Bang
Ik zit wakker. Dat kan ik zowel overdag als ’s nachts. Nu is het nacht. Overdag is het anders. Dan moet ik wakker zien te blijven zitten van het wakker zijn in de nacht.
Ik zit in de tuinstoel. Ik ben een wakkere burger.
Het is donker en koud. Tegen dat laatste ben ik ingeduffeld. Tegen het eerste zeg ik ineens hardop: ‘Ik ben bang.’ Het gekke is dat ik het niet zeg met mijn eigen stem.
Ik schrik er niet van. Ik herken mijn andere stemmetje meteen. Het is oud en hoog. Ik heb het haast twintig jaar niet meer gehoord of gebruikt. Sinds ik avond na avond voorlas voor de kleine dochter uit een geliefd boek, Welterusten Kleine Beer.
Magische momenten waren het.
In dat boek zegt een kleine beer, die moet slapen van Grote Beer, regelmatig, gaande de nacht, ‘Ik ben bang’. Telkens weer vraagt Grote Beer ‘Waarvan?’ en zegt Kleine Beer ‘Van het donker’.
Uiteindelijk kreeg Grote de Kleine Beer altijd toch in slaap, zoals ik de dochter.
Voor de Grote Beer gebruikte ik een soort bariton-, voor de Kleine Beer een soort falsetstem. Nu was die laatste dus ineens terug, in een koude grondeloze nacht. De dochter was al lang volwassen en ik blijkbaar weer de Kleine Beer.
Intussen richtte ik me nog slechts hardop tot mezelf. ‘Ik ben bang.’ Ik klonk nu meer als een castraatstem. Gelukkig sliepen alle buren, en ook het huis was met de jaren ingedommeld waarin ik ooit avond na avond voorgelezen had.
Het zou anders een vreemd, afgrijselijk kermen zijn geweest.
En hoe ik ook zocht, nergens vond ik de baritonstem terug. Grote Beer leek schielijk verdwenen. En het was alsof ik zelf was opgelost. In de angst. Van de Kleine Beer.
Nergens meer was er een Grote Beer.
En dat, bedacht ik in die koude nacht in de tuinstoel, is misschien wel het begin en het einde van elke wezenlijke, onherleidbare, naakte angst: er is geen Grote Beer meer.
Nu zitten we er alleen voor.
Niet alleen is er niemand meer die Grote Beer voorleest, er is ook niemand meer die hem belichaamt. Tenzij ik zelf. Die nu op zijn beurt zegt tegen de afwezige Kleine Beer, ‘ik ben zo bang’.
De rollen zijn nu omgekeerd.
Naarmate Kleine Beer het minder wordt, bang, wordt Grote Beer het meer. Misschien is dat normaal.
En zo zittend op de bank in de koude donkere nacht, onder de dekens, rijst nu stilaan zowat elke nacht de vraag: waarvandaan is met de jaren de angst gekomen, gewassen, gegroeid in de Grote Beer, die ooit soeverein al voorlezend elke avond de kleine angsten uit haar, de Kleine Beer, zijn dochter, weg las?
Met de falsetstem die zij ademloos geloofde, en met de baritonstem waarnaar hij nu radeloos op zoek is.
In al de stemmen, alleen op de tuinstoel in de nacht, die hij ooit heeft aangenomen en die uiteindelijk, voorspelbaar, maar tot één ding leiden: de laatste verstomming.
Het sprakeloze.
Bernard Dewulf
20 november 2021
Lees ook
Klik hier of op de hyperlink hieronder en vind meer berichten over
Bron: De Standaard