Sinds 2015 wonen dichters in Leuven de uitvaart bij van mensen die eenzaam worden begraven of uitgestrooid. Dertig keer al reconstrueerde Peter Mangel Schots het leven van elke overledene. Die verhalen zijn nu gebundeld.
Peter Mangelschots – Knack
Wanneer ik door de straten van Leuven dwaal, kom ik geregeld voorbij een plaats waar de voorbije jaren een overledene thuis werd aangetroffen.
Soms werd die al na enkele dagen gevonden, door de thuisverpleging of de poetshulp, soms pas na weken, wanneer de neuzen in de buurt verontrust werden. Een woninglijk heet dat in het ambtenarees.
Ik vroeg me ooit af wat het resultaat zou zijn mocht ik al die plaatsen op de kaart van Leuven markeren, zoals vlaggetjes op een stafkaart in de oorlog. Toen ik de punten met elkaar verbond verscheen de Grote Beer, of toch iets wat erop leek.
Vorige maand, een warme nazomerdag. Ik loop door de Brusselsestraat in de buurt van studentenresidentie Camillo Torres en passeer het flatgebouw waar in 2015, kort voor kerst, meneer B. overleed. Het duurde weken voor iemand iets gemerkt had.
Omdat meneer B. geen nabestaanden, naaste familie of trouwe vrienden had, zou zijn as in alle eenzaamheid uitgestrooid worden. De uitvaartonderneming van dienst belde me om te vragen of wij er met De Eenzame Uitvaart naartoe konden gaan.
Het was het eerste jaar dat De Eenzame Uitvaart in Leuven actief was. Het initiatief van de Groningse stadsdichter Bart F.M. Droog was daarvoor al in diverse Nederlandse steden en in ons land in Antwerpen neergestreken.
Het concept is eenvoudig: wanneer er niemand op een uitvaart verwacht wordt, gaat een dichter ernaartoe en schrijft hij of zij een persoonlijk gedicht voor de overledene.
De inschatting vooraf was dat er in Leuven gemiddeld vier zulke uitvaarten per jaar zouden zijn en achteraf bleek dat ook ongeveer te kloppen. Alleen in het eerste jaar waren het er dubbel zoveel. Alsof alle eenzamen op de dichters hadden gewacht.
Zowat driekwart van de mensen die een eenzame uitvaart krijgen, overleed in een zorginstelling.
Woninglijken trekken de meeste aandacht, ze halen af en toe de pers en triggeren onze verbeelding. Maar ze zijn eerder uitzondering dan regel. Niet alle eenzaam gestorvenen leefden aan de zelfkant van de maatschappij.
Zowat driekwart van de mensen die een eenzame uitvaart krijgen, overleed in een zorginstelling.
Vaak is het een weduwe of weduwnaar zonder kinderen, broers of zussen. Als je dan wat op leeftijd raakt en een hele tijd in een woon-zorgcentrum verblijft, rafelt het sociale weefsel snel uiteen. Een enkele buur die steeds minder vaak langskomt en ten slotte wegblijft, vrienden die ondertussen ook op leeftijd zijn, met de gezondheid sukkelen of al eerder overleden. Dan blijft er soms niemand meer over.
Dat geeft niet altijd kommer en kwel. Sommige ouderen vonden in de medebewoners van een woon-zorgcentrum nieuwe vrienden, zoals mevrouw D. in Ter Putkapelle.
Ik ging er na haar overlijden met haar boezemvriendin praten, een even bejaarde dame die haar beide benen verloren had door diabetes en die door mevrouw D. steevast mon chou werd genoemd.
Ze zaten vaak bij elkaar op de kamer en gingen dagelijks een koffie drinken en taart eten in de cafetaria, waar ze herinneringen ophaalden aan hun jonge jaren en aan Congo. Die vriendin was er het hart van in.
Na de dood van mevrouw D. was zij nu de eenzame, ook al had zij nog familie en kreeg ze wel bezoek. Wegens haar handicap kon ze de uitvaart van haar boezemvriendin niet bijwonen.
Bij de asuitstrooiing van mevrouw D. daagden uiteindelijk toch twee mensen op, een poetsvrouw uit Ter Putkapelle en de dochter van een andere bewoonster.
Het gebeurt wel vaker, zeker in de helft van de gevallen, dat er onverwacht toch nog iemand aanwezig is.
Maar dat was dus niet het geval bij de uitvaart van meneer B. uit de Brusselsestraat. Op zoek naar informatie, zodat mijn collega Herlinda Vekemans een persoonlijk gedicht zou kunnen schrijven, belde ik destijds op een grauwe decembermiddag aan bij de buren op de tweede verdieping waar hij woonde. Er maakte niemand open.
Op de deurbelplaatjes stonden jong klinkende namen, studenten misschien, mensen die overdag niet thuis zijn. De tijd drong, de uitvaart was overmorgen al.
Door een schuifraam op de benedenverdieping, dat uitkwam op een piepklein balkon, zag ik een hoogbejaard echtpaar aan tafel zitten. Ik probeerde mijn geluk bij hen. Het waren doodbrave mensen, ze vertolkten vrijwillig de rol van conciërge voor iedereen in het gebouw die iets nodig had en gingen vaak op ziekenbezoek.
Meneer B. hadden ze ook gekend, zeiden ze, voor zover je hem kon kennen. Ze spraken zowel met afkeer als met deemoed over hem, en vonden het pijnlijk dat niemand de man ooit geholpen had.
Ik vind het nog altijd een van de schrijnendste verhalen die ik in die acht jaar opgetekend heb, een lijdensweg van vallen en weer opstaan, van vechten tegen demonen, een gelijkgestemde partner vinden en weer verliezen, in omstandigheden die niet minder erg waren dan zijn eigen dood.
Ten langen leste had hij zich overgegeven en duwde hij zijn medemensen en het leven langzaam van zich af.
Ik denk aan ze terug, aan meneer B. en zijn oude buren, wanneer ik onder de brandende nazomerzon langs hun appartement loop.
Wat me op die sombere dag destijds niet was opgevallen, merk ik nu wel: hun balkon, amper een meter boven de begane grond, ligt verscholen aan de noordkant, er valt nooit zon op.
We zijn in Leuven met zes dichters die eenzame uitvaarten bijwonen.
Naast Herlinda Vekemans en mezelf zijn dat Paul Bogaert, Alain Delmotte, Lieve Desmet en Mustafa Kör.
Ook Charles Ducal, onze eerste Dichter des Vaderlands, maakte een tijdje deel uit van het team. Allemaal denken we weleens terug aan de uitvaarten die we verzorgd hebben.
Soms vraagt iemand me welke mij het meest is bijgebleven. Vaak noem ik dan meneer B., bijna altijd ook meneer M.
Voor die laatste gebruik ik liever de voornaam, F., want hij is maar twee weken oud geworden. Ik kon het amper geloven toen ik eind 2017 van de diensten van het UZ Leuven hoorde dat een baby zonder zijn ouders zou worden begraven.
Ook daar school een heel verhaal achter van armoede, angst en verblijfsvergunningen, maar bovenal verdriet en spijt. Zijn ouders, een jong stel uit Oost-Europa, hadden het ook liever anders gezien.
Als zo veel eenzame uitvaarten me iets geleerd hebben, dan is het wel om niet te snel conclusies te trekken en begrip op te brengen voor de condition humaine.
Elk verhaal is uniek omdat elk mensenleven uniek is. Ze verdienen het om verteld te worden, als signaal aan de maatschappij dat niemand vergeten mag worden.
Dat is niet evident, want sommige mensen zijn bij leven al half uitgewist. Wie keek nog naar hen om?
Zo is het bijna symbolisch wat er met meneer V. gebeurde. Zelfs zijn stoffelijk overschot werd vergeten. Hij was, kort na de eerste lockdown in 2020, gevallen in zijn appartement.
Zijn buren, de enige mensen met wie hij contact onderhield, hadden de hulpdiensten verwittigd.
Enkele dagen na zijn opname in het ziekenhuis overleed meneer V. En dan ging er wat mis. Het was hoogzomer, een personeelslid ging met vakantie, het dossier werd niet opgevolgd en een maand later lag meneer V. nog altijd in een vrieskist te wachten op zijn uitvaart.
Ik kon het amper geloven toen ik van Gasthuisberg hoorde dat een baby zonder zijn ouders zou worden begraven.
Een andere keer gaat alles net heel snel. Aan het eind van de zomer van 2019 woonde de oude maar kranige meneer K. nog samen met zijn vriendin in een riante villa in Ottenburg, twee maanden later werd hij eenzaam begraven in Leuven.
Zijn vriendin was kort ervoor opgenomen in een woon-zorgcentrum, waarna de dementie hem snel overmande en de dood al even snel aanklopte. Zijn drie zonen kende hij niet meer, en zij wilden hem niet meer kennen.
Het zijn vaak de details die bijblijven.
De dementerende meneer K. uit Ottenburg stapelde zijn villa tjokvol rommel, hij kon niets weggooien, misschien compenseerde het zijn gebrek aan menselijk contact.
Er was de eenzaat met vier beveiligings camera’s onder de dakgoot, de duivenmelker met de mysterieuze zoon, of de jonge Hongaarse vrouw die een duivelin was voor haar buren maar als een engel werd gekoesterd door het personeel van Gasthuisberg.
Het laatste verhaal in het boek is dat van mevrouw B. die een psychische aandoening had waardoor ze geen enkele empathie kon voelen. Ze werd in haar studiootje geholpen door de mensen van de thuiszorg. Die zetten zich schrap telkens als ze bij mevrouw B. aanbelden.
Ze katte hen af, beledigde hen, maar deed dat vaak op zo’n exuberante manier dat het kolderiek werd. Ooit, toen ze samen met een jonge begeleider boodschappen ging doen, klampte ze een voorbijganger aan en zei, wijzend naar haar begeleider: ‘Die gast valt mij lastig!’
Andere keren versleet ze hem voor gigolo, maar hij nam het met humor op: ‘Gigolo? Dan moet je mij toch eens betalen!’
Enkelen van die hulpverleners daagden op bij de uitvaart. Ze vertelden de ene straffe anekdote na de andere. Het leek daar aan de rand van de strooiweide op een koffietafel. Er werd ook gelachen. Humor is balsem.
We waren geen nabestaanden van mevrouw B., we waren een samengeraapt reserveteam, maar we deden net zo ons best als de afwezige A-ploeg.
Ik weet niet of de mannen en vrouwen die een eenzame uitvaart kregen elkaar ooit hebben ontmoet – Leuven is groot en klein tegelijk.
Hun verhalen heb ik alvast met zachte potloodstrepen aan elkaar proberen te linken. Het toeval helpt soms een handje.
Bij de hoogbejaarde buren van de tragische meneer B. lag nog een rouwprentje van mevrouw D. Ze kenden haar van hun bezoeken aan Ter Putkapelle, hadden via OKRA een rouwprentje gekregen, maar wisten niet dat er bij haar begrafenis alleen een dichter aanwezig was.
Na de uitvaart van de duivenmelker liep ik nog eens langs de woonst van de Hongaarse mevrouw, wier brievenbus nog altijd met tape was afgeplakt. En telkens als ik op de stadsbegraafplaats kom, breng ik een bezoek aan het graf van baby F.
Het provisorische houten kruisje was al snel vermolmd geraakt, maar Nooit Vergeten, een Leuvense uitvaartonderneming voor jonge kinderen, zette er een duurzaam kruis voor in de plaats. Er staan een paar sterren op, en enkele weken geleden lag er een knuffelbeer bij.
De verhalen van De Eenzame Uitvaart vormen ook een schets van een stad die langzaam verandert. Op de adressen van de overledenen wonen andere mensen, soms nieuwe Leuvenaars.
Over woon-zorgcentrum Edouard Remy sprak ik in het verhaal van de eerste eenzame uitvaart nog als ‘een ouderwetse mastodont’, ondertussen verrees daar een gloednieuw gebouw.
Door uitvaartdeskundige Roel Van Roosbroeck en zijn team kregen de begraafplaatsen een warmer en groener uitzicht en is het er fijn toeven, hoe vreemd dat ook mag klinken.
Een eenzaam overledene was lid van de Jaartallen, een typisch Leuvense traditie die mannen met hetzelfde geboortejaar verenigt.
En er vonden eenzame uitvaarten plaats op ogenblikken dat er elders in de stad werd gefeest, tijdens Leuven Foor of de kerstmarkt, of terwijl de stad zich in 2021 opmaakte voor het wereldkampioenschap wielrennen.
Het leven stopt niet voor de doden.
Het is bijna symbolisch wat er met meneer V. gebeurde. Zelfs zijn stoffelijk overschot werd vergeten.
Ook de wereld buiten Leuven sijpelde in de verhalen door, zoals corona en de gevolgen voor de zorg, echo’s uit de oorlog of de literaire bestseller van het moment.
Of de klimaatverandering. Wie de scènes op de begraafplaatsen na elkaar leest, ziet daarin het veranderende landschap, zoals Claude Monet ettelijke versies van zijn waterlelies schilderde.
Terug naar vorige maand. In het flatgebouw waar het lijk van meneer B. destijds op de slotenmaker lag te wachten, bekijk ik in de hal opnieuw de namen op de belplaatjes.
De hoogbejaarde buren van toen wonen er niet meer – acht jaar is lang op die leeftijd. De nieuwe bewoners van het gelijkvloerse appartement heten Resha en Haneesh.
Ik ga weer naar buiten, sla de hoek om. Op het altijd beschaduwde balkonnetje staat nu een droogrek. Daarop hangen een afgewassen jeans, een jurk en boxershorts, stuk voor stuk in de vrolijkste kleuren.
Lees ook
Peter Mangel Schots coördineert eenzame uitvaarten
Bron: Knack