Alles begint met taal, schrijft filosoof Alicja Gescinska. “Het mooiste waartoe we als mens in staat zijn, en helaas ook het meest barbaarse en wreedaardige in tijden van oorlog én vrede.”
Alicja Gescinska - De Standaard
Een oorlog begint niet met wapens, maar met woorden.
Lang voor de eerste bommen en raketten vallen, is de taal het eerste van vele slagvelden.
Nog voor er mensen sneuvelen, sneuvelen het fatsoen, de waardigheid en de medemenselijkheid in het spreken.
Aan de grootschalige Russische aanval in februari 2022 gingen jaren van haatdragende retoriek vooraf in Russische staatsmedia.
We zagen het ook bij een van de laatste grote genocides van de vorige eeuw in Rwanda, met Radio Milles Collines dat over Tutsi’s sprak als over kakkerlakken die uitgeroeid dienen te worden.
Alles begint met taal.
Het mooiste waartoe we als mens in staat zijn, en helaas ook het meest barbaarse en wreedaardige.
Denk aan de Endlösung en de uitroeiing van de Joden.
De Duits-Nederlandse auteur Hans Keilson beschreef hoe het sluimerende antisemitisme reeds in de jaren twintig ontwaakte en steeds manifester werd: niet altijd door grote daden of geweld, wel door een moeilijk te beschrijven stemmingswisseling die zich uitte in de manier waarop er over Joden gesproken werd.
Hoe klasgenoten van gematigde ouders plots een radicale, antisemitische toon aansloegen.
Hoe een sympathieke steenhouwer plots “Juda verrecke” riep.
“Hier begint in mijn herinnering de langzame verandering.”
Seismograaf
Het grote kwaad komt de wereld altijd via een achterdeurtje en in woorden binnen. Niet met grote trom. Het is onderhuids aanwezig en barst pas later uit.
Precies hierom moeten we ons afvragen hoe het komt dat de mens soms blind of onverschillig is tegenover datgene wat aan het sluimeren is en hoe er gesproken wordt in de publieke ruimte.
Hoe komt het dat het plots de normaalste zaak van de wereld werd om “Juda verrecke” te roepen?
Het moorden begint met woorden. Daarom is de taal de kanarie in de koolmijn. Je zou ze kunnen vergelijken met een seismograaf.
In de taal kunnen we de bewegingen onder het oppervlak van de samenleving registreren die uiteindelijk aardverschuivingen, -bevingen en -schokken veroorzaken.
Die vaststelling noopt ons niet alleen tot waakzaamheid over het publieke spreken, maar ook tot reflectie over de precieze betekenis van een aantal woorden, zoals oorlog en datgene wat vaak als het tegendeel gedefinieerd wordt: vrede. En ruimer: over de pacificerende daad bij uitstek, vergeving.
Vergeving is een ongelofelijk fascinerend gegeven. Het morele en politieke belang ervan is zo groot dat het haast onvoorstelbaar en onbegrijpelijk is, hoe weinig filosofische analyses ervan gemaakt zijn.
Gelukkig zijn er uitzonderingen. Ik denk aan de Franse muziek- en moraalfilosoof Vladimir Jankélévitch, in het bijzonder aan zijn boek Le pardon (1967).
In zijn typische, vaak poëtisch-meanderende stijl, reflecteert Jankélévitch over vergeving als doel zonder finaliteit, als een inspanning die we steeds opnieuw moeten leveren.
Ik denk aan Hannah Arendt, voor wie vergeving een belangrijk thema was.
Wat Jankélévitch en Arendt onder meer heel sterk beargumenteren is dat de notie van vergeving alleen maar zinvol is wanneer we ook de notie van het onvergefelijke ernstig nemen.
Want vergeving betekent niet: de spons erover, vergeten en verder. Vergeving is een proces met als doel vergiffenis.
Op het wereldtoneel kun je vervolgens de vraag stellen: is vergevingsgezindheid een politieke deugd?
Volgens de filosoof Jacques Derrida niet. Hij lijkt ervan overtuigd dat vergeving daar evenmin een plaats heeft als zwemvliezen en een duikbril in een voetbalwedstrijd: het leidt tot slecht theater. Ik ben het niet met hem eens.
Derrida betoogt dat voor vergeving geen schuldbelijdenis of spijtbetuiging nodig is. Dat leidt mijns inziens tot een uitholling van het begrip.
Vergeving zonder schuldbelijdenis; dat is zoals willen slagen voor het examen zonder te studeren, de marathon willen uitlopen zonder te zweten, goed doen zonder moeite te willen doen.
Wie over vergeving spreekt zonder schuld en boete, spreekt over een hol begrip.
Een andere kritiek van Derrida is dat publieke schuldbelijdenissen en smeekbedes om vergeving veelal opportunistisch zijn.
Zij dienen een ander doel dan de vergiffenis zelf, zij dienen economische belangen of een normalisering van relaties tussen landen die vroegere vijanden waren.
Hoewel het doel van vergeving de vergiffenis zelf is, sluit dit niet uit dat andere belangen, positieve neveneffecten van het proces, ook waardevol zijn.
Dat is zo in persoonlijke relaties, die niet duurzaam zouden zijn zonder vergeving.
Duurzame goede relaties zijn een waardevol goed op zich, en wanneer we erkennen dat vergeving nodig is om zo’n duurzame relaties mogelijk te maken, hoeft dat niet te betekenen dat de vergeving louter opportunistisch of instrumentalistisch is.
Zo ook in internationale relaties: de publieke schuldbelijdenis is niet noodzakelijk schijnvertoon en de vergeving zelf is niet automatisch onoprecht wanneer we een normalisering van relaties voor ogen hebben.
Spiegel
Het proces van vergeving is nauw verbonden met de noodzaak om uit het verleden te leren, opdat het zich niet zou herhalen.
Vergeving wekt ons uit onze historische amnesie. Het is dus het tegendeel van vergeven en vergeten; het is vergeven en onthouden.
Het proces van vergeving is de confrontatie aangaan met de donkere pagina’s uit de geschiedenis; geschreven in de bloederige inkt van oorlog en haat.
En in het reine komen met het oorlogsverleden is noodzakelijk om een rein, vredevol heden te hebben.
Maar we hebben geen prioriteit gemaakt van het louterende proces van vergeving. Omdat we economische belangen hebben laten primeren op morele en geestelijke principes.
Ook daarvoor mogen en moeten wijzelf misschien ooit om vergeving vragen. Zo doet de oorlog in het Midden-Oosten ons in de spiegel kijken.
De dehumaniserende krachten tussen Israëli’s en Palestijnen hebben we decennialang kunnen aanschouwen en wat hebben we als Europa gedaan?
We hebben veelal weggekeken en onszelf wijsgemaakt dat we er niet veel mee te maken hebben.
Dat maakt ons medeplichtig, niet enkel voor de doden die er vallen, maar voor alles wat eraan voorafging.
Het is tijd dat wij ons afvragen of wij als Europa wel de rol vervullen die we zouden kunnen vervullen, of we wel voldoende doen om de spiraal van geweld te doorbreken, en zo sneller het (lange!) pad van verzoening en vergeving kunnen bewandelen.
De vraag stellen is ze beantwoorden.
Dit is een kort en bewerkt fragment uit
‘Van het wrede naar de vrede’,
de 40ste Pacificatielezing die door Alicja Gescinska wordt uitgesproken op 9/11 in Breda.
Lees ook
Klik hier of op de hyperlink hieronder en vind andere columns van
Bron: De Standaard