In de Nederlandse letteren vindt deze week de belangrijkste gebeurtenis van het jaar plaats, met de publicatie van de derde bundel dagboeknotities van Benno Barnard (68). ‘Afscheid van de handkus’ is een genereuze bron van lering en vermaak.
‘Je ziet hier vossen, dassen en Paul McCartney. Hij woont een dorp verderop’
Benno Barnard
Mocht er rechtvaardigheid heersen in de republiek der letteren, dan zouden de schoorsteenmantels in het 17de-eeuwse landhuis van Benno Barnard en zijn vrouw bezwijken onder de Gouden Uilen, AKO’s en andere literaire trofeeën.
Dat zulks niet het geval is − hij werd al bekroond, maar niet met die kleppers − komt omdat hij niet meer wil dat zijn werk wordt ingestuurd voor zulke prijzen.
“Ik vind dat literaire circus stuitend”, zegt hij. “Men laat schrijvers als zeeleeuwen naar visjes springen. Dat is vernederend.
“Nog los van het feit dat je gefrustreerd bent als je niet wint, hou ik niet van zulke competities. Is dat een soort hoogmoed? Het is bescheiden ijdelheid.”
Barnard hield België in 2015 voor bekeken, om zich terug te trekken in East Sussex, waar hij, in dat fraaie landhuis in Brede, met zijn vrouw een bed and breakfast uitbaat − het echtpaar huurt ook een flat in Brussel, want de vrouw des huizes werkt voor de Europese Unie.
En als hij niet naar het voetbal gaat, buren bezoekt, een glas gaat drinken in de pub of met de hond gaat wandelen, zit Barnard thuis aldoor te lezen en te schrijven.
Die intense lectuur, zijn leven in het dorp, de herinneringen aan zijn ouders en het tijdperk van zijn ouders, de dood van zijn dochter Anna zeven jaar geleden en het huwelijk van zijn zoon Christopher: dat alles vormt de grondstof van Afscheid van de handkus, nu al zijn derde verzameling dagboeknotities, die deze keer uitmondt in een verbazingwekkende roman, over Engelse adel en een Hongaarse Joodse familie. Ook het dagboek leest als een roman.
Afscheid van de handkus is een boek dat de lezer op elke pagina naar adem doet happen van bewondering voor die superieure stijl.
Nu Jeroen Brouwers dood is, steekt Benno Barnard er als stilist in zijn eentje met kop en schouders bovenuit in het Nederlandse taalgebied. Wie zo kan schrijven, moet zijn leven wel in dienst stellen van de literatuur.
Jeroen Brouwers zei over zichzelf altijd dat hij geheel ‘verliteratuurd’ was, opgetrokken uit literatuur. Bent u dat ook?
“Ik was nog jong toen ik Jeroen voor het eerst ontmoette, maar we herkenden elkaar zoals honden elkaar herkennen. We hadden een soort schrijversgeur die we deelden.
“Hij maakte heel andere boeken dan ik, maar onze centrale obsessie deelden we: de taal. Het ging voor Jeroen niet over het verhaal, maar over hoe je het opschrijft. Voor mij ook.
“In die zin ben ik ook verliteratuurd, al ben ik in mijn aard misschien wat beschouwender en filosofischer.”
En Europeser. Hij was doordrenkt met de Nederlandse letteren, u ook met de Europese.
“Niet uit pretentie, maar door mijn opvoeding. Jeroen en ik hebben een vrijwel diametraal tegenovergestelde opvoeding genoten.
“Hij kwam uit een zeer onliterair en katholiek milieu, ik uit een buitengewoon literair protestants milieu.
“Er zijn twee grote verschillen tussen hem en mij. Ik ben meer gericht op de Europese literatuur, en ik ben getrouwd met de poëzie.
“Dat had Jeroen niet. Poëzie noemde hij onzin, al was dat vooral om mij te pesten.”
En u vindt romans, waarvan Brouwers er veel geschreven heeft, iets voor ‘kostschoolmeisjes’, zoals u nu weer in uw dagboek noteert.
“Voor ontluikende kostschoolmeisjes, ja. Al heb ik hem gezegd dat ik ooit wel een roman zou schrijven, al was het maar om hem het plezier te ontnemen dat ik er nooit toe zou komen. Nu, vlak na zijn dood, is het zover.
“Begrijp me goed, ik bewonder die romans van Jeroen wel degelijk. Maar in wezen, die genres, dat doet er eigenlijk niet toe.
“Mijn lievelingsschrijvers zijn de grote stilisten: Vladimir Nabokov, Gustave Flaubert − auteurs die een kathedraal van taal hebben achtergelaten. Ieder boek is een ding gemaakt van taal.”
Hoe is het dagboek, naast de poëzie dan, uw favoriete genre geworden?
“Mijn vader vroeg toen ik een jaar of 12 was: ‘Hou je wel een dagboek bij?’ Een beschaafd mens hield volgens hem een dagboek bij. En toen ben ik dat uit schuldgevoel gaan doen.
“Dat is uitgegroeid tot het dagboek als literair genre. Ik schrijf een dagboek dat niet over mij gaat. Al bevat het natuurlijk anekdotes uit mijn eigen leven. Die colonoscopie, bijvoorbeeld.”
Waarbij u zich voor uw ontbloot onderlijf verontschuldigt bij de verpleegsters. En zegt dat u dames normaal pleegt te begroeten in broek.
“Dat is een komisch verhaaltje, een kleine roman op zich, zeg maar. Zo noteer ik er wel een paar. Maar eigenlijk is mijn dagboek een poging om een wereld te beschrijven, en in zekere zin ook te bewaren, die niet meer bestaat.
“Dat ik dat in dagboekvorm doe, is een technische kwestie.
“Als schrijver trek je een gebouw van taal op. Dat kan een kathedraal zijn, maar ook een fabriek, of een paleis of een stadhuis. Dat doet er niet zo toe, als het maar schitterend is.
“Let wel, ik heb een hekel aan mooischrijverij.”
Wat is mooischrijverij?
“Wanneer je de moeite er aan afziet. Soms zijn de mooiste zinnen de eenvoudigste. Niet altijd, soms zijn de lange, proustiaanse zinnen de mooiste.
“Maar ik heb er een hekel aan als de schrijver bijvoorbeeld wil uitpakken met zijn woordenschat. De stijl moet dienend zijn, efficiënt, moet een wereld oproepen. De taal mag niet vóór de tekst staan.
“Je hebt toneelstukken waarbij je niet naar Shakespeare, maar naar de regisseur aan het kijken bent. Daar houdt oompje niet van. Ik wil Shakespeare zien.”
Uw persoonlijke gevoelens blijven ons bespaard. Omdat u die niet interessant vindt?
“Nee, niet per se. Ik ben geen zelfhater. Ik kan mijn sentimenten interessant vinden, maar als vakman vraag ik mij af wat de lezer kan boeien. En hoe ik mij voel, is voor de lezer gewoonlijk oninteressant.
“Volgens collega Maarten ’t Hart bestaat er maar één dagboek dat de moeite waard is: dat van de Deense filosoof Søren Kierkegaard.”
Dat anders dan andere dagboeken niet uit ‘verveling, hoofdpijn, anekdotiek, masturbatie, et cetera’ bestaat, schrijft u.
“Precies. Ik dacht dus: laat ik daar nog een tweede interessant dagboek aan toevoegen. Ik let ook helemaal niet zo op mijzelf, op hoe ik mij voel. Pas als ik hoofdpijn heb, dringt het tot me door dat ik mij niet zo lekker voel. Maar de lezer heeft niets aan mijn hoofdpijn.”
U schrijft bij herhaling dat u niet van sentimentalisme houdt, van dat uitpakken met emoties. Toch weet ik uit ervaring dat u bij momenten van ontroering tijdens een gesprek geheel onbevangen in tranen kunt uitbarsten. Uw vrouw Deanne zegt, noteert u ergens, dat u last hebt van la larme facile, de makkelijke traan.
“Dat is een paradox. Ik ben een groot liefhebber van de stiff upper lip en zelfbeheersing. Ik wil niet demonstratief en in het openbaar uitpakken met intimiteiten en emoties.
“Tegelijk, haaks daarop, kan ik hevig emotioneel zijn. In een gesprek, tussen mensen die elkaar vertrouwen en respecteren.
“Maar wat de literatuur betreft is het mijn opvatting dat je emoties juist bij de lezer moet oproepen. Iedere lezer die in tranen uitbarst, is mijn vriend. Overigens begin ik, zeker bij films, inderdaad makkelijk te huilen. Dat is la larme facile.”
Die was er onder meer bij het bekijken van de musical Mamma Mia! Here We Go Again, schrijft u.
“Die scène van de doop in dat Griekse kerkje is aangrijpend, ik zat ernaar te kijken en barstte godbetert in tranen uit. Bij muziek van ABBA.”
Zat dat wel in het beschavingspakket waarmee u bent opgevoed?
“Mijn vader vond ABBA wel leuk. Hij hield ook van The Beatles. Ik zie hem nog in mijn kamer liggen, op de vloer met een koptelefoon, terwijl hij aan het meezingen was met de nummers op Abbey Road. Hij vond John Lennon een dichter.”
En nu komt u, bij het wandelen, de chauffeur van Paul McCartney weleens tegen.
“Ik heb Paul McCartney zelf ook al ontmoet. Dat gebeurt hier in het wild: je ziet hier vossen, dassen en Paul McCartney. Hij woont een dorp verderop.
“Mijn kinderen gingen naar dezelfde school als zijn dochter Stella − alleen in een ander tijdvak. Als ik hem zie, zeggen we elkaar vriendelijk gedag. Meer niet.
“Ik ga niet naar hem toe om te vragen of hij écht Paul McCartney is. Hij vraagt ook niet of ik écht Benno Barnard ben.”
Weten uw buren en de andere dorpsgenoten dat u een bekend schrijver bent?
“Ze weten dat ik schrijf. Maar toen ik in de pub vertelde dat Bart Van Loo op bezoek was geweest − The Burgundians is hier ook een populair boek − vonden ze dat fantastisch.”
U kreeg vorig jaar een compliment van Bart Van Loo op Twitter. In uw dagboek schrijft u hoeveel plezier u dat deed. Hebt u dat nodig voor uw zelfvertrouwen?
“Nu naderen we het angstaanjagende verschijnsel van de psychologie. Het antwoord is: misschien wel.
“Ik herinner mij dat Hugo Claus ooit sikkeneurig was omdat een criticus hem niet had vernoemd. Ik zei dat hij dat toch niet nodig had. Maar hij legde mij uit dat het zo wél werkt: als schrijver wil je geknuffeld worden.
“Ik heb veel respect voor Bart Van Loo, en hij is twintig jaar jonger dan ik. Dat zijn generatie iets heeft met mijn werk, daar ben ik dankbaar voor. Zoals ik dankbaar was toen Jeroen Brouwers mij voor het eerst een compliment gaf.”
U schrijft, verliteratuurd als u bent, veel over uw lectuur. En u leest erg gedisciplineerd. U werkt een lijst af van titels uit de wereldliteratuur, volgens een strikt schema.
“Dat is begonnen met de lockdown. Toen heb ik een lijst opgesteld met boeken waarvan iedereen dacht dat ik ze al gelezen had, maar die ik helemaal nog niet gelezen heb.
“Dostojevski, bijvoorbeeld. Maar ook Proust. Het was een soort huiswerk dat ik mijzelf oplegde. Mede uit ijdelheid. Ik wil niet per se Proust lezen, ik wil kunnen zeggen dat ik Proust gelezen heb. Ik wil een geletterd mens zijn.
“En sommige boeken ontdek ik en blijk ik groots te vinden − L’étranger van Albert Camus, bijvoorbeeld − andere vallen tegen.”
BIO
- Geboren op 21 november 1954 in Amsterdam
- Zoon van dichter Willem Barnard, ook bekend onder het pseudoniem Guillaume van der Graft
- Is schrijver en criticus en woont in Brede, East Sussex
- Publiceerde poëzie, theaterwerk, essays en dagboekbundels
- Werd onder meer bekroond met de Busken Huetprijs en de Frans Kellendonkprijs
Proust viel u wat tegen. U vermoedt dat hij soms veel te lange zinnen schreef omdat hij doorgaans in bed lag, achterovergeleund in een stapel kussens.
“À la recherche du temps perdu van Proust is ook een soort dagboek. Hij kan een groot schrijver zijn, maar soms ook oervervelend. En dat komt volgens mij inderdaad omdat hij doorgaans in zijn bed schreef, omringd door kussens en medicijnenflesjes.
“Zijn werkelijkheid is louter die van de herinnering. Alles berust op herinnering, waar hij zeer gedetailleerd op ingaat.
“Hij heeft een groot taalkunstwerk gemaakt, maar − en dat klinkt paradoxaal − zijn werk bevat te weinig actuele werkelijkheid.
“Ik vind dat de schrijver de lezer moet tonen dat hij ziet wat er achter zijn raam gebeurt.”
Na lezing van De gebroeders Karamazov van Dostojevski komt u tot het strenge oordeel dat zijn stijl ‘belabberd’ is.
“Het is best een spannend boek. Maar het mocht een paar honderd bladzijden korter zijn.”
Nog een klassieker waar u streng voor bent. U vindt de brieven van Flaubert beter dan, ik citeer, ‘dat gezucht van Madame Bovary’.
“Madame Bovary is een knap boek, maar eigenlijk vind ik het saai. Inhoudelijk is het ook ingehaald door de tijd: van overspel vallen wij niet meer achterover.
“De roman is prachtig geschreven, dat wel. Maar Madame Bovary is in zekere zin een handpop van Flaubert. Ik bewonder de stijl, maar als personage kan ze mij geen zak schelen.
“In de brieven van Flaubert komt de werkelijkheid tot leven, daarin schrijft hij over en aan vrienden en vriendinnen, zoals George Sand. En dat zijn levende personen voor mij. Die interesseren mij hevig.”
Als dagboekschrijver bent u eigenlijk een soort medium waardoor de lezer de Europese literatuur en beschaving beter leert kennen.
“Toeval, afkomst en oefening hebben gemaakt dat ik redelijk kan schrijven. Dat talent stel ik ten dienste van die taak: een medium zijn waardoor je Europa kunt zien en leert kennen. Wat vreselijk pedant klinkt.
“Hoe dan ook, als ik nu terugkijk op dit omvangrijke boek, zie ik Europa als een constructie van paradoxen en tegenstrijdigheden.”
Geeft u eens een voorbeeld.
“Europa, dat is het christendom, maar ook de verlichting. Ik heb mij in de late jaren 1990 bekeerd tot het anglicanisme. Tot beleefd afgrijzen van vele van mijn vrienden.
“Tegelijk kan ik het goed vinden met Maarten Boudry − ik ben dus bevriend met de verlichting in persoon.
“En ik kan u verzekeren dat ik de kerk elke zondag binnenga als complete atheïst. Maar wie zou ik zijn zonder de koralen van Bach, zonder het verticale tasten naar licht van Chartres of Canterbury, zonder de Bergrede uit het evangelie?
”Eigenlijk doe ik aan christendom zoals ik aan literatuur doe.”
Elke zondag, dus?
“Ja, weinig dingen klinken mijn moderne medemens krankzinniger in de oren dan dat. Maar ik doe dat − nogmaals − niet omdat ik zo’n baarlijke gelovige ben, veeleer integendeel.
“Ik betreed de kerk in het dorp hier, een ontroerend provinciaal gebouw van duizend jaar oud, en ga daar zitten met twintig andere mensen.
“En als het heel erg meezit, als de organist op dreef is, de teksten prachtig zijn en de gezangen van grote Engelse dichters, en je krijgt die bizarre maaltijd met dat onsmakelijke koekje − als dat allemaal wérkt, dan ben ik op dat moment diep ontroerd.”
Het gaat niet over God?
“Helemaal niet. De vraag of God bestaat, is totaal oninteressant. God is zoals het ik of het ego. Daar moet je je niet mee bezighouden, dat maakt een boek of een godsdienst niet interessant.
“Wel interessant is hoe je snijdende lijnen van schoonheid, esthetica, bepaalde morele noties, manieren van samenleven − hoe die samenkomen en je geest prikkelen.
“En het is een manier om te leven met de dood van een kind. Dat geldt ook voor dit boek.
“Mijn schoondochter heeft mijn dochter nog ontmoet. Ik ervaar dat op een mythische manier.”
Wat is dat mythische levensgevoel precies?
“Ik ben getrouwd met een Amerikaanse vrouw, en nu mijn zoon ook. Christopher en Hayley ontmoetten elkaar dankzij Anna, in de zomer voor zij werd doodgereden.
“Dat heeft het effect van een mythe, alsof het ene kind door het andere werd gestuurd.
“Zo is het natuurlijk niet, maar zo voelt het wel.
“Zoals de schrijver een wereld bedenkt waarin alles samenhangt, zo kun je daarbuiten de wereld ook ervaren. Wat gebeurt, is een chaos van atomair toeval, maar zoals Nietzsche zei: je moet zo leven dat je betekenis verleent aan je leven. Dat is het mythische levensgevoel.”
U schrijft ook: ‘Je moet doen alsof je een goed mens bent, daar word je een minder slecht mens van.’
“De vorm maakt de inhoud. Dat is precies hetzelfde als wat ik over de mis zei: als die mis goed is qua vorm, creëert ze een inhoud, dan voel je de verbondenheid die bij religie hoort.
“Als de vorm van een boek goed is, wordt de inhoud goed. Je gedachten worden intelligenter als ze beter geformuleerd zijn.
“Simon Vestdijk zei dat schrijvers een beetje dom moeten zijn. Ze mogen van tevoren niet weten wat ze gaan schrijven, want dan voeren ze een programma uit, een ideologie − en zijn ze geen kunstenaar meer.
“De kunstenaar is een dienaar die ontdekt wat hij denkt doordat hij het opschrijft. Daarom is de tekst slimmer dan de schrijver. Dat heb ik bij dit boek ook ondervonden.”
Hoezo precies?
“Mijn Franse vertaler wees mij erop dat het woord ‘hand’ vaak voorkomt. Afscheid van de handkus, de titel van het boek én van de roman waarin het boek uitmondt, staat symbool voor de wereld die ontplofte in 1914.
“Tegenover de Zwarte Hand, de organisatie van de Bosnisch-Servische nationalisten waartoe Gavrilo Princip behoorde, de man die in 1914 kroonprins Frans Ferdinand vermoordde, staat de handkus van het tijdperk dat daaraan voorafging.
“Met een hand kun je twee kanten op. Een handkus geven, of iemand vermoorden. Ik pleit voor vormen, ook die van de etiquette − de kleine ethiek, zoals mijn moeder dat noemde.”
De handkus staat voor beschaving en ethiek.
“Stond voor beschaving. Nu is die handkus ironisch geworden. Los daarvan, beschaving komt neer op vormen. Als wij het oneens zijn, gaan we niet vechten, maar debatteren. Desnoods met stemverheffing, maar zonder geweld. Dat is beschaving.”
Over het maatschappelijk debat gesproken. Vroeger was u erg actief, onder meer in het debat over de islam. Maar daaruit hebt u zich helemaal teruggetrokken.
“Volledig. Anders zou ik mijzelf tegenspreken. Ik ben tot de conclusie gekomen dat er geen reden is waarom de schrijver gepredestineerd zou zijn om inzicht te hebben in bijvoorbeeld politiek, alleen maar omdat hij makkelijker kan lullen.
“Ik vind het niet per se slecht dat schrijvers zich in het debat mengen: voor Ruth Lasters en de Antwerpse stadsdichters applaudisseer ik, maar ik hou mijzelf daarbuiten.
“Mijn meningen zijn mij ook niet altijd duidelijk. En niet vreselijk interessant.”
Met zo’n pen kunt u tegenstanders wel in de prak schrijven.
“Terwijl ik misschien ongelijk heb. Dat is het gevaar van de retoriek. Meer en meer bekruipt mij het gevoel dat ik een extremist van het centrum ben. Ik heb gematigde meningen over zowat alles. Ik ben een soort tjeef.
“Mijn meningen zijn die van beschaafde oudere heren: ik wil geen geweld, geen revolutie of bloedvergieten, en ik wil dat iedereen kansen krijgt. Dat zijn allemaal nogal evidente meningen, verlengstukken van de etiquette van mijn moeder.”
Over uw werk schrijft u: ‘Als volwassene ronddwalend in een beschadigde beschaving, buk ik me om een scherf van mijn moeders omgangsvormen op te rapen, een brokstuk van mijn vaders esthetica… Ik leg al die artefacten in een vitrine; die vitrine is mijn oeuvre.’
“Ja, mijn werk is als het ware een soort minimuseum van de Europese cultuur.
“Toch besef ik dat waar ik vandaan kom, dat prachtige huis van mijn ouders, onbereikbaar is geworden. Niet alleen de tijd, maar ook de plek. Mijn boek is niet alleen een recherche du temps perdu, maar ook een recherche de l’endroit perdu.”
U ervaart, schrijft u, ‘een weerzin tegen dit heden, dat het mijne niet is’. Met permissie, maar is dat niet een beetje aanstellerij?
“Natuurlijk. Iedere schrijver is ook een aansteller. Een romantische schrijver zeker.
“Als je in elkaar zit zoals ik, en ongetwijfeld nog veel andere mensen, dan val je samen met jezelf in je kindertijd zoals je je die herinnert.
“Als je volwassen wordt, wordt de wereld groter, maar je verliest de plek van je kindertijd.
“Met de tijd gebeurt iets soortgelijks. De tijd verschuift en jij wordt ouder. En dus − hoe progressief je ook bent − raak je vervreemd van de tijd, omdat de ware tijd die van je kindertijd is. Zo ben ik van de jaren 60.”
Maar geen soixante-huitard, veeleer een soort linkse conservatief.
“Inderdaad. Een fabeldier. En dat is niet goed of slecht, dat is gewoon zo. Ik herinner mij nog hoe mijn vader en moeder in Londen gingen eten. Mijn vader kreeg een menu met de prijzen, mijn moeder een menu zonder prijzen.
“Dat is vanuit het huidige perspectief buitengewoon seksistisch. Vanuit het toenmalige perspectief was het buitengewoon hoffelijk.
“Opvattingen zijn nooit absoluut, maar zijn van hun tijd. Een van de betrachtingen van mijn boek is om die wereld van mijn ouders te bewaren en te schetsen. Mijn eigen oude Europa.”
Tegelijk gaat u elk weekend ook naar het voetbal. De ‘aardsheid’ daarvan ontspant u, schrijft u.
“Mijn zoon, die nu in de Verenigde Staten woont, heeft hier een paar jaar semiprofessioneel gevoetbald. Nu supporter ik voor de plaatselijke amateurclub.
“Naast het veld heerst een bepaald soort Engelsheid. Het is een arbeiderscultuur waar ik van houd. Je kunt een biertje drinken in the hut, de kantine, die wordt bestierd door een dame met een blauwe permanent die je ‘my love’ noemt.
“Daar ben ik erg op gesteld. Ik vind het een privilege. Het is altijd interessant om met die mensen te praten.”
Laten we eindigen met de literatuur, met een van uw favoriete schrijvers: Joseph Roth. Wat fascineert u zo aan hem?
“Hij was Europa in het klein. Een en al paradox. Cultureel was hij een Oostenrijker, maar ook een Jood, die rooms-katholiek werd en deed alsof hij conservatief was om zijn vrienden op stang te jagen. Hij was journalist én schrijver.
“In Radetzkymars, uit 1932, beschrijft hij de ondergang van het Oostenrijks-Hongaarse rijk. Dat is de beste roman die ik ooit heb gelezen.
“Het is geen toeval dat Roth in de mode is. Lezers herkennen hem een eeuw later als iemand die het uit elkaar vallende Europa begreep.
“Als je hem leest, weet je waarom Europa geniaal en verschrikkelijk is: eindeloos bloedvergieten én Bach, Mozart en Einstein.”
Die twee wereldoorlogen laten u ook haast geen dag los, zo lijkt het wel.
“Voor mijn ouders had de wereld in 1940 opgehouden te bestaan. Mijn vader heeft nooit over de Tweede Wereldoorlog gepraat tot hij in de zeventig was.
“Je zou kunnen zeggen dat ik geconditioneerd ben door de permanent aanwezige afwezigheid van de oorlog.
“Daarom ook dat mensen van mijn generatie tegelijk verbijsterd en niet verbaasd zijn door de oorlog in Oekraïne. Wat Rusland doet… God sta ons bij, of hij nu bestaat of niet.
“Ik heb vrienden in Oekraïne, ik ken dat land een beetje. En ik ben bang. Ik heb te veel over die rotoorlogen gelezen. Vergeef me mijn angst, maar ik ben bang dat het helemaal misloopt.”
Lees ook
- Ruth Lasters
Losgeld - Benno Barnard
Afscheid van zijn mentor en vriend Jeroen Brouwers
Vul hieronder de zoekopdracht Joël De Ceulaer in en vind veel meer berichten.
Bron: De Morgen