Straks moeten we schietlessen nemen, gasmaskers leren opzetten en een flesje cyaankali in onze kontzak klaarhouden, schrijft Johan de Boose. Zijn we nu helemaal knots geworden?
Johan de Boose – De Standaard
6 januari 2025
Leestijd: 5 min
Als we onze overheden mogen geloven, zitten we over vijf jaar, oudejaar 2029, in een tot schuilkelder omgebouwde vijver te luisteren naar het snorren van drones boven onze geruïneerde steden, het marcheren van Scythische soldatenlaarzen en het klapper tanden van ons eigen skelet.
Om ons heen zijn de noodpakketten allang opgesoupeerd, we drinken urine en we krassen met een kiezeltje onze laatste wens op de kelderwand.
U lacht, of u kreunt van ergernis, maar zo wordt het ons wel voorgespiegeld door het opperhoofd van de grootste militaire machine ter wereld, oppermohikaan Mark Rutte, die eerst zijn eigen landje grinnikend veranderd heeft in een puinhoop en nu de wereld bevolking de les leest over de Derde Wereldoorlog.
Op dezelfde manier spreekt onze federale minister van Democratische Vernieuwing, Annelies Verlinden (CD&V), over “het waar maken van een risicocultuur”. Hoe verzint iemand zo’n taal?
En zo sprak ook een historicus uit de stal van neoliberale praalhanzen, Joshua Livestro, onlangs op deze opiniepagina’s over het opzijzetten van (ik parafraseer) alle groene normen, elke vorm van cultuur, humanisme, pacifisme en optimisme, want we hebben nu wel iets anders aan ons hoofd.
Namelijk het produceren van staal-staal-staal – lees: wapens-wapens-wapens – immers: zoals de meest neoliberale windbuil ter wereld met dezelfde voornaam als de beroemdste eend ter wereld zegt: “Als je geen staal hebt, heb je geen land.”
Kortom, één mantra slaat ons plat: de klok tikt, het einde nadert.
Traumaporno
Ik bevind me in gedachten in West-Europa, of eerlijk gezegd iets meer naar het Oosten, dus in Midden-Europa, en bij voorkeur in een dorpje waarvan, zoals een Poolse auteur schreef, “de voorraad gebeurtenissen is opgebruikt”.
Ik heb uitzicht op een heuvelachtig weiland waar dageraad en avondschemer uitstekend te zien zijn, en als je goed kijkt, zie je ginds de Oekraïense grens.
Het is hier paradijselijk stil, de geschiedenis is al enkele keren langsgemarcheerd, maar nu is het rustig.
De vraag is voor hoelang, want de buurman rent hier net voorbij met een drilboor over zijn schouder, en als ik hem correct verstaan heb, zei hij dat hij zijn zwembad heeft omgebouwd tot atoombunker.
Of ik het eens wil bekijken, of ik er misschien iets van wil leren.
Eén ding staat vast. Wij zijn ten prooi gevallen aan collectieve hysterie, aan traumaporno, en ik loop me tijdens mijn wandelingen over Midden-Europese heuvels vaak af te vragen hoe je daarmee moet omgaan.
Ik ben natuurlijk zo’n naïeveling die toen hij tijdens zijn dienstplicht geconfronteerd werd met de vraag wat hij zou doen als de vijand komt – “de Rus” – doodkalm antwoordde: ik zou ermee gaan praten, mooie gelegenheid om mijn taalkennis te oefenen en een boom op te zetten over Dostojevski.
Het kostte me alle krediet bij de toenmalige legertop, want het enige juiste antwoord was: ik schiet hem overhoop.
Ik las later dat de dichter Rainer Maria Rilke tijdens de Eerste Wereldoorlog niet naar het front mocht omdat men vreesde dat hij met open armen uit de loopgraven zou springen en naar de vijand zou roepen:
“Maar ik hou van u, broeder!”
Rilke en ik lijden aan het messiascomplex, we beminnen onze vijand evenzeer als onszelf. Wat moeten we anders doen in ons korte leventje?
We hebben heus wel wat te bieden – cultureel, menselijk, filosofisch – en een groot deel daarvan heb ik althans ook geleerd van ‘de’ vijand, toen dat nog gepermitteerd was.
Toen er nog geen hysterici aan de rand van de vijver stonden te schreeuwen dat we noodpakketten moeten inslaan, en die straks schreeuwen dat we schietlessen moeten nemen, gasmaskers moeten leren opzetten en een flesje cyaankali in onze kontzak moeten klaar hebben voor het geval de vijand ons in zijn dodenkamp dreigt te dumpen.
Hysterisch geblaf
Overigens, zeggen mijn vrienden die in het vijandelijke kamp wonen omdat ze er hun brood verdienen, een gezin hebben of daar toevallig ter wereld zijn gekomen, klinkt bij hen krek hetzelfde.
Hetzelfde hysterische geblaf, dezelfde apocalyptische profetieën, dezelfde oproep tot weerbaarheid en offervaardigheid, tot verdediging van waarden en normen, dezelfde barbaarse razernij.
Politici doen ons geloven dat we fundamenteel van elkaar verschillen, wij hier en zij daar, en als ze dat maar lang genoeg herhalen geloven we het allemaal, en het gevolg is dat we zitten te bibberen in een kelder uit angst voor een gezichtsloze vijand.
Buurmans zwembad was lange tijd een bron van vermaak voor kinderen, honden, alleman. Als straks de zomer komt, gaan we het missen.
Intussen oefenen we met pis drinken en verzen kerven op de wand van ons schuilhol.
We hebben nog wel even tijd: vijf jaar om precies te zijn, als we de blauwbaard van de Navo mogen geloven. Daarna, lieve mensheid, breekt de postmoderne steentijd aan.
Alle kristallen bollen zeggen het. En alle politieke zwierbollen.
Zijn we echt allemaal knots geworden? We moeten onze hysterische zuurmuilen niet collectief na-apen of stilzwijgend gelijk geven door braaf onze noodpakketten in te slaan, nee, we moeten hen een collectief fuck you geven, een symbolische muilpeer.
Goed, maar intussen ijsbeer ik op de Midden-Europese heuvels met in mijn oververhitte kop de vraag: hoe moeten we omgaan met een tijd waarin we zelfs zouden kunnen hopen dat een loeder als Donald Eend – hij die met alle fatsoensnormen zijn kont afveegt en daar door zevenenzeventig miljoen Amerikanen voor beloond werd – de grote dreiging straks heeft afgewend, de oorlogen heeft gestopt en onder trompetgeschal gehonoreerd wordt met de Nobelprijs voor de Vrede?
Wilt u echt weten hoe we daarmee moeten omgaan?
Wel, ik weet het ook niet, ik denk er nog een jaar of vijf over na, terwijl ik mijn best doe om intussen niet verstrikt te raken in mijn eigen verwarring, die alle waarden, alle idealen, alle fatsoensnormen, elke vorm van optimisme, alle hoop, iedere vorm van beschaving op hun kop zet.
Johan de Boose is schrijver en Oost-Europakenner.
Bron: De Standaard