Veertig jaar bij Zeno X Gallery en een eredoctoraat van de UAntwerpen. Anne-Mie Van Kerckhoven (70) heeft redenen tot feesten en viert met een bijzondere expo.
‘Ik ben al dertig jaar bezig met artificiële intelligentie, en dan gebeurt ineens dit.’
Zodra je het atelier van Anne-Mie Van Kerckhoven betreedt, bevind je je op een andere planeet. Buiten is Borgerhout, een straat die uitkomt op de immer pulserende Turnhoutsebaan. Binnen is AMVK-land. Geen postindustriële loft, maar een huiselijke, haast rustgevende wanorde van kunstwerken in het laatste stadium van hun ontwikkeling, boeken, tijdschriften en prullaria van vroeger en nu, en meubelstukken uit diverse tijdvakken. En de kelder is een schatkamer vol kunst die ze zelden heeft getoond, nooit heeft verkocht of wijselijk voor zichzelf heeft gehouden.
Eigenlijk heeft Anne-Mie Van Kerckhoven drie ateliers. Er is er ook nog een bij haar thuis, twee straten verderop in Borgerhout, op de eerste verdieping van het achterhuis. Daar staan haar computers en haar boeken, gestapeld tot in de nok van het puntdak. Daar komt het immateriële werk tot stand: de teksten, de digitale collages, de films en de geluidsmontages. En haar tekeningen op papier maakt ze tegenwoordig in een eenkamerflat in Oostende, met zicht op zee.
Als je het atelier van Anne-Mie Van Kerckhoven betreedt, weet je nooit wat je er zult aantreffen. Deze keer zijn het de nieuwe werken voor haar jubileumtentoonstelling in Zeno X Gallery. Computerprints op grote stukken plexiglas, die ze nog op houten panelen moet bevestigen.
“Ook een werk dat je op de computer maakt heeft tijd nodig om te rijpen en naar een diepere essentie te gaan”, zegt ze. “Net zoals een ambachtelijk schilderij is het opgebouwd uit lagen. Met één zo’n werk ben ik dagen, weken, soms maanden zoet. En op het einde moet er ook altijd iets gebeuren met de fysieke verschijningsvorm. Kijk, hier heb ik een tafelkleed uit het hotel van mijn grootouders op het paneel gekleefd, het plexi komt er bovenop.”
Anne-Mie Van Kerkchoven
- geboren op 5 december 1951 in Antwerpen
- richtte in 1981 met echtgenoot Danny Devos (DDV) Club Moral op, noiseband en kunstcollectief
- werkt sinds 1982 samen met de Antwerpse galerie Zeno X
- liet zich in de jaren 90 ‘Headnurse AMVK’ noemen
- woonde in 2006-2007 een jaar in Berlijn, stelt er geregeld tentoon bij Galerie Barbara Thumm
- tussen 2015 en 2018 was haar retrospectieve expo What would I do in orbit? te zien in o.a. Mönchengladbach en Antwerpen
- wordt in 2022 eredoctor aan de Universiteit Antwerpen
Haar ouders waren aannemers van chique feesten voor de bourgeoisie en de gestelde lichamen. Ze woonden in een groot huis in de Antwerpse binnenstad, waar later het Echt Antwaarps Theater zijn intrek nam. Centraal op het roze-witte kleed staat in sierlijk geborduurde letters: ‘Van Kerckhoven – Anvers’.
In bijna vijftig jaar kunstenaarschap heeft Anne-Mie Van Kerckhoven een uitgebreid en volstrekt uniek oeuvre gecreëerd. Wild en duister, mystiek en pamflettair, uitdagend en visionair. Haar een pionier van de feministische kunst noemen is een belachelijk understatement. Zij was al met pornografie en gender bezig lang voor dat prangende kwesties werden. Zij maakte al digitale kunst voor die term bestond. Zij verdiepte zich al in artificiële intelligentie toen er in de hele wereld geen tien nerds te vinden waren die wisten wat dat was.
In de internationale underground werd haar signatuur, AMVK, een begrip. Maar in de bovengrondse kunstwereld heeft Van Kerckhoven niet de iconische status bereikt die kunstenaressen als Louise Bourgeois, Cindy Sherman of Marlene Dumas wel ten deel is gevallen. Die dramatische inschattingsfout zal misschien nog gecorrigeerd worden, er zijn tekenen van een AMVK-revival. Maar het onrecht helemaal goedmaken, dat wordt moeilijk.
U bent op 5 december zeventig geworden. Hoe hebt u uw verjaardag beleefd?
“Ik ben vroeg wakker geworden. Het was nog donker. Ik zat alleen aan de keukentafel met een kop koffie, en ik dacht: wat nu? Hoe moet ik mij nu gedragen? Moet ik nu blij zijn of droef?
“Het was geen dag waar ik naar had uitgekeken. Het feest dat ik had gepland, had ik vanwege covid moeten annuleren. In de namiddag heb ik voor twee van mijn zussen en hun echtgenoten gekookt. En de dag nadien heb ik last minute een groepje vriendinnen uitgenodigd. Tien creatieve vrouwen die zich even konden vrijmaken, allemaal een stuk jonger dan ik. Dat was fantastisch. Toen is er een last van mijn schouders gevallen. Toen dacht ik: voilà, het leven gaat gewoon voort, alsof er niks gebeurd is.
“Ik heb mij lang geïsoleerd gevoeld. Nu ineens niet meer. Dat heeft te maken met het feit dat ik weer echt contact met jonge mensen heb. Ook bij Zeno X, mijn galerie, zijn de jonge medewerkers nu de grote pleitbezorgers van mijn werk. Dat geeft een goed gevoel. Ik hoef mezelf niet meer de hele tijd te lopen manifesteren. Dat heb ik nooit graag gedaan: overal aandacht gaan afsmeken voor wat ik doe. Op den duur word je een karikatuur van jezelf.”
Hebt u ook het gevoel dat uw werk zoetjesaan afgerond geraakt?
“Afgerond is niet het juiste woord. Maar ik zie wel dat het stilaan zijn betekenis krijgt. (denkt na) In het begin nam ik nooit de tijd om bij mijn eigen werk stil te staan. Ik wilde altijd maar vooruit, almaar nieuwe dingen maken. En als kind van de tegencultuur wilde ik niet gerecupereerd worden, door de kunstpausen, door het officiële discours. Ik verzette mij tegen elke autoriteit. Maar daardoor drongen de context en de betekenis van wat ik maakte vaak pas veel later tot mij door.
“Ik heb pas een boekje afgewerkt met 96 bedenkingen voor jonge kunstenaars. Het heet Veerkracht thuis! en het is gebaseerd op teksten en notities die ik tussen 1976 en 2019 heb gemaakt. Een student van 21 jaar die bij mij stage liep, heeft het vormgegeven. Het zal straks gratis worden verstrekt aan de studenten van de academie van Antwerpen. Kijk, dat vind ik fantastisch. Sommige dingen die ik gemaakt heb zijn ondertussen door de tijd ingehaald, maar hun inhoud, hun betekenis, hun innerlijke kracht reveleert zich nu pas. En de jonge generatie is er ontvankelijk voor. Wat wil je nog meer? (stilte) Dus ja, ik ben op mijn gemak. In principe heb ik gedaan wat ik moest doen. (lachje) En ik weet ook al wat ik in de nabije toekomst ga doen.”
Hoezo?
“Begin vorig jaar is er iets eigenaardigs gebeurd. Via een van mijn e-mailservers kwamen er ineens een aantal rare mails binnen. Het waren lijsten met woorden, tientallen, honderden. Ik kreeg er schrik van. Ik wou ze deleten, ik dacht dat het een virus was. Maar toen ben ik ze gaan lezen. Tussen die woorden stonden titels van werken van mij. Toen werd ik nog banger. Het leken wel toverformules.
“De afzender van de mails was Mondial Relay, een internationale pakjeskoerier. Ik vermoed dat het algoritmes waren die per vergissing naar mij zijn gestuurd. Van de tien mails die ik heb gekregen, heb ik er drie bijgehouden. Ze hangen daar uitgeprint tegen de muur, je moet ze eens lezen. (loopt ernaartoe, zet haar bril op, leest voor) Consonance Insoutenable Doucement. Freestyle Backpackeuse Tremblement. Magisch, hè? Precies digitale poëzie. Ik ben in die lijsten op zoek gegaan naar woordcombinaties waar ik iets mee kon aanvangen. Ik heb nu al twaalf combinaties die ik ga gebruiken. Maar het zou best kunnen dat ik er de rest van mijn leven zoet mee ben. (stilte) Dat is toch raar? Ik ben al dertig jaar bezig met artificiële intelligentie. Het lijkt wel alsof die algoritmes mijn kant op móésten komen. (lacht) Wel, via mijn werk stuur ik ze straks terug.”
Komt ook de mysterieuze titel van uw jubileumtentoonstelling bij Zeno X – Placenta Saturnine Bercail – uit die woordenlijsten?
“Ja. Placenta omdat al mijn werk voortkomt uit mijn baarmoeder, uit het feit dat ik een vrouw ben, dat weet ik nu wel zeker. Saturnine omdat Saturnus de planeet van de kunstenaars is. Geen positieve planeet, hè! Ik heb er al verscheidene werken over gemaakt. En bercail is een oud-Frans woord voor stal. Dat is de schapenstal waar ik steeds naar terugkeer: Zeno X. Geweldig, toch? Ik kan er niet over zwijgen.”
U kunt niet zwijgen, en u kunt niet stoppen.
“Ik denk dat ik altijd zo hard heb gewerkt om mezelf te verdoven. Tegen het leven, tegen de frustraties en de kwetsuren die je als kunstenaar onvermijdelijk oploopt. Zeker in de jaren tachtig hoopte ik vurig dat er van alles zou gebeuren met mijn werk, dat het zou ontploffen.
“Toen ik veertig werd, had ik me er al een beetje bij neergelegd dat het niet zou gebeuren. Ik hoorde van alle kanten dat mijn werk te agressief was, te pamflettair, te weinig poëtisch, te dit en te dat. De kunstwereld zat er duidelijk niet op te wachten. Wat moest ik doen? Het enige wat ik kon bedenken, was: werken werken werken. Ik heb hier vaak met Mauro over gesproken. (Pawlowski, huisvriend en een tijdlang lid van haar noiseband Club Moral, red.) Hij heeft dat ook: altijd maar nieuwe dingen maken, almaar nieuwe richtingen inslaan, in plaats van steeds hetzelfde trucje te herhalen. Volgens hem heeft het met onze melancholische aard te maken. Wij kijken niet graag terug, wij hollen liever vooruit. Dat is een manier om de melancholie tegen te gaan.”
Zou het kunnen dat het in uw genetisch materiaal zit? Uw ouders waren aannemers van feesten en banketten, cateraars avant la lettre. U komt uit een nest waar de klok rond werd gewerkt.
“Ja, en ik vond dat geen goeie zaak. Ik heb het echt verfoeid. Dat is de reden waarom ik op internaat ben gegaan, bij de nonnen van het Heilig Graf in Turnhout. Om uit die tredmolen te geraken. Om ook eens een rustige omgeving te hebben.
“Maar er was nog iets anders: op een gegeven moment kreeg ik een fascinatie voor sterke, onafhankelijke, eigenzinnige vrouwen die geen kinderen hadden. Vandaar dat ik die nonnen weleens van dichtbij bezig wilde zien, snap je?
Het was begonnen met Jeanne De Coen, een oudere actrice die ’s zomers vaak in het kasteelhotel van mijn grootouders in Brasschaat-Polygoon neerstreek. Zij was zo’n voorname matrone: droeg altijd een zwarte rok, liep met een wandelstok, en had geen kinderen. Dat intrigeerde mij. Voordien had ik altijd gedacht: ik kom uit een grote familie, iedereen heeft kinderen, dus ik ga ook kinderen krijgen. Toen ik 11, 12 jaar was verzamelde ik zelfs kinderkleedjes, voor later.
“Toen ik aan de academie van Antwerpen kwam, leerde ik Hugo Roelandt kennen (installatie- en performancekunstenaar, in 2015 overleden, red.). We gingen met de andere eerstejaars iets drinken, en een van de eerste dingen die hij zei was: ‘Ik wil nooit kinderen.’ Heel stellig. Ik vond het merkwaardig dat een man zoiets zei. Later ben ik zijn lief geworden. Toen ik met hem samen was, heb ik een abortus laten uitvoeren. Er zijn weinig mensen die dat weten, zelfs tegen mijn zussen heb ik het nooit verteld. Ik was 22 of 23. We moesten ervoor naar Nederland, want hier was het nog illegaal.
“Ik ben er niet goed van geweest, lichamelijk en geestelijk. Ik kreeg er nachtmerries van. Dan droomde ik dat ik hoogzwanger was en dat ik een oneindige reeks plastic poppen baarde. (stilte) Waarom vertel ik dit? O ja: ik heb me natuurlijk kunnen concentreren op mijn werk, doordat ik geen kinderen moest opvoeden.”
Vorig jaar is uw moeder gestorven. Wat heeft dat met u gedaan?
“Haar dood heeft een héél grote impact gehad. Ik heb altijd een slechte relatie met mijn moeder gehad. Maar aan het einde van haar leven waren we heel close. Na haar dood ben ik pas gaan beseffen hoeveel ik op haar lijk. Zij had ook een enorme drive in zich om, euh, dingen te verwezenlijken. Maar zij heeft die energie in de zaak en in haar kinderen moeten investeren. Toen ze die moeilijke doodsstrijd had, heb ik dikwijls gedacht: ons mama heeft niet het leven gehad dat ze had kunnen hebben.”
Kunt u iets zeggen over die moeilijke dood?
“Tot haar 93ste heeft mijn moeder alleen gewoond. Maar op den duur kon ze niet meer voor zichzelf zorgen. Ik verwachtte dat we haar op een dag dood zouden aantreffen in de zetel. Misschien hadden we dat moeten laten gebeuren. Maar ja, dat doe je niet, hè. Dus brachten we haar naar een zorgcentrum.
“Toen kwam de pandemie. Volgens de mensen in het zorgcentrum heeft ze een besmetting opgelopen, volgens haar dokter niet, maar hoe dan ook: ze werd geïsoleerd. De enige levende wezens die ze nog te zien kreeg, waren verplegers in ruimtepakken. Ze is stekezot geworden van eenzaamheid. Altijd een grote familie om zich heen gehad, tien man personeel, drukte van ’s morgens tot ’s avonds, en dan ineens: niets meer, afgesneden van alles en iedereen.
“Op een ochtend kregen we telefoon: ‘Ze is gevallen en heeft haar heup gebroken.’ Mijn moeder had een negatieve wilsverklaring laten opmaken waarin stond dat er niks meer mocht gebeuren als haar iets overkwam: geen medicatie die haar leven kon rekken, geen ingrepen. Maar ze verging van de pijn. Uiteraard lieten we toe dat ze pijnstillers kreeg. Ze heeft zelfs nog een nieuwe heup gekregen.
“Een dag later deed ze een longontsteking op. Toen is de doodsstrijd begonnen. Het was verschrikkelijk. Ze lag te spartelen op haar bed, ze rukte alle draden en buisjes los. Helemaal buiten zinnen, horror, precies Goya. Ik zei: ‘Mama, wees niet bang, wij zijn hier, het zal allemaal vanzelf gaan.’ Wat moet je zeggen op zo’n moment? Dan antwoordde ze: ‘Dat is lief, schatteke’, en begon ze opnieuw te spartelen. (stilte) Het is nu anderhalf jaar geleden. Ik heb het er nog altijd lastig mee.”
Hoe heeft een jeugd die zich deels in een groot, hardwerkend gezin en deels in een internaat afspeelde, de basis kunnen leggen voor een kunstenaarschap waarvan feminisme, seks en technologie de kernbegrippen zijn?
“O, maar mijn vader had ook veel boeken. Eén keer per jaar bestelde hij bij het Davidsfonds een stapel van wel een meter hoog. Ik denk dat hij ze ’s nachts las, want overdag had hij geen tijd. Ik ging er ook geregeld in snuisteren. Er waren boeken bij over Andy Warhol, dichtbundels en theaterstukken van Hugo Claus, Ik, Jan Cremer… Of Zware jongens, lichte meisjes van Louis De Lentdecker, ken je dat? Verhalen over de onderwereld en de prostitutie. Straffe kost, alle mogelijke seksuele aberraties kwamen erin aan bod. Vrouwen die seks hadden met dieren en zo. Als je dat leest als vijftienjarige, voor je zelf ooit seks hebt gehad: dat vergeet je niet licht.
“Mijn vader had ook een abonnement op Humo. Ik griste die steevast mee naar mijn kamer en las er ’s nachts in. Dat doe ik trouwens nog altijd.
“Humo was het eerste Vlaamse tijdschrift dat niet provinciaal was, waar berichten uit de Engelse en Amerikaanse popcultuur in doordrongen. En je kreeg ook altijd een stevige portie schandalen. De onthullingen over de Spekpater. Getuigenissen van gewezen Oostfronters, over hoe ze in de Russische steppe op hun bevroren handen pisten. Verhalen waar je als jonge mens van denkt: wat is dat hier toch allemaal?
“Op school peperen ze mij de Tien Geboden in, maar de volwassenen doen kennelijk niet anders dan ze met voeten treden. Dat was het overheersende gevoel dat ik als adolescent had: men probeert mij van alles wijs te maken, er is van alles dat niet klopt.
In die tijd verschenen ook allerlei schrikwekkende verhalen over de psychiatrie, over elektroshocks en hersenspoelingen, en over manipulatie en beïnvloeding via gemonteerde beelden in films en reclame. Zo ben ik bij de beeldtechnologie terechtgekomen, en later ook bij artificiële intelligentie. Mijn grote angst was dat ik zelf gehersenspoeld zou worden.
“Ik was nogal rechtlijnig. Ik weet nog dat Hugo Roelandt tegen mij zei: ‘Anne-Mie, je moet dingen leren verwerken.’ Dan zei ik: ‘Verwerken, wat is dat?’ Of relativeren, nog zoiets. Ineens moest je alles kunnen relativeren. Ik had daar een bloedhekel aan. Verwerken, relativeren: dat was zelfcensuur, dingen wegmoffelen, jezelf hersenspoelen.”
Ondertussen waren we in het gezegende jaar 1968.
“Ja, ik ben een kind van ’68. Mijn generatie was zich enorm bewust van wat er gebeurde in de wereld, en wantrouwig jegens de officiële versies van de waarheid en de geschiedenis. En ook het persoonlijke was politiek, daar bestond niet de minste twijfel over. Bij mij is dat blijven hangen. Het is deel geworden van mijn identiteit.
“Men beweert weleens dat de sixties optimistische jaren waren. Alles mocht en kon. Ik heb er een stuk van meegemaakt, en ik kan je zeggen: dat was níét zo. Overal was er geweld. In het begin van de jaren zeventig was dat ook doorgedrongen in de relaties tussen mensen.
“Eigenlijk was iedereen continu aan het experimenteren met wreedheid, en hoe ver je daarin kon gaan. Ik ook hoor, met mijn vrijers indertijd: het was altijd ambras, en fysiek geweld werd niet geschuwd, ook niet door mij. Als je wilt weten hoe het was: kijk naar de films van Rainer Werner Fassbinder, of lees de boeken van Joan Didion (Amerikaanse schrijfster die onlangs overleed, red.). Flower power, jaja. Veel flowers heb ik niet gezien.”
Hebt u toen de wereld verkend?
“In 1979 ben ik voor het eerst naar New York gegaan. En in 1980 ben ik met mijn vriendin Annie Gentils (van de gelijknamige kunstgalerie, red.) naar San Francisco en Los Angeles getrokken. Ik heb daar geweldige avonturen beleefd, en in L.A. heb ik ook tentoongesteld. Ik wou er blijven wonen. Ik had er een lief, een vrouw. (denkt na) Of liever: ik had er een lief kunnen hebben. Maar toen had ik net Danny Devos leren kennen (alias DDV, kunstenaar en AMVK’s echtgenoot, red.). Ik dacht: in plaats van in L.A. in de tegencultuur te blijven hangen, kunnen we beter in Antwerpen wat tegencultuur aanrichten. Zo zijn DDV en ik met Club Moral begonnen.
“Begin jaren tachtig ben ik bij Luc Steels terechtgekomen (professor-emeritus in de computerwetenschappen, red.), die aan de VUB net zijn AI-lab had opgericht. Ik mocht daar gaan tekenen op de computers. Ik heb er in lagen leren werken, en al die lagen bewaarde ik. Ik schreef er ook teksten, vrije gedachten, dingen die in me opkwamen. Eigenlijk is daar de beeldtaal ontstaan die ik nog altijd hanteer.
“Ik voelde me vrijer in het laboratorium dan in het atelier. In het begin wou ik trouwens geen atelier, ik deed alles gewoon thuis. En ik wou ook niet op papier werken, of op andere kwaliteitsdragers die kunstenaars gebruikten. Ik tekende, schilderde en printte op plastic douchegordijnen, plastic matrasovertrekken en roze placemats voor kinderen die ik vond bij spullenhulp. En op plexi, natuurlijk.
Tot mijn 36ste heb ik deeltijds in een fabriek voor neon- en plexireclame gewerkt. Elke dag haalde ik een stuk plexi uit de afvalcontainer. De voorraad die ik toen heb aangelegd, is nog altijd niet opgebruikt. (lacht) Mijn materialen, mijn kleuren, dat was allemaal nieuw. Maar in de kunstwereld werd er meewarig op neergekeken.”
Voor een meisje uit een hoogburgerlijk milieu was u behoorlijk onburgerlijk.
“Burgerlijk, wij? Mijn ouders dienden rijke mensen. Mijn grootmoeder was een boerin van tegen de Franse grens. Toen mijn vader mij ging inschrijven bij de burgerlijke stand stond er op zijn identiteitskaart: ‘Beroep: tafeldiender.’
“Maar ik heb de burgerij en de adel natuurlijk wel van dichtbij kunnen bestuderen, als een voyeur. Als de koning en de koningin naar Antwerpen kwamen, verzorgden wij de catering – al heette dat toen nog niet zo. Ik weet nog dat papa tegen mij zei: ‘Als je koningin Elisabeth wilt zien, moet je straks na school naar de achteringang van de Stadsfeestzaal komen, dan laat ik je binnen.’ Voor mijn geestesoog zie ik nog hoe die oude koningin haar aperitief van een dienblad nam en eraan nipte.
(lacht) “Ik ben zeker drie keer door een kardinaal of een bisschop gezegend! Elke keer als er een hoge geestelijke bij ons te gast was, moesten wij naar beneden komen in ons uniform van Sint-Lutgardis. Dan knielden we voor hem neer, kusten zijn ring en werden we gezegend. Ik vond dat akelig.
“Toen ik een jaar of twaalf was, mochten we met onze grootouders mee naar Lourdes, met het vliegtuig. In de gate waar we op onze terugvlucht stonden te wachten, zat een kardinaal met een harem van seminaristen om zich heen. Allemaal jonge, slanke kerels in lange gewaden. Een van die seminaristen kwam naar mijn grootmoeder en fluisterde: ‘De kardinaal zou eens graag aan de haren van dat meisje komen.’ Ik had toen mooi blond, bijna wit haar. Ik werd tot bij de kardinaal gebracht, kuste de ring, en vervolgens wreef die een tijdje over mijn haar…”
Tikkeltje pervers, niet?
“Vind je? Ik heb dat niet zo ervaren. Ik was 12. Ik velde geen morele oordelen. Ik bekeek het allemaal nogal – hoe moet ik dat zeggen? – antropologisch. Ik zag dat rijke mensen, belangrijke mensen, gewichtige mensen zich over het algemeen heel dogmatisch gedroegen. Dat waren geformatteerde mensen. Als wij met hun kinderen speelden, moesten we op onze woorden letten. Wij riepen ‘joepie’ als we blij waren. Dat mocht niet in hun bijzijn, dat was een term uit de massamedia, een kreet van het plebs. Ik bedoel maar: de burgerij, dat was toch iets waar ik buiten stond, waar ik me nooit deel van heb gevoeld.”
U hebt in de kunst een wild en avontuurlijk parcours afgelegd, maar u bent al veertig jaar samen met Danny Devos, en al veertig jaar getrouwd met Zeno X. Dat lijkt dan weer heel burgerlijk.
“Danny en Frank Demaegd van Zeno X zijn wel de mensen met wie ik dat parcours in de kunst heb afgelegd, hè. En geloof me, mijn relatie met hen was al even wild en onstuimig. Er zijn momenten geweest dat ik Frank wel kon vermoorden. Ooit is hij hier een serie werkjes op plexi komen keuren waar ik supercontent over was. Hij vond ze maar niks. Toen hij weg was heb ik die werken letterlijk kapot gestampt, zo woest was ik. (lacht) Met de scherven heb ik later een groot werk over godsdienst en sadomasochisme gemaakt: Attributen en Substantie. Ik vind het zelf een van mijn allerbeste werken. Jan Hoet heeft het aangekocht voor de Vlaamse Gemeenschap.
“Ik heb een keer gebroken met Zeno X, en Frank heeft mij een paar keer willen buitengooien. Elke keer zijn we met hangende pootjes bij elkaar teruggekeerd. Met Danny Devos was het ook niet altijd rozengeur en maneschijn. Wij zijn totaal verschillend. Hij trekt zich weinig aan van wat ik doe of zeg, hij gaat zijn eigen weg. Maar anderzijds: mocht ik iemand anders hebben, dan zou het iemand zijn als Danny, dat weet ik wel zeker. Ik kan het niet benoemen, maar er is iets diepers dat mij met hem, en in zekere mate ook met Frank, verbindt.
(denkt na) “Met Jan Hoet had ik dat ook. Er komt een film over hem, wist je dat? Ze hebben mij gevraagd om erin te getuigen. Hoe raar is dat?”
Jan Hoet, de kunstpaus met wie u hoogoplopende ruzies had, onder meer omdat hij had gezegd dat vrouwen geen kunst moeten maken, maar kinderen.
“Ja. (stilte) Maar ik heb tegen de filmmakers gezegd: ‘Reken er maar niet op dat ik Jan ga bashen, hè.’ Ik zag die mens graag! Daarom konden we kletterende ambras maken. Uiteraard had hij zijn fouten. Hij was een mens. Een heel bijzondere mens.”
Waarom maakt u uw tekeningen in Oostende, aan de kust?
“Vanwege het licht natuurlijk. En ook omdat ik daar het gevoel heb dat de tijd me niet op de hielen zit. De tekeningen komen uit mijn onderbewustzijn. Ik sta op en ik begin eraan. Koffietje erbij, wat lectuur soms. Rond 11 uur denk ik: ‘Hoe laat zou het zijn?’ Rond 13 uur is het vat meestal af. Maar ermee stoppen kan lang duren. Soms zit ik te diep. Dan moet ik wel stoppen, anders word ik zot.
“Toen Dirk Snauwaert mijn verzamelde tekeningen tentoonstelde in Wiels (in 2008, in een expo getiteld ‘Nothing More Natural’, red.), wist ik niet wat ik zag. Heel mijn leven kwam voorbij. Vreselijke dingen, waarvan ik dacht dat ik ze vergeten was.
“Je moet weten: vroeger verwerkte ik de dingen niet, ik vergat ze. Ik had daar een systeem voor, als kind al: een soort zelfhypnose, ik kon mij echt concentreren op het vergeten. Wat ik ambetant vond, moest weg, anders bleef het mij kwellen. Maar blijkbaar heb ik ook heel veel verwerkt, gestockeerd zelfs, in mijn tekeningen. Al die ambetante dingen die je meemaakt als adolescent en als jonge vrouw. Wat je allemaal niet mag zeggen, niet mag doen, niet mag dragen. Je komt van het wettenstelsel van je vader in dat van je vriendenkring terecht, en dan in dat van de kunstwereld en het linkse, artistieke milieu… Dat zie ik allemaal terug in mijn oude tekeningen. Voor mezelf is dat vaak heel ontluisterend.”
Uw eigen beeltenis duikt vaak op in uw werk. Het is fantastisch om het kwaaie, ordeverstorende punkmeisje terug te zien in vroege werken als Public Annemy No 1, Petit Mal en Aanbid eerst mij. Maar enkele jaren geleden zei u dat u zichzelf beu gezien was. In uw laatste zelfportret, Blank, uit 2019, is het kapsel nog wel herkenbaar, maar het gezicht is weggeschilderd. Keert u nooit meer terug als kunstwerk?
“Ik heb dat gezegd in de periode na al die overzichtstentoonstellingen (tussen 2015 en 2018 in Mönchengladbach, Antwerpen, Hannover en Kassel, red.). Toen werd ik de hele tijd met mezelf geconfronteerd. Op den duur was ik dat beu. Ik móést die retrospectieves maken, ik moest mijn werk samenbrengen en kaderen, maar… (denkt na) Eerlijk? Het was de verschrikkelijkste periode uit mijn leven. Ik moest mij te veel herinneren, begrijp je? Dat ligt nu gelukkig achter mij. Nu kan ik weer verder. Nu mag ik weer vergeten.”
Anne-Mie Van Kerckhoven, Placenta Saturnine Bercail, van 26/1 tot 26/2 in Zeno X Gallery, Antwerpen, www.zeno-x.com
Bron: De Morgen