Wat is het handig om een schildpad te zijn, ook al beseffen die prachtige dieren dat niet. Hun telomeren zijn langer dan die van de mens, zodat ze echt oud kunnen worden. Daarnaast lijken ze de tijd door hun traagheid te tarten.
Ik heb jou altijd met een schildpad geassocieerd: je leek altijd alle tijd te hebben, ook al heb je een indrukwekkend oeuvre bij elkaar geschreven.
Lucebert schreef: ‘kousbroek vond het vliegtuig uit/ remco gaat nooit dood’. Het is toch gebeurd, mooie, oude schildpad.
Een keer ben je vlakbij het podium, jouw geliefde plek, herrezen, als een schildpad na de winter.
Op 13 december 2004 werd in de Kleine Komedie in Amsterdam je vijfenzeventigste verjaardag gevierd. Plots lag je daar, net na afloop van het programma. Een hartmassage bracht jou terug onder de levenden.
En hoe: nadien publiceerde je nog enkele mooie romans, zoals Het satijnen hart in 2006. En poëzie, zoals je bundel Nieuwe herinneringen in 2007.
Daarin las ik onder andere: ‘hij leeft met valse papieren in de dood/ en wacht op het gunstige moment/ van zijn verrijzenis’.
Enkele jaren later zag ik jou, breekbaar, maar dankbaar en vastberaden, de Prijs der Nederlandse Letteren in ontvangst nemen onder de kroonluchters in het paleis in Brussel.
Je was al bij leven literatuurgeschiedenis voor mij, Remco. Jouw werk heeft mij gevormd en op jonge leeftijd doen dromen. Mijn jeugd in mijn dorp bestond in de jaren zeventig en tachtig nog voornamelijk uit de geluiden van de kerkklokken, tractoren en fanfares. Jij liet andere geluiden horen.
Hugo Claus, Jan Wolkers, Gerard Reve – die tot mijn verbazing later in mijn gemeente kwam wonen, godbetert – boden mij een stiekeme blik op een andere moraal.
Lezen, daarmee doet hij geen kwaad, dachten mijn ouders. ‘Tussen Miepje Kurk en mij was het sex op het eerste gezicht’: die zin heb ik wel een tiental keer herlezen.
Jij was een van de schrijvers die mijn zintuigen openden en die me zin deden krijgen om zelf te schrijven, als een uitweg. Schrijven op mijn zestiende, of de eerste pogingen daartoe, altijd in het verborgene.
Gedichten kan je gemakkelijker verstoppen dan een pak papier waarop je een roman uitprobeert.
‘Tussen Miepje Kurk en mij was het sex op het eerste gezicht’: die zin heb ik een tiental keer herlezen. Jij was een van de schrijvers die mijn zintuigen openden
Jouw tijd en die van Lucebert, Gerrit Kouwenaar, Jan Elburg en Bert Schierbeek, van schilders als Karel Appel en Constant Nieuwenhuys.
Ik reisde in mijn hoofd terug in de tijd naar Parijs. Ik leerde dat je een relatie had gehad met die andere fascinerende dichter, Fritzi Harmsen van Beek en hoe jullie in haar landhuis Jagtlust feestten.
Hoe graag was ik daar bij geweest, op al die verschillende momenten toen er schijnbaar achteloos literatuurgeschiedenis geschreven werd.
Wat ik ook bewonderde: je was een van die autodidacten, net zoals Claus en Nooteboom. De school was voor jullie een muf ruikende kelder waaruit jullie vakkundig ontsnapten.
Welke jongere wil dat niet? Ik in elk geval. Je gaf mij het gevoel dat er een spannender leven in Nederland wachtte. Later ondervond ik dat je die vrijheid en blijheid vooral zelf moet organiseren.
Ik ben uiteindelijk niet weggeraakt uit mijn dorp, maar ik ben er niet langer rouwig om. Je hoeft niet in een grootstad te leven om te kunnen schrijven. Voor mij is het platteland spannend genoeg.
En het nabije, zoals een jas, waaraan jij een prachtige ode bracht: ‘je ruikt een beetje naar je stof/ en naar mijn dwalen door de stad/ ook bespeur ik nog/ het simpele geurtje van parfum/ dat me voorbijging/ toen ik overstak/ en te laat omkeek’.
Ik moet nog veel van je poëzie leren. Het ritme in jouw Lamento, een van de mooiste gedichten in onze taal: ‘langs het lange diepe water dat ik dacht/ dat ik dacht dat je altijd maar/ dat ik dacht dat geluk altijd maar/ dat altijd maar het licht roerloos in de middag’.
En ook: ‘poëzie te schrijven/ die als een jas met je meegaat’. Dat laatste deed je op papier, maar ook met je stem. Wat bewonderde ik je ritme en je timbre, al die keren dat ik je aan het werk zag op het podium in die warme woordenbaden van Behoud de Begeerte.
Via die andere melancholicus en innemende dichter, Eddy van Vliet, leerde ik jou van dichtbij kennen. Jullie poëzie verschilt: in jouw werk zit een eerder relativerende toon. Maar jullie delen pogingen om het verlies te bezweren en een fascinatie voor schoonheid, tijd en vergankelijkheid.
Jullie waren zielsverwanten die dit graag met meerdere glazen bezegelden. Een voorliefde voor jenever.
Eddy: ‘Vooruit dan, nog een laatste’. Mannen met een geoefend oog voor vrouwelijke schoonheid. Jullie kenden geen tijd, vooral laat op de avond niet. En dat terwijl de tijd toch genadeloos zijn werk doet. Dit najaar moeten we Eddy al twintig jaar missen.
De schildpad: die maakte ik ook mee bij onze ontmoetingen, onder meer op de feestjes bij onze uitgeverij, in de Van Miereveldstraat, vlakbij het Museumplein.
Toegegeven, je was toen al de vijfenzeventig voorbij, maar ik denk dat je altijd zo geweest bent: iemand met een raadselachtige stilte om je heen. Je antwoordde, keek en dacht na.
Soms maakte je een grappige opmerking. Maar er hing een mysterie rond je. Ik weet zelfs niet of jouw geliefden, Deborah op de eerste plaats, helemaal tot jou wisten door te dringen.
Ik weet niet of je dochters jou ooit echt goed gekend hebben. Wie jou wou leren kennen, moest jouw werk maar lezen.
Je viel samen met je werk. Ik zie nog voor me hoe je je pen greep en enkele versregels noteerde tijdens de herdenking voor Eddy van Vliet tijdens de Poëziezomer van Watou.
Het licht streelde jouw schouder, je boog je voorover en schreef. Dat het de laatste drie jaar niet goed meer lukte met het schrijven, moet jou dan ook erg moeilijk gevallen zijn. Ik heb jou toen niet meer ontmoet, maar ik vrees dat het leven na het schrijven te lang geduurd moet hebben voor jou.
Nu, voorgoed, voor jou, lieve Remco ‘dat altijd maar het middaglicht’.
Schildpadden moeten kunnen zonnen.
Van harte,
Paul Demets
Lees ook
Bron: De Standaard