Een blik in de dagboeken van Jeroen Brouwers – Verliefdheid is een ziekte


Weinig auteurs verwijzen in hun werk zo vaak naar hun dagboek als Jeroen Brouwers. Gedurende heel zijn schrijversleven hield hij er een bij, niet continu, wel vaak. Zijn biograaf Johan Vandenbroucke las deze van 1972-1973 en schreef erover voor het eerste Cahier Jeroen Brouwers. Dit fragment focust op een liefdesverhaal, aan de hand van Brouwers’ dagboeknotities.

Johan Vandenbroucke – De Standaard

24 april 2025

Leestijd: 11 min


“Ik heb het eens even nageplozen,” schreef Jeroen Brouwers ooit in een brief, “want al mijn dagen zijn geboekstaafd.”

Dat boekstaven van zijn dagen deed hij op meerdere manieren. Een puur dagboek hield hij er geregeld op na, maar lang niet altijd: er zijn hiaten tussen de dagboeken wat chronologie betreft, soms van jaren.

En in de dagboekcahiers zelf werd soms weken tot maanden nauwelijks of niet genoteerd. Maar ook wanneer Brouwers geen dagboek bijhield, maakte hij dagelijks notities in andere manuscripten.

In het autobiografische verhaal Niemand, absoluut niemand (Het vliegenboek, 1991) schreef hij: “’s Avonds werk ik ‘de mentale boekhouding’ bij: allerlei notities, invallen, verzuchtingen, gegrom in verschillende dagboekjes en aantekenschriften”.

In Het is niets (1993) vertelde hij dat hij dat deed “om bepaalde dingen niet te vergeten”, het cahier “fungeert als mijn geheugen, ik beschouw het als de opslagplaats van feiten, bevindingen, ideeën, angsten, emoties die ooit misschien bruikbaar zijn voor literair werk”.

En: “In tijden van emotionele crises neemt mijn notitiecahier de vorm van een dagboek aan. De zaken die dan op papier worden gesmeten, zochten een uitlaat en dienden ter verkrijging van inzichtelijkheid.

“Op momenten van grote boosheid dient het cahier om er spontaan mijn drift in af te reageren. Ook wel is het mijn klaagmuur op momenten van zwaar gevoelde zieligheid.”

© Stichting Jeroen Brouwers

De dagboeken an sich mogen en zullen niet worden gepubliceerd – daarover was Brouwers duidelijk.

In interviews verklaarde hij wel eens dat zijn cahiers na zijn dood het best zouden worden vernietigd, zoals geciteerd in Jeroen Brouwers. Het verhaal van een oeuvre: “Een lucifer erbij en klaar”.

Maar hij bewaarde ze wel. ‘Geheim’ of ‘stiekem’ was zijn dagboekbedrijf niet, de cahiers lagen zichtbaar in zijn werkkamer, met zijn echtgenote maakte hij afspraken en ook aan mij, als biograaf, wees hij ze aan als materiaal voor het onderzoek naar zijn leven en werk.

De oudste van het twintigtal dagboekcahiers – een kostschooldagboek uit 1954 niet meegerekend – dateren uit 1972 en 1973. Over die tijd heeft Brouwers veel geschreven in zijn literaire werk, onder meer in De zondvloed (1988).

Het was de periode van ‘het dolen’, zijn jaren in ‘de goot’, waar hij naar eigen zeggen “een reservoir van ervaringen” opdeed, waaruit hij als schrijver “jarenlang kon putten”.

Van die roerige tijd, met nachtbraken en alcoholische uitspattingen, getuigen de dagboeknotities, soms met saillante details.

“La bohème! Ik was niet geschikt voor een dergelijk leven”, vertelt hij later in een door hem geautoriseerd interview (Brouwers in Brussel, 2000).

“Toen kwam, precies op tijd, Josefien in mijn leven. Tussen haar en mij was het grote, laaiende passie”, zegt hij verder in hetzelfde gesprek.

“In mijn leven was zij de eerste en enige Grote Liefde.”

Mulisch

Josefien. Haar naam verschijnt voor het eerst in het dagboek op 15 april 1972.

Een zaterdag, na een redactievergadering bij uitgeverij Paris-Manteau, bezoekt Brouwers de bevriende schrijver Peter Andriesse en diens vrouw Josefien.

Voor de anekdotiek: ze gaan die avond stappen, eerst naar De Engelbewaarder, daarna naar De Kring, waar ze worden geïntroduceerd door, onder anderen, Renate Rubinstein, met wie Brouwers soms correspondeert.

Het drietal voelt zich er wat genegeerd door de andere schrijvers – “Ook Mulisch is aanwezig” – maar blijft er tot de ochtenduren.

Brouwers logeert bij het echtpaar en vertrekt pas laat de volgende dag terug naar Brussel. Hij krijgt onderweg autopech: “Iets moeilijks onder de motorkap. Goddank hulp van de wegenwacht.”

Vanaf dan wordt Josefien de meest voorkomende naam in het dagboek. Ook nu blijkt: hoe heviger de gevoelens, hoe intenser het dagboekgeschrijf.

In talloze aantekeningen vermeldt hij elk voorval, elke mijmering of gedachte aan haar, hoe heftig en tegenstrijdig ook.

In Brouwers’ literaire werk wordt ze ‘Nachtschade’ genoemd. (Overigens komt die naam in het dagboek niet voor, daar wordt haar voornaam genoemd, vaak afgekort tot J.)

Nachtschade is een literair personage; het gedroomde meisje een kernthema van De zondvloed, en bij uitbreiding van zijn hele romanwerk.

Zij is het. Zij is gekomen”, zo wordt hun eerste ontmoeting in De zondvloed beschreven.

Verderop: “Ik durf niet naar haar te kijken, ik besef dat ik verliefd op haar ben. Vanaf de allereerste seconde. Ik zou haar moeten vragen hoe laat het is, zodat ik zal kunnen onthouden waar, wanneer, die allereerste seconde voor altijd plaatsvindt en voorgoed als een markeringspunt in mijn leven blijft staan.

“Ik herkende haar meteen: – zij is wie ik in mijn dromen en gedachten en bij het schrijven van mijn boeken voor me heb gezien, zij is naar wie ik al die jaren heb verlangd, altijd in de vaste overtuiging dat zij zou komen, en daar is ze.’

In de roman herhaalt de schrijvende ik-persoon nu en dan: ‘dat al mijn boeken over háár gaan”.

Een hoofdstuk in De zondvloed is getiteld: ‘Hier begint het verhaal over Nachtschade’.

Wanneer begon het in het echt, het verhaal van de “gedroomde geliefde”, voor wie hij “ogenblikkelijk in passie ontbrandt”?

De ontmoeting in april 1972 was niet de eerste, het was ook niet het “zij is hetmoment. Pas weken later, na meerdere brieven, telefonades, en opnieuw een weekendje Amsterdam, staat er in het dagboek: “heviger verliefdheid”.

De maandag na dat mei weekend handelen de aantekeningen uitsluitend over J., meer dan vijf vol gekriebelde bladzijden.

Twee pagina’s kleefden wat aan elkaar, enkele fragmenten zijn deels nog nauwelijks leesbaar door vochtvlekken – jenever misschien – maar wat er wél probleemloos te lezen valt, is onloochenbaar.

Op die dag beschrijft Brouwers, symbool gevoelig als hij is, ook de allereerste ontmoeting met J., exact twee jaar eerder:

15 mei 1970: “Onmiddellijk verliefd op haar. Wever was erbij en ontving 4 brieven van me over mijn verliefdheid.”

Wever’ is Julien Weverbergh, uitgever en toen boezemvriend van Brouwers.

Meer dan een halve eeuw later, in een gesprek voor de biografie, vertelde Josefien me de anekdote: in hun kleine appartement bevond ze zich net in een zijkamertje naast de voordeur, toen Brouwers binnenkwam.

Hij keek haar aan en leek door de bliksem getroffen. De rest van de middag, tijdens het gesprek met Weverbergh en Andriesse, wist hij geen woord meer uit te brengen.

Die onmiddellijke verliefdheid is mythisch geworden in het latere gezin Brouwers; ook dochter Anne verhaalde me het voorval dat zijzelf slechts van horen zeggen had.

© Stichting Jeroen Brouwers

Hevige verliefdheid, wederzijds, passionele liefde. Maar meteen ook problematisch.

Eind mei noteert Brouwers al in zijn dagboek: “Verliefdheid is een ziekte”. Dat problematische blijkt ook uit zijn literaire werk: “Verliefdheid blijkt een gif te zijn”, staat er in De zondvloed.

“Ik word gek van haar. Ze gedraagt zich als de slinger in een klok, almaar heen en weer met haar emoties en gevoelens, tussen haar echtgenoot en mij, mij en haar echtgenoot.

“Is ze hier, is ze alweer onderweg naar daar. Is ze daar, komt ze terug naar hier.”

Het motief van ‘terug naar de echtgenoot’ komt ook almaar terug in andere verhalen waarin Nachtschade figureert.

In het dagboek wordt het minutieus, met details en varianten, beschreven: het ondanks alle passie blijven weifelen en twijfelen, het steeds weer uitmaken, weggaan en dan toch terugkeren, en dit telkens tot Brouwers’ onbegrip en naar wanhoop neigende radeloosheid.

Soms duren de scheiding en het gemis slechts enige dagen, soms een langere periode.

Nachtschade en het Krekelbos (waar de geliefden sinds mei 1972 woonden) leverden enkele van de prachtigste passages in het Brouwersoeuvre op, en later kijkt Brouwers veeleer positief terug op die tijd:

“Gelukkige jaren, ongelukkige jaren, verwarrende jaren, ik heb er al eerder over bericht.”

Maar in het dagboek prevaleren de verwarring en ontreddering van het moment. Zo is het in november 1973 voor de zoveelste keer wéér zover: na een ruzie loopt J. weg en komt niet meer terug.

Het dagboek wordt opnieuw een lange weeklacht, waarin vooral de pijn en ellende beschreven worden.

© Stichting Jeroen Brouwers

Zwartste der dagen”. Het staat er, warempel, met vette viltstift omkaderd, aan het begin van de dagboekaantekeningen op 17 november. Vier bladzijden die dag.

Brouwers verwerkte ze literair in het in memoriam ‘Jan Emiel Daele’ (1978), dat begint met volgende passage:

“17 november 1973 was een zaterdag.
In mijn dagboekje, met potlood geschreven, dus heden al flinkdeels vervaagd, – precies overeenkomstig de bedoeling – staat over deze datum genoteerd dat het de zwartste der dagen was. Ik woonde in het huis genaamd Krekelbos, (…) – ik woonde er ‘onvindbaar’, precies overeenkomstig de bedoeling.

“Op deze zaterdag begon het ’s middags te sneeuwen, ongeveer terzelfder tijd dat de vrachttaxi kwam voorgereden.
Naast de chauffeur zat zij, die ik noemen zal Nachtschade, met wie ik geruime tijd in huize Krekelbos had samengewoond.
Monter sprong ze de cabine uit, maar ik zag hoe stervensbleek ze was.”

Dezelfde gebeurtenis staat omstandig beschreven in het dagboek, maar nog onbewerkt en ongestileerd. Vergelijken leert vooral hoe Literatuur wordt gemaakt van de ellende van het ‘echt gebeurde’.

Ook uit brieven blijkt Brouwers’ ontreddering van die dagen.

“Ik wil absoluut niet onvriendelijk zijn,” schrijft hij op 19 november aan een schrijver die hem een verhaal had gestuurd, “maar ik verkeer in een zeer nerveuze, depressieve gemoedstoestand ten gevolge van ‘persoonlijke omstandigheden’, die hierop neerkomen, dat mijn geliefde, met wie ik 1½ jaar in deze blokhut heb gewoond, haar boel bijeen heeft gepakt en er vandoor is.

“Ik ben nu ietwat behoorlijk ontredderd en de kop staat me niet naar literatuur, zelfs niet naar de jouwe. (…) Waaraan ik lijd is doodgewoon liefdesverdriet en dat is gekoppeld aan een desolaat besef van indesteekgelatenheid.”

Aan een andere literator: “En verder gaat het mij beroerd. Josefien is terug naar Amsterdam en ik zit al dágen en dágen alleen in het Krekelbos. Te mediteren en bedroefd te wezen en mij te buiten te gaan aan drank en melancholie.

“Ik schrijf het maar luchtig neer, want anders ontstaan er van die zelfbeklagteksten die ik zelf zo vreselijk vind om te lezen.”

Brouwers besluit het Krekelbos te verlaten en kan vrijwel meteen een appartement in Brussel betrekken: Vrijheidstraat 28, de straatnaam vindt hij ironisch.

“Het is goed,” noteert hij, “uit het Krekelbos weg te zijn en nu hier te wonen. Dit huis is vrij van herinneringen aan haar, op enige details na.”

Toch gaat er “geen uur voorbij” waarin hij niet aan haar denkt. “Zo’n verdriet om haar. Haar zo missen. Zo zonder haar zijn –“.

Het dagboek eindigt op 17 december 1973. De volgende dag gaan de aantekeningen gewoon voort in een nieuw cahier.

“Ziek van kerstmis”, noteert hij op 24 december, en verderop de terugkerende gedachte: ‘‘Het is nog niet uit, het is nog niet uit.”

Het verdriet slijt niet, na twee, drie maanden, nog steeds niet.

“Bij iedere telefoonrinkel of zelfs als de bel bij Manteau gaat, serieus menen: dat is zij. Ze belt om te zeggen dat ze terugkomt, ze staat voor de deur … Kwám ze nu maar!”

Ze komt pas terug op 15 maart 1974.

“Er begint vrede in me te dalen”, noteert hij de dag erna. Ze bezoeken het Krekelbos en worden er sentimenteel.

Hij leest haar zijn dagboekjes sedert haar vertrek voor. Ze belooft dat ze blijft en niet meer zal weggaan. De volgende dag schrijft hij: “Het leventje van vroeger hervat zich.”

Vele jaren later beëindigt Brouwers ‘Het Grote Boek’ aldus: “Nachtschade en ik zijn in 1979 gehuwd, we zijn tot 1992 bij elkaar gebleven, onze dochter, geboren in 1980, heet Anne.”

Uit het oranje aantekenboek – het is ook ergens in De zondvloed terug te vinden – komt dit:

“Het is niet zo, dat een boek dat niet geschreven is dus per se ook geen auteur heeft.”


Dit is een ingekort en bewerkt fragment uit het eerste Cahier Jeroen Brouwers, uitgegeven door de Stichting Jeroen Brouwers, met bespiegelingen over Brouwers’ oeuvre en onbekende documenten uit zijn archief.
€ 25, vanaf 30 april in de boekhandel.


Jeroen Brouwers. Het verhaal van een oeuvre
Cahier Jeroen Brouwers

Jeroen Brouwers in de coulissen, bij Saint Amour. © Patrick De Spiegelaere

Lees ook


Bron: De Standaard

Welkom op Facebook

Welkom op Bluesky

Naar de website


Scroll naar boven