Zemmour riep het Front National ooit voorbarig uit tot de nieuwe ‘arbeiderspartij’. De benaming is dubieus.
Arbeiders in de publieke sector werden bij hem voorbaat uitgesloten, terwijl het RN niet bepaald een antikapitalistisch programma uitdroeg.
Bovendien behaalde de partij lang zijn beste resultaten in regios waar de onthoudingsgraad het hoogst lag.
Maar dat er een groep arbeiders zich laat verleiden door extreemrechts komt wel in steeds meer cijfers naar voren, vooral buiten grote steden, waar Mélenchon het altijd moeilijker had.
Die verwarring geldt ook voor de overkant.
Politicologen Stefan Palombarini en Bruno Amable spraken een paar jaar terug van een ‘burgerlijk blok’ (bloc bourgeois) dat zich rond president Macron had gevormd.
Dat berustte op een verzoening tussen de liberale en conservatieve burgerij, en de hogere middenklasse.
Dat blok lijkt nu definitief gebarsten: Macron gaf zelf aan kandidaten terug te trekken waar ze derde eindigden.
Het blijft onduidelijk of dat ook van toepassing zou zijn op de lijsten van Mélenchon. Daar is de vergelijking met de jaren 30 uiterst omineus.
Uiteindelijk verkoos de Franse burgerij een buitenlandse bezetter boven een Joodse socialist die door het front populaire verkozen was, en ook vandaag spreekt het Franse zakenleven zich liever uit voor een RN-regering. Wasknijpers worden dan overbodig.
Lees ook
Klik hier of op de hyperlink hieronder en vind andere columns van
Bron: De Morgen