Nabestaanden zelfdoding – Lief, Elisabeth en Stien verbreken taboe rond zelfdoding


In de eerste aflevering van de nieuwe reeks van Taboe ging Philippe Geubels zondag aan de slag met een thema dat geen lach lijkt te verdragen: zelfdoding. Hij luisterde naar vijf mensen die achterbleven nadat een broer, een zus, een kind, een echtgenoot of een vader zichzelf uit de tekening had gegomd. Drie van hen – Lief, Stien en Elisabeth – proberen ook hier een taal te bedenken voor hun verdriet.

Jeroen Maris – De Morgen/Humo

10 februari 2025

Leestijd: 24 min


‘Hoeveel verdriet ik had, hoeveel pijn het deed, dat zal ik nooit in woorden krijgen’

Elisabeth


“Dag Jeroen”, zegt Lief (62) bij de begroeting, en haar mondhoeken tekenen een fijn, poreus glimlachje.

“Het doet zo’n deugd om dat kleine zinnetje nog eens te mogen uitspreken: ‘Dag Jeroen.’ Want het is ook de naam van mijn zoontje dat in 1997 overleden is. Hij was vijfenhalf, en had een hersentumor.

“Vijftien jaar later, in 2012, stapte mijn dochter Sarah uit het leven. Ze was 4 toen haar broertje stierf, en dat verlies bepaalde haar heel erg. Onder haar hoofdkussen moest altijd het fotoboekje van Jeroen liggen dat ze had gekregen.

Sarah omringde zich met herinneringen, ja. We veegden de pijn ook niet in een hoekje: er werd over gepraat in ons gezin. Toch maakte ik me zorgen. Intuïtief voelde ik dat die deken van verdriet te zwáár op haar drukte. Ze was iets kwijtgeraakt.

“Een… (Denkt na) Een basisvertrouwen. De argeloosheid die je als kind nodig hebt. Maar een kinderpsychologe stelde mijn man en mij gerust: er was niets onrustwekkends aan de hand.

“Nu, zoveel jaar later, zie ik dat Sarah zichzelf onzichtbaar probeerde te maken. Dat beschouwde ze als haar taak, haar opdracht: niemand tot last zijn. Geen rimpeling veroorzaken, geen kreukje verdriet. Want mama en papa hádden al zoveel pijn.

“Zo werd Sarah de perfecte kleuter, die nooit de aandacht opeiste, niet voor problemen zorgde en altijd voor anderen wilde zorgen.

“Het geld dat ze verzamelde met nieuwjaar- en driekoningenzingen spaarde ze op, en wij moesten dat vervolgens aan het Kinderkankerfonds storten. Ook later was ze dat geruisloze kind: Sarah ging niet in de contramine, sloeg nooit met de deuren.

“Toen ze 16 was, belandde ze in een zware depressie. Sarah werd enkele keren opgenomen, ze had het echt heel moeilijk, maar op een bepaald moment dacht ik dat het eindelijk de goeie kant opging. Ze leek iets van rust te hebben gevonden.

“En net toen – ze was 19 – stapte ze uit het leven.

“Nu besef ik dat die vermeende rust er was gekomen omdat ze haar beslissing had genomen. Ze wist wat ze zou doen, dat het weldra allemaal voorbij zou zijn. (Stil) Ze had het leven losgelaten.”

Amber, de zus van Stien (32), was 17 toen ze acht jaar geleden een einde maakte aan haar leven.

Amber was eigenlijk mijn halfzus. Ik was zeven jaar ouder, maar we groeiden wel grotendeels samen op.

Amber was zo’n kind dat door de dagen hinkelde: altijd energiek, altijd vrolijk, altijd speels. Het tegenovergestelde van mezelf, want ik voelde me eerder onzeker en stond vaker aan de zijlijn. Maar dat wérkte: zij de wervelwind, ik de bedachtzame luwte.

“Door het leeftijdsverschil speelden we als kind niet vaak samen, maar later vonden we elkaar. Ik gaf ook leiding aan haar bij de Chiro. Het was geweldig om iemand als Amber in de groep te hebben: ze deelde haar enthousiasme met iedereen. Ze was zo heerlijk tomeloos.

Amber was 15 toen ze een heftige vorm van klierkoorts kreeg. Die ziekte knipte haar vleugels: haar leeftijdsgenoten liepen de wereld in, maar zelf moest ze thuisblijven. Ze verpieterde, raakte zichzelf kwijt, werd heel onzeker.

“Net als Sarah is Amber uit het leven gestapt op een moment waarop de omgeving dacht dat het béter ging. Ze deed weer leuke dingen: ze had een fijn Chirokamp gehad, was met mama op vakantie geweest…

“Mooi, dacht ik, mijn zusje is zichzelf aan het terugvinden. (Schudt het hoofd) En toen maakte ze er een einde aan.»

‘Ik had geen idéé hoe ik aan dat verdriet moest beginnen, er bestaat geen handleiding voor rouw’

Op 23 juli 2014 dwarrelde Elisabeth (nu 28) door de Gentse Feesten. Tot ze om half één ’s nachts een sms-bericht kreeg van Lukas, haar tweelingbroer.

“Daar stonden ze, die vijf verpletterende woorden: ‘Ik ga vanavond zelfmoord plegen.’

“Ik wist onmiddellijk dat het écht was. Dat ik Lukas kwijt was. Ik vertrok meteen naar huis, en onderweg reden de ambulance en de mug me voorbij. Het geluid van die sirenes… (Huivert) Het voelde alsof mijn lichaam werd opengehaald met een net gewet mes. En het bracht een helder, alles verpulverend besef: mijn leven is naar de kloten. Mijn leven is echt naar de kloten.

Lukas was de grappigste mens die ik kende. Hij was fundamenteel vrolijk, vond in elke situatie de grap, en stróóide met quotes uit In de gloria, Het eiland en Willy’s en Marjetten. De clown van de klas, ja, iemand die licht en lucht bracht.

“Er zijn tweelingen waarbij ieder z’n eigen gang gaat, maar wij kleefden heel erg aan elkaar. Lukas was mijn allerbeste vriend.

“’s Avonds kwam hij vaak op mijn bed zitten, en dan praatten we over alles. Hij was heel gevoelig, en kon de dingen ook snel benoemen wanneer er iets niet goed zat.

“Het was zo gerieflijk tussen ons, zo eerlijk en zo heerlijk warm. Liep ik op een tegenslag, dan dacht ik: ach, maar ik heb Lukas nog.

“Ik ben geen zweverig type, maar in het jaar voor zijn dood had ik voortdurend last van een beklemmend voorgevoel. Heel vreemd was dat: ik was er plots van overtuigd dat ik Lukas zou verliezen. Niet aan zelfdoding, hoor, want daar was geen enkele aanwijzing voor. Maar een ongeval, een ziekte…

“Die angst werd almaar dominanter – ik ben eens in huilen uitgebarsten toen ik een ambulance hoorde, en dacht: het is vast mijn broer – en ik heb het er uiteindelijk ook met Lukas over gehad.

“Het werd een heel ernstig gesprek over wat we zouden doen als de ander iets zou overkomen, maar we mengden er ook lichtheid en humor door. Hij had net een nieuwe matras gekregen. ‘Krijg ik die dan als er iets met jou gebeurt?’ vroeg ik, om ’m wat te jennen. (Met betraande ogen) Een maand later lag ik op die matras.”

IN DE TUNNEL

De dood van Lukas kwam niet met grote richtingaanwijzers. Hij had geen geschiedenis van mentale problemen, was niet depressief geweest, had nooit een psycholoog bezocht.

We waren bovendien net 18 geworden en keken heel erg uit naar dat nieuwe leven dat zich zou ontvouwen: gaan studeren, onze vleugels uitslaan, volwassen worden.

Elisabeth: ‘Het verbaasde me hoe onverschillig de wereld reageerde, er waren vrienden die de ochtend erna nog op de Vlasmarkt stonden te dansen.’ Beeld Saskia Vanderstichele

“Het was een impulsieve daad, het resultaat van een kort maar verwoestend denkproces. Hij had die zelfdoding zeker niet gepland. Op de tafel had hij bijvoorbeeld nog een biefstuk gelegd, om te ontdooien en de volgende dag op te eten.

“Het was in een tunnel waar hij zichzelf niet meer uit kan denken. Dat is wat er allicht met Lukas is gebeurd. En wanneer dat met alcohol gepaard gaat, wordt dat nog moeilijker.

“Ik denk nog vaak: was hij toch maar vijf minuutjes gaan neerzitten. Dan was hij bij zinnen gekomen, had hij ingezien dat het een absurde ingeving was. Dan was hij úít die tunnel gegaan.

“Maar bij tieners is dat niet zo eenvoudig. Dat heeft de dokter me nadien uitgelegd: bij een 18-jarige is de prefrontale cortex niet volgroeid en staat de emotieregulatie van het brein nog niet op punt.

“Word je bijvoorbeeld afgewezen in de liefde, dan kan dat voelen als een monumentale klap die je nooit te boven zult komen. Terwijl je als 28- of 38-jarige wel al weet: dit doet pijn, maar ik kan mezelf ook weer bijeenrapen.”

Stien: “Bij Amber was er wel een voorgeschiedenis, maar ook bij haar noemde de dokter het een kortsluiting. Ze had die week nog een skivakantie geboekt, en op de dag zelf had ze plannen gemaakt met haar vriendinnen. Er moet plots iets onontkoombaars in haar hoofd geklommen zijn, waarop ze die vreselijke, onomkeerbare keuze heeft gemaakt.”

Lief: “Het precieze waarom van zo’n zelfgekozen dood kun je als achterblijver nooit achterhalen. Je zoekt, je woelt, je wroet, maar het antwoord laat zich niet vinden. En dus vul je het na verloop van tijd zelf in.

“Ik denk nu dat Sarah heel boos was op mijn man en mij. Ze zag dat er na de dood van Jeroen weer vrolijkheid in ons gezin was gekomen, dat mijn man en ik opnieuw konden lachen. En ze interpreteerde dat als verraad: we hadden hem achtergelaten.

“Dat klopte natuurlijk niet, het verdriet om Jeroen zit in Koen en mij geëtst, maar er valt niet op te boksen tegen de rigide denkpatronen van een tiener.”

Stien: “Ik hoopte om het antwoord te vinden in een afscheidsbrief. Alles keerde ik ondersteboven: Ambers telefoon, haar kamer, tot haar schoolschriften toe.”

Elisabeth: “Lukas had wel een briefje achtergelaten. Ik ben blij dat dat er is, al was het maar omdat het aantoont dat hij aan ons dácht terwijl hij die eenzame beslissing nam. Maar veel wijzer werd ik er niet van – het was snel snel geschreven, en hij was toen al dronken.”

Stien: “Dat heb ik al vaker gehoord: dat zo’n afscheidsbrief geen antwoorden brengt, maar nog meer vragen.

“Na de dood van Amber kreeg ik de mallemolen van mijn gedachten maar niet gestopt. Ik moest zoeken, dacht ik. Speuren naar antwoorden! Maar zelfs als je zo’n antwoord vindt, is dat een opmaat naar nieuwe vragen.

“Op een bepaald moment moet je aanvaarden dat je de ander nooit helemáál kunt kennen, en dat het dus ook zinloos is om naar de definitieve verklaring van zo’n zelfdoding te zoeken.

“Die rust heb ik mezelf gegund. Begint het toch weer te malen in mijn hoofd, dan verplicht ik mezelf om een leuke herinnering aan Amber op te diepen – en dan vind ik mijn adem terug.”

Lief: “Ik botste voortdurend op het onherroepelijke van de dood. Zoals een foto in een lijst z’n definitieve, onveranderlijke vorm heeft, zo komt er ook een kadertje rond een kind dat is gestorven.

“Je kunt niets meer herroepen, niets meer bijkleuren, niets meer veranderen. Je kunt jezelf niet meer corrigeren. Je kunt niet terugkomen op je fouten, je kunt je niet verontschuldigen voor een botte uitspraak. Je kunt alleen nog naar de foto kijken.

Lief: ‘Als je als buitenstaander iets wilt doen, maar niet goed weet wat, maak dan soep. In die eerste dagen kon ik geen vast voedsel verdragen: mijn keel zat dichtgeschroefd.’
Beeld Saskia Vanderstichele

“Ik had gefaald, als mens en als moeder: zo voelde het lang voor mij. Ik zocht naar mijn eigen verantwoordelijkheid. Wat had ik moeten zien, wat had ik kunnen doen, wat had ik willen zeggen?

“Ik dreigde mezelf kapot te maken met al die vragen, en op een bepaald moment besliste ik om daarmee op te houden. Want zelfs een helder antwoord zou Sarah niet terugbrengen.

“Nu, zoveel jaar later, weet ik dat ik mijn best heb gedaan. Ja, ik heb zo, zó hard mijn best gedaan. En natuurlijk heb ik fouten gemaakt, maar ik hoef geen loden schuldgevoel mee te dragen.»

Stien: “Ik was er altijd voor Amber wanneer ze het moeilijk had, maar dan ging het vooral om praktische dingen: haar favoriete lasagne bereiden, haar helpen met haar examen Frans.

“Maar ik heb mijn zus nooit gevraagd: ‘Hoe gaat het nu met je?’ Nooit: ‘Kom, vertel eens… Hoe kan ik je helpen?’

“Daar heb ik wel mee geworsteld, ja: had ik niet moeten proberen om wat dieper in haar ziel te peuteren? Want ik wist dat ze het moeilijk had.”

HONDSDOL DIER

Na de zelfdoding van haar tweelingbroer voelde Elisabeth zich losgeknipt van de wereld.

“Het verbaasde me hoe onverschillig die wereld reageerde. Ik was de belangrijkste persoon in mijn leven kwijt, maar veel mensen rond me leken de massieve omvang van dat verlies niet te kunnen inschatten.

“Er waren vrienden die de ochtend erna nog op de Vlasmarkt stonden te dansen, er waren er die niet eens naar de begrafenis kwamen…

“Ik had geen mensen die me kaartjes schreven, of me eten brachten, of me gewoon vroegen hoe het ging. Dat had veel met de leeftijd te maken, besef ik nu: op je 18de richt je een grote schijnwerper op jezelf, en zie je niet wat er buiten dat licht gebeurt.

“Ik neem niemand iets kwalijk. En er zijn vriendinnen die zich later zijn komen excuseren: ‘Ik schaam me oprecht voor hoe ik daar toen mee ben omgegaan.’”

Lief: “Ik vond het ergerlijk dat Koen meestal diezelfde vraag kreeg: ‘Hoe gaat het met je vrouw?’ Slechts een enkeling vroeg: ‘Hoe gaat het met jou?’

“Mensen lijken nog altijd te denken dat na het verlies van een kind de pijn bij de moeder geconcentreerd zit. Terwijl het verdriet van Koen even massief was.

“Nu goed, ik kreeg vooral heel veel steun. Ovenschotels, pasta’s, soep… De hele buurt kwam met eten aanzetten.

“Trouwens: als je als buitenstaander iets wilt doen, maar niet goed weet wat, maak dan soep. In die eerste dagen kon ik geen vast voedsel verdragen: mijn keel zat dicht geschroefd. Nooit zoveel soep gegeten als toen.

“Al die kleine gebaren betekenden zoveel. Iemand die het gras kwam maaien, iemand die voorstelde om boodschappen te doen, iemand die voor ons naar het containerpark ging…

“Plots stond er ook een vrouw voor de deur die ik toen niet zo heel goed kende. Of ik mee ging wandelen? In die dagen liep ik de hele tijd in pyjama, maar op dinsdag kleedde ik me aan, want dan nam die vrouw – ze werd al snel een vriendin – me mee naar buiten.”

Stien: “Na de dood van Amber belde ik naar mijn therapeut: of ik meteen kon langskomen? Ik had geen idéé hoe ik aan dat verdriet moest beginnen.

“In de eerste week was ik nog in shock, en schoot ik in een praktische modus. Ik regelde de begrafenis, stortte me op de administratie… ’s Avonds huilde ik, maar overdag voelde ik weinig.

“Daar maakte ik me zorgen over: deed ik het wel juist? Moest ik niet de hele dag aan het wenen zijn? Wat is er mis met mij?

“Maar mijn psycholoog stelde me gerust: er bestaat helemaal geen handleiding voor rouw. Iedereen doet het op zijn eigen manier. Soms voel je alles tegelijkertijd, en soms voel je helemaal niets.»

Elisabeth: “Er is je eigen rouw, en er is de rouw van wie je omringt – en inderdaad, al dat verdriet komt niet in één vorm.

“Het is één ding om je tweelingbroer te verliezen, en het is een ander ding om te leven in een gezin met ouders die hun kind kwijt zijn. Dat is zo heftig, zo moeilijk en zwaar.”

Stien: ‘Ik bedek het verdriet vaak met humor. Ik heb ook zitten gieren tijdens de conference van Philippe Geubels.’ Foto: Philippe Geubels in Taboe. Beeld VRT

Stien: “Ik voelde me ook een beetje een eiland. Mijn ouders deelden een soortgelijk verdriet met elkaar. De vrienden van Amber: idem. Ze deelden veel herinneringen met elkaar. Maar ik had vooral een één-op-één relatie met mijn zus: alles wat ik vergeet, is wég.

“Ondanks alles zijn we een gezin gebleven, met onze eigen gewoontes, tradities en eigenaardigheden. Daar ben ik zo trots op, want zo’n verschrikkelijk verdriet kan een familie splijten. Dat dat gezin klein en hecht en compact is gebleven, is iets dat ik nooit vanzelfsprekend zal vinden.”

Lief: “Bij ons was het de dood van Jeroen die ons uit elkaar dreigde te duwen. Op een bepaald moment ging ik naar één van mijn beste vriendinnen, vast van plan om niet naar huis terug te keren.

“‘Het voelt alsof ik de enige ben die rouwt,’ zei ik. ‘Koen gaat maar door, hij werkt en werkt en werkt. Heeft hij dan geen verdriet?’

“Daarop vroeg m’n vriendin me of ik dat al aan Koen zelf had voorgelegd. Nee, dus. Toen ik dat wel deed, zei hij: ‘Maar ik besta ook uit niets dan pijn! Alleen: ik zie hoe jouw verdriet je helemaal opvult, en ik durf het mijne daar niet bij te gooien.

“Ik hou me sterk om verder te kunnen, om voor Sarah te zorgen. Maar onze pijn is dezelfde.’ (Ontroerd) En dat was het moment waarop ik wist: met deze man zal ik oud worden.

“Toen Sarah uit het leven stapte, nam Koen me meteen in zijn armen. ‘We trappen niet in de val van vijftien jaar geleden,’ zei hij.

“‘We vertellen elkaar wat we voelen. We vertellen elkaar wat we nodig hebben. We vertellen elkaar hoeveel pijn het doet. En we blijven elkaar dat vertellen.’ (Hapert even)

“Dat was zo krachtig, zo… Zo alles wat ik nodig had. Koen is zonder twijfel het beste wat mij ooit is overkomen.”

‘Je zoekt, je wroet, maar het precieze waarom van een zelfgekozen dood kun je nooit achterhalen’

Elisabeth: “In mijn omgeving heeft het verdriet nooit als een mooie samenzang geklonken. Mijn vader huilde heel vaak, en ik vond dat elke keer weer hartverscheurend. Dan zaten we aan tafel en kwamen de tranen – plots en niet te stelpen.

“Mijn moeder wilde praten, praten, praten. En ik, ik wilde niet wenen en niet praten. Ik wilde niets doen, want als ik iets zou doen, dan zou het leven herbeginnen – en zo zou ik Lukas verraden.

“En dus at ik niet meer, lachte ik niet meer, en weigerde ik om te gaan slapen. Toen ik voor het eerst toch geslapen had, voelde het wakker worden als een marteling. Ik liep schreeuwend naar buiten, omdat ik me zo door en door schuldig voelde: het leven ging verder, maar ik wilde stilstaan.”

Stien: “Bij mij was het aanvankelijk omgekeerd: ik wilde net blijven meedraaien in de wereld. Ik werkte en ik ging door.

“Er waren constant momenten waarop ik overspoeld werd door verdriet. Dan zat ik in de auto naar m’n werk en begon het grote, onbedaarlijke wenen, kreeg ik geen lucht meer en drukte er een vreselijk gewicht op mijn borst.

“Toch bleef ik volhouden dat het me wel zou lukken, dat ik me daarover kon zetten. Twee jaar later volgde de klap.

“Ik kon niet meer weglopen van het verdriet en z’n zuignappen. Het haalde me volledig in. Toen besefte ik: ik kan dat verdriet niet inkapselen, niet controleren. Het heeft ruimte nodig.”

Elisabeth “Ken je dat gevoel wanneer je van de trap loopt en een trede mist? Een halve seconde lang hang je in het luchtledige, en denk je: ik ga sterven.

“Wel, dat voelde ik de hele tijd: ik ga dit niet overleven. (Aarzelt) En eigenlijk wilde ik het ook niet overleven. Ik werd ’s ochtends wakker en dacht: ik wil deze dag niet.

“In dat gesprek met Lukas, een maand voor zijn dood, had ik gezegd dat ik uit het leven zou stappen als hem ooit iets zou overkomen.

“En weet je wat er op die fatale avond óók in dat laatste sms-bericht van hem stond?

“‘Doe niet dezelfde stommiteit als ik.’

“Mijn vader liet mij in die periode niet alleen. Ging ik naar het toilet, dan stond hij voor de deur. Zo bang was hij dat ik me ook van het leven zou beroven, ja. En hij had geen ongelijk.

“Maar nu ben ik zo blij dat ik het niet gedaan heb. Dat ik geluisterd heb naar wat Lukas me in dat laatste berichtje zei, en dat ik de pijn voor mijn familie niet nog onmetelijker heb gemaakt.”

Lief: “Ik ben je zo dankbaar dat je dat ook in de uitzending van Taboe hebt verteld.

“Ik heb altijd gedacht dat Koen en ik onzichtbaar waren geworden voor Sarah. Maar toen jij vertelde over jouw zwartste zwart, en erbij zei hoe érg je dat allemaal vond voor je ouders, wist ik plots dat we niet onzichtbaar waren geweest voor Sarah.

“De liefde, de pijn, het verdriet: ze had het allemaal gezien. Maar ze zag simpelweg geen andere oplossing, kon niet verder. Dat ze toch aan ons gedacht heeft toen ze stierf, is een gedachte waar ik nu troost uit haal.

“In die eerste jaren zat er een grommend, blaffend, hondsdol dier in mij: woede. Ik was boos op Sarah, zo boos. Hoe had ze het aangedurfd om na de dood van Jeroen ons dat verdriet nóg een keer in het gezicht te kletsen? Die woede nam alles over.

“Tijdens de opnames van Taboe besefte ik plots hoe slopend dat voor Koen moet zijn geweest. Ik vroeg hem hoe hij het in godsnaam had volgehouden met mij.

“‘Dat lukte omdat ik wist dat die kwaadheid een verschijningsvorm van verdriet was,’ zei hij. ‘Ik vóélde dat er onder de razernij alleen maar liefde voor onze dochter zat.’

“Tegen mijn psychologe zei ik indertijd dat ze niet naar mijn verdriet mocht vragen.

“‘Er staat een glazen wand tussen mij en dat verdriet. Raak hem aan, en hij versplintert in honderdduizend scherfjes – en ál die scherfjes bijten zich in mijn huid vast.’

“Waarop m’n psychologe heel begripvol antwoordde: ‘Blijf jij maar achter die wand zitten, zo lang als het nodig is.’

“Uiteindelijk, na heel veel tijd en moeite, heb ik het verdriet in de ogen gekeken. Ik heb ze weggeschraapt, die ellendige boosheid, en zo is de liefde weer bloot komen te liggen.”

Stien: ‘De omgeving dacht dat het béter ging. Mooi, dacht ik, mijn zusje is zichzelf aan het terugvinden. En toen maakte ze er een eind aan.’ Beeld Saskia Vanderstichele

Stien: “Ik bedek het verdriet vaak met humor. Op zich is dat geen kwaad overlevingsmechanisme: met een grap schud je de boel op, maak je alles wat lichter.

“Ik heb ook zitten gieren tijdens de conference van Philippe Geubels. Maar vanaf welk punt is het geen overlevingsmechanisme meer, maar vluchtgedrag?

“Daar praat ik nu vaak over met mijn psychologe. Als ik me slecht voel, probeer ik om dat niet langer weg te wuiven met een grap of iets relativerends. Ik moet leren om mezelf uit te spreken.”

FICTIEF LEVEN

Wie achterblijft na een zelfdoding heeft het koud. Maar kunnen de herinneringen ooit een jasje worden dat lekker zit? Wil de achterblijver zoveel mogelijk denken aan wie is weggegaan of net zo weinig mogelijk?

Stien: “Ik wil Amber toch vooral vasthouden. Stel je voor dat ik met een simpele druk op een play-knop een filmpje van haar mooiste momenten – met haar lach, haar enthousiasme, haar gekkigheid – zou kunnen starten op m’n netvlies: ik zou zo élke avond in slaap vallen.”

Elisabeth: “Aanvankelijk schopte ik alle herinneringen weg. Het was een overlevingsstrategie: het was te zwaar om eraan te denken, om erover te praten – zelfs maar om het te geloven.

“Dat moet heel frustrerend zijn geweest voor mijn mama. Zij redeneerde: zolang we over Lukas blijven praten, is hij niet écht weg. Maar ik kon dat niet. Ik wilde zelfs niet wenen, want ik was er zeker van dat ik dan nooit meer zou kunnen ophouden. (Schudt het hoofd)

“Hoeveel verdriet ik had, hoeveel pijn het deed, dat zal ik nooit in woorden krijgen.”

Lief: “Ik haal zelden bewust herinneringen op aan Sarah. Samen met Jeroen zit ze verweven in mijn hele zijn. Het liefst druk ik het zo uit: zij kijken door mijn ogen de wereld in.”

Elisabeth (knikt) “Bij mij is het intussen ook zo. Lukas is altijd aanwezig, hij is er altijd bij – zonder dat ik hem bewust oproep.”

Lief: “Ik geef Jeroen en Sarah ook geen fictief leven mee. Ik denk niet: nu zouden ze dít doen, en nu zouden ze dát meemaken.

“Een vriendin vroeg me eens of ik niet nieuwsgierig ben naar verouderingsfoto’s – je weet wel, die techniek die ze toepassen op beelden van kinderen die al jaren vermist zijn. Néén! Jeroen blijft 5, en Sarah 19.”

Elisabeth: “Ik word soms ook ongelukkig van hoezeer zo’n drama je identiteit verengt. Ik ben Elisabeth-die-haar-broer-verloren-heeft. Maar ik wil óók de Elisabeth zijn met haar leuke froufrou en haar scherp Gents accent.

“De Elisabeth die een doctoraat heeft behaald. De Elisabeth met het hart op de tong.»

Stien: “Ik vind het fijn dat ik er toch in geslaagd ben om ook die nieuwe identiteiten op te bouwen. Dat ik nu moeder ben, bijvoorbeeld.

“Al doet dat me tegelijkertijd ook terugkeren naar het verdriet. Want hoe zou Amber als tante geweest zijn? (Glimlacht) Fantastisch, natuurlijk – daar twijfel ik niet aan.”

Lief: “Onlangs zag ik met Koen een heel mooie film in de bioscoop. Alleen: er was nergens vermeld dat er in die film een kind sterft.

“In een tijd waarin je zelfs trigger warnings hebt voor spinnen vind ik dat onbegrijpelijk. Ik was kapot toen ik de zaal uitliep, en ik heb de rest van de week in bed doorgebracht: dat oerverdriet speelde weer op.

“Maar: het gebeurt steeds minder vaak. Verdriet is een gewicht dat je leert tillen.”

Lief: ‘In die eerste jaren zat er een grommend, blaffend, hondsdol dier in mij: woede. Uiteindelijk heb ik die ellendige boosheid weten weg te schrapen.’ Beeld Humo

Stien: “Het kan je ook ten goede veranderen. Ik was vroeger heel onzeker en afwachtend. Ik vergat te leven. Na de dood van Amber is er meer van háár in mij geslopen: ik stap over mijn angsten heen, ik pak het leven vast, ik koester de schoonheid.”

Elisabeth: “Onlangs had ik het met iemand over hoe mooi het is dat ik nu zo graag leef, en dat het al heel lang geleden is dat ik nog aan zelfdoding heb gedacht.

“Dat is geen hendeltje dat je in één beweging omzet, natuurlijk. Nee, het is het gevolg van een proces dat ontzettend veel tijd heeft gevraagd.

“Het onbekommerde, allesoverkoepelende geluk bestaat voor mij niet meer. Maar er is wel genot. Plezier. Lichtheid.”

Lief: (knikt) “Ik noem mezelf gelukkig, maar dat geluk is iets anders geworden dan dat grote, verre, ijle. Het is klein. Het is alledaags. Het schreeuwt niet en het heeft geen fluorescerende kleren.”

Stien: “Zelfs net na de dood van Amber, in die allerdonkerste uren, kon ik dankbaar zijn voor iets kleins. En dat heb ik behouden.”

Elisabeth: “Ja! Het licht op de eerste dag van de lente…”

Lief: “Ontbijten met een vriendin…”

Stien: “Iemand die mooi naar je lacht…”

Lief: “We zijn mensen die leven met gemis – maar gelúkkige mensen die leven met gemis.”

Taboe is elke zondag om 20 uur
te zien op VRT 1.

© Humo


Wie met vragen over zelfdoding zit,
kan contact opnemen met de Zelfmoordlijn
op het nummer 1813

of via www.zelfmoord1813.be


Lief Elisabeth en Stien
Beeld Saskia Vanderstichele

Lees ook

Klik op de hyperlink
en lees meer berichten
in deze categorie

Interviews




Bron: De Morgen/Humo

Welkom op Facebook

Welkom op Bluesky

Naar de website


Scroll naar boven