Anton Jäger is historicus van het politieke denken aan het Leuvense Hoger Instituut voor Wijsbegeerte. Zijn column verschijnt tweewekelijks op woensdag.
‘De N-VA is een half vastgoedbedrijf.’
Met die kop introduceerde De Rijkste Belgen, de blog die jaarlijks het grote geld van ons land in kaart brengt, een rapport over de financiën van Vlaanderens tweede partij.
De N-VA was niet alleen een kapitaalkrachtige bezitter, het was ook nog de rijkste politieke vereniging van West-Europa dankzij dat imperium, met een fortuin van meer dan 30 miljoen euro.
Doe daar nog eens miljoenen in partijdotatie bij en de som is gemaakt. Voorbij de etentjes in ’t Fornuis, perikelen rond de Boerentoren of cabinetards uit de makelaarswereld heeft de N-VA een bijna existentieel aandeel in immobiliën.
De recente klachten over inflatie vanwege N-VA-voorzitter Bart De Wever moeten ook vanuit dat perspectief worden gelezen. Een partij die steunt op huizenbezit heeft er belang bij dat de waarde van dat bezit stijgt.
Inflatie zet dat onder druk. Want hoe minder geld er in omloop is – en hoe duurder het dus is om te lenen – hoe hoger de waarde van bestaande activa.
Deflatie, of een krimping van de munttoevoer, is een zegen voor de huiseigenaar. Dat is nog meer het geval wanneer de socialewoningbouw op apegapen ligt.
Partijen als de N-VA zijn zodoende driedubbel verstrengeld met de vastgoedsector.
Ten eerste door partijfinanciering die vooral uit immobiliën komt.
Ten tweede door hun kiezers zelf, wier huiseigendom door permanente deflatie moet worden ondersteund.
Ten derde door de publiek-private draaideuren die goede verhoudingen verzekeren met andere grootgrondbezitters.
Elk van deze drie verdiepingen vormt het huis waarin het zogenaamde ‘deflatoir blok’ woont: de coalitie die baat heeft bij hoge vastgoedprijzen en lage geldtoevoer.
Dat blok is ondertussen een vast onderdeel van vele Europese democratieën. Ook in Duitsland en Engeland werd de waarde van pensioenfondsen en vastgoed artificieel hooggehouden voor renteniers.
In de jaren 2010 begon de Europese Centrale Bank met een programma van kwantitatieve verruiming (beter bekend als quantitative easing in het Engels). Dat zorgde voor een ongeziene toestroom van fondsen naar de financiële sector.
Het hield een recessie van het lijf. Maar de operatie had ook perverse neveneffecten. In plaats van in de productieve economie te investeren pompten vele banken het geld vooral in speculatieve projecten, van crypto tot vastgoed. De echte inflatie bleef uit – tot 2022.
Engeland en Duitsland lijden nu hevig onder de koopkrachtcrisis, met stakingsgolven tot gevolg. België daarentegen is het enige Europese land waar die koopkracht enigszins behouden wordt.
Index en sociaal overleg zorgden ervoor dat het loonpeil niet kelderde.
Dat loonpeil beschrijven N-VA-ideologen nog steeds graag als de Belgische ‘loonlast’, een visie die een sterke sociale partijdigheid verraadt.
Zoals gewoonlijk in Vlaanderen zit er een communautair kantje aan de kwestie. De Belg bezit dankzij de vakbonden nog altijd een stevig pakket sociale rechten.
Die rechten zijn federaal verankerd. Dat bindt vele syndicale stemmen ook aan de resten van de Belgische constructie.
Tegelijkertijd telt men bij de N-VA af naar het ontslag van Vivaldi.
Bart Maddens – inspirator voor de ‘Maddens-doctrine’ die de partij de laatste decennia gidste – spreekt zelfs van het einde van een confederale winterslaap.
Daarmee drijven de flaminganten zichzelf in een moeilijke hoek.
Enerzijds biedt de regeringscrisis separatistische kansen.
Anderzijds hangt een groot deel van de Vlaamse werkende klasse nog steeds af van rechten die op een Belgisch niveau zijn afgedwongen – zeker in een aanhoudend inflatoire wereld.
Het patrimonium van de N-VA is een buffer voor een partij die nooit een echte zuil heeft uitgebouwd. Maar een vastgoedportfolio is nog geen partijbasis – net zoals een Instagram-profiel met 31.000 volgers nooit een parochie kan zijn.
Lees ook
Klik hier of op de hyperlink hieronder en vind andere columns van
Bron: De Morgen