Wat hebben twee titanen van verschillende generaties, een slagerszoon-carnivoor en een vegetarische boerenzoon, met elkaar gemeen? In elk geval de taal, die voor beiden bron van alle leven is. Het is genoeg. Eigenlijk alles.
Jelle Van Riet – De Standaard
9 april 2022
‘Eindelijk weer een Nederlandse auteur die durft te schrijven in plaats van te noteren’
Het groepje mensen dat op zondagochtend in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag achter een gids aan schuifelt, kijkt verbaasd op wanneer het in het lege, majestueuze ‘damesfoyer’ twee literaire grootheden aan een piepklein bistrotafeltje aantreft: Tom Lanoye en Marieke Lucas Rijneveld.
Lanoye, altijd stand-by om de wetten van het theater op de werkelijkheid los te laten, stapt direct in de rol van stijve, plafondrozetten en sierlijsten bewonderende, figurant.
Hij ademt theater en heeft een soort van ingebouwde draaischijf die hem toelaat om een interview naadloos te laten overgaan in een toneelscène, van de ene wilde gedachte naar de andere te huppen. Een pluisje volstaat om hem af te leiden, ook dat.
Naast hem is Rijneveld een zee van rust. Maar ook hij is een begenadigd acteur.
Hoewel hun temperamenten erg van elkaar verschillen en er drieëndertig jaren tussen hen in liggen, knettert het van de wederzijdse bewondering.
Dat zij deze afspraak hebben doen lukken in wat voor hen een van de drukste weken van 2022 moet zijn, zegt veel.
Het is Boekenweek.
Kersvers Boon-winnaar Rijneveld is dit jaar Boekenweekgeschenkauteur en van Lanoye is net De draaischijf verschenen, zijn sinds lang gedroomde Grote Culturele Collaboratieroman.
Het verhaal speelt zich af in Antwerpen en in Den Haag, in de theatertempel waar dezer dagen Lanoyes duizelingwekkende theaterstuk OustFaust op de planken staat en wij nu aan een minibistrotafel zitten voor een gesprek ter ere van de zeventigste verjaardag van De Standaard der Letteren.
Praten over DSL voelt onwennig. Lof lijkt op gevlei. Kritiek op nestbevuiling. In 1983 schreef Lanoye nochtans zonder verpinken een essay getiteld: ‘Het etteren van De Standaard der Letteren’.
Hij komt in de verleiding weer over het oude pus te beginnen, maar geeft liever toe dat vandaag DSL ‘een eigen smoel’ heeft, ‘dat op literatuur is gebaseerd en niet langer op de ideologie van AVV-VVK.
´Dankzij vaste rubrieken, columns en interviews ontstijgt de bijlage het pure consumentisme’.
Hij hoopt dat het boekenkatern nog een lang en gelukkig leven mag beschoren zijn, maar is blij dat de almacht ervan is afgekalfd.
‘Vroeger was het oordeel van recensenten allesbepalend voor een goede of slechte verkoop. Nu kunnen mensen je ook via columns, interviews en optredens leren kennen, wat fantastisch is.’
Kwetsbaar
Hoewel Lanoye en Rijneveld vaak op het schild gehesen worden, vinden ze de publicatie van een nieuw boek – ‘een stoot orgasme’ in de woorden van Lanoye – een moment van opperste kwetsbaarheid. Dat recensenten de boorling te lijf kunnen gaan went niet.
Beiden zijn ook van het slag dat blijft haken aan die ene kritische noot in de symfonie van lof.
In het gedicht ‘Lieve kuitenbijter’ vermaant Rijneveld zichzelf: ‘Verslik je niet (…) in een paar letters die samen iets nijdigs vormen / en vol sloopgevaar zitten’.
Is hij te teergevoelig voor de stiel?
‘Tegen recensies kun je je niet verweren en je moet het ook niet willen, maar het raakt als iemand je werk met twee sterren afserveert en vervolgens niemand nog zin heeft je boek te lezen. Recensies zijn belangrijk, maar ik ben tegen sterren. Dat systeem is hard. Te hard.’
Rijneveld: ‘Je moet geen boek willen schrijven omdat je een verhaal te vertellen hebt. Boeken moeten worden geboren uit de taal. Want het is de taal die de literatuur los zingt van het particuliere’
Rijneveld geeft toe dat wanneer de recensent niet het boek maar de schrijver onder de loep legt, hij de neiging heeft om ‘een klein briefje’ te sturen.
‘Met een kleine muilpeer erbovenop?’, ginnegapt Lanoye, die de reflex om elke noot kritiek te weerleggen intussen ietsje beter onder controle heeft. Met dank aan zijn man, René.
‘Als ik weer eens zit te stomen – ik sta thuis bekend als Stomerij Lanoye – weet René dat met een lach te relativeren.
´Laten we trouwens enige deernis hebben met de recensent, die een week de tijd krijgt om een boek als De draaischijf, bijna 500 pagina’s dik, te vermalen en er een recensie over te schrijven.
´Je kunt niet verwachten dat hij/zij/x er in zo’n kort tijdsbestek alle referenties aan onder meer Mefisto van Klaus Mann en Het verdriet van België in ontwart. En dat voor een habbekrats.’
Lanoye pleit voor een basisinkomen voor professionele recensenten.
‘Zo zou eenzelfde persoon eerst een eerstelijnsrecensie op maat van de consument kunnen schrijven en daarna de tijd nemen om een gedegen stuk te maken, waarin alle lijntjes worden blootgelegd. Dat mis ik nu.
´Toen De verwondering verscheen, kreeg Claus tientallen recensies van verschillende mensen, die andere verbanden zagen. Nu zie je alsmaar vaker dat dezelfde recensie in verschillende media verschijnt.’
Rijneveld, die eerder een lans brak om een nieuwe generatie recensenten aan te trekken, vindt dat de poule groter moet.
‘Soms weet je al op voorhand dat een recensent je gaat neerhalen, omdat hij niet van jouw soort boeken houdt. Er zou een mogelijkheid moeten bestaan om een boek door te schuiven, alleen is er nu niemand anders.’
En natuurlijk zijn zij bij de happy few die in de literaire arena alles vinden wat hun gloeiend ambitieuze, competitieve en onverzadigbare hartje wenst: erkenning én publiek.
Het zou een bitse rivaliteit à la Ayrton Senna versus Alain Prost kunnen opleveren, temeer omdat de een zielsveel van koeien houdt en de ander ze het liefst rood en dood op zijn bord wil, maar ze gunnen elkaar alle licht in de ogen.
‘In Tom zie ik iemand met dezelfde begeestering voor de taal als ik. Ik prijs me gelukkig dat nog iemand zo voluit voor lyriek, overvloed en schoonheid durft te gaan, alle registers van de taal heeft openstaan, want dat is aan het verdwijnen.’
‘Eindelijk een Nederlandse auteur die ten volle durft te schrijven in plaats van te noteren’, retourneert Lanoye het compliment.
‘Wij willen alle twee zingen, dat is het. Taal is roes.’
Drama en fantasie
In de Volkskrant liet Lanoye recent nog optekenen dat de moderne literatuur is verworden tot een selfie-literatuur.
‘Ik ga leven van Lale Gül, waarin zij afstand neemt van haar streng islamitische achtergrond, is een belangrijk boek, maar het grote manco van dat soort therapeutische bekentenisliteratuur is de verbeelding.
´Doordat de laatste jaren ook non-fictie – terecht – een grote vlucht heeft genomen, krijg ik nu de vraag waarom ik het verhaal van de broers Diels en Ida Wasserman niet gewoon heb opgetekend.
´Omdat het verzonnen verhaal, vrij geïnterpreteerd naar deze historische figuren, beter is dan het echte, tiens. Mijn timing is theatraal en daardoor spannender dan de werkelijkheid!
´Bij het werk van Shakespeare en in The crown is er ook van alles dat historisch niet klopt. Daardoor krijg je drama.’
Als het uit Rijnevelds vingers getikte goud ergens van getuigt, dan wel van ongebreidelde fantasie. Zij is de brandstof waarop zijn hoofdpersonages draaien, de klei waarmee hij zijn binnenwereld vormgeeft.
‘Je moet geen boek willen schrijven omdat je een verhaal te vertellen hebt. Boeken moeten worden geboren uit de taal. Want het is de taal die de literatuur los zingt van het particuliere.
‘De avond is ongemak is, hoewel persoonlijk, in de eerste plaats een roman waarin de verbeelding leeft.’
Om te illustreren dat ook hij in zijn debuut Slagerszoon met een brilletje zijn autobiografie door de mangel van de verbeelding heeft gehaald, vertelt Lanoye hoe hij daarin direct na zijn geboorte met zijn familie begint te discussiëren. Het is geen goed voorbeeld, wegens toch nog enigszins indenkbaar.
Wanneer acteur-regisseur Alex Desmedt, hoofdpersoon uit De draaischijf, schmiert dat hij de gave heeft ‘om in de huid te kruipen van alles en iedereen’ horen we Lanoye zelf.
‘Daarom ben ik zelf niks’, zegt hij kleintjes en hij vraagt aan Rijneveld of ook hij de angst kent om op den duur zelf te verdwijnen.
‘Ja. Omdat ik al schrijvend een ander word, kan ik heel euforisch zijn als ik midden in een boek zit. Dan bén ik iemand. Als het af is, wie ben ik dan?
Het schrijfproces van Mijn lieve gunsteling was een roes. Er drongen zich zo veel metaforen en betekenissen aan me op dat ik amper durfde te gaan slapen, bang dat de betovering zou worden doorbroken. Toen het boek klaar was, was dat ook een beetje een afscheid.’
Ook Lanoyes laatste schrijfweken waren even uitputtend als bedwelmend.
‘Eindelijk had ik de katalysator gevonden voor alle kennis die ik in de loop van de jaren heb vergaard over oorlog en collaboratie, Nederland en Vlaanderen en het repertoiretoneel.
´Ik voelde dat wat ik al zo lang wilde aan het lukken was en zat echt op een high.
‘Intussen heb ik wel geleerd om rustig te gaan slapen en erop te vertrouwen dat als iets belangrijk genoeg is, mijn hersenen het morgen zullen terugvinden.
´Wanneer in de laatste rechte lijn roes en vermoeidheid crescendo gaan heb ik een partner die dat mee beheert.
´Zonder René ben ik niks. Hij is mijn anker in de werkelijkheid, die ervoor zorgt dat ik niet als een losgeslagen sloep in de literaire oceaan rond zwalp.’
Lieveling
Zou Lanoye via de machtige machine van de verbeelding een boek kunnen schrijven waarin hij het boerenleven bezingt en Rijneveld omgekeerd een verhaal kunnen laten ontstaan in een slagerij?
‘Ja’, zegt die laatste. ‘Ieder personage dat je creëert ben je ten dele zelf, maar ten dele word je het ook. Ik stel me voor dat ik me zo ver kan laten afdwalen dat ik een slagerszoon met een brilletje word. Ik kan obsessief zijn.
‘Op dit moment ben ik in de ban van een boek over scheepvaart. Hierdoor kan ik me helemaal op zo’n schip wanen en zie ik voor me hoe ik een stuurman ben.
´Ik denk dat omdat ik het zo graag wil voelen, ik er een boek over zou kunnen schrijven zonder dat ik ooit op een schip ben geweest.
´Wel moet je altijd vanuit jezelf vertrekken en weer bij jezelf terugkomen, zo niet wordt het onecht.’
Lanoye: ‘Ik zou nooit een waarachtige lofzang op het boerenleven kunnen schrijven. Wel zou ik iemand kunnen opvoeren die uit de stad weggaat om van het zalige pastorale leven te gaan genieten, maar zichzelf bedriegt. Ik zou het in de verhaalstructuur moeten opnemen, anders wordt het fake.
‘Ik bedenk opeens dat geen van mijn hoofdpersonages een huisdier heeft. Ik begrijp dat concept niet. Bij ons waren de huisdieren dood en om op te eten.
‘Een herinnering uit mijn privémythologie: ik ben vier en zie hoe in het gloednieuwe abattoir van Sint-Niklaas een stier wordt doodgemaakt en gevierendeeld. Ik vind het mooi en fascinerend, en ben geen moment bang, want ik houd de hand van mijn vader vast.
‘Veganisten vragen me weleens of ik zelf een lammetje zou kunnen slachten. Het antwoord is: ja. Haat je me nu?’
Dat heet de blauwdruk van een achtergrond. Lanoye zal nooit de geur van karkassen, bloedpensen en braadworsten vergeten, Rijneveld nooit die van kuilgras, ammoniaklucht en koeienstront.
‘Geen succes ter wereld kan me laten vergeten waar ik vandaan kom. Dat blijft altijd bij me, niet alleen als iets tergends maar ook als iets moois.’
Lanoyes jeugd was gelukkig en liefdevol.
‘Als jongste van vijf was ik ieders lieveling, maar je moet ook presteren als lieveling. In ons kleine middenstandsgezin was presteren sowieso de levensopdracht. Daar komt mijn eeuwige twijfel vandaan of ik wel genoeg gedaan heb.
´Het is alsof ik een ingebouwde deleteknop heb die me telkens doet vergeten wat ik heb gemaakt. Het is mijn vloek én mijn drive: ik moet mij nog steeds bewijzen als kleinste en jongste.
‘Nu ben ik wel dolblij met die collaboratieroman, die naast mijn grote voorbeelden kan staan:
- Het verdriet van België van Claus
- Mijn kleine oorlog van Boon
- Wil van Olyslaegers
´Want ik wil me meten. Het moest een boek worden met flink wat vlees op het bot.’
Ook Rijneveld wil in de buurt komen van haar grote held Jan Wolkers.
‘Ik vind Terug naar Oegstgeest waanzinnig. Sommige collega’s denken na het lezen van zo’n boek: dat ga ik nooit bereiken en dus niet proberen.
´Ik denk: ik wil dit aangaan. Je moet ervoor vechten om het – op jouw manier – minstens te evenaren en liever nog te overtreffen.’
Lanoye lacht: ‘I love you! Als je al op voorhand opgeeft, ben je een amateur, toch?’
Hij prijst Rijnevelds attitude en werkwoede, maar heeft één advies voor hem: ‘Vergeet niet te genieten! Youth is wasted on the young, zei George Bernard Shaw. Hij vond dat jongeren hersenloos rondlummelen zonder besef van hun energie. Ik had juist iets minder maniakaal moeten werken.’
‘Leef! Lééf dan toch ’s, teef – wat rest er anders?’, klinkt het in OustFaust.
Vergeefse raad van Lanoye aan zichzelf, want zijn werklust is onblusbaar.
Hij moet iets groots verdrijven: de angst om, net als zijn moeder, te worden beroofd van de spraak. Zijn als woede verpakte angst is de drumbeat onder alles wat hij schrijft.
‘Stomerij Lanoye, hé. Ik word nog altijd woest als ik eraan denk hoe mijn moeder haar taal, mijn moedertaal, verloor.
´Alle vragen in OustFaust vinden daar hun grond: Waarom is er niet niks? Waar komen pijn en lijden vandaan?
Lanoye: ‘Ik had gehoopt dat met de jaren mijn woedeaanvallen minder zouden worden, maar het zit er gewoon in. Als ik het schrijven niet zou hebben en geen René aan mijn zijde, die het werk stimuleert en de woede countert, dan was ik een veel minder aangename mens’
‘Ik wil ook een René!’, grapt Rijneveld, zij het met een ietwat ander takenpakket.
‘Voor mij zou het juist goed zijn als ik een keer boos kon worden. Natuurlijk voel ik soms iets als woede, wat ik naar vind en waar ik radeloos van word, omdat ik niet weet hoe ik ermee om moet gaan. Voor woede was er thuis geen ruimte.’
Dat Rijneveld zich in het maatschappelijke debat roert met verzoenende verzen en Lanoye met vlammende columns mag dus niet verrassen.
De een is opgegroeid in een gereformeerd gezin waar niet over emoties werd gesproken.
De ander in ‘een veel te klein huis met een overdaad aan temperamenten, testosteron en decibels. Met een moeder die een kruising was tussen een Napolitaanse en een Jiddische mama, broers die tegen elkaar op discussieerden en een vader die tegelijkertijd slager en teddybeer was.’
Was en kippenveren
Onder Rijnevelds werk gaapt vooral de leegte. ‘Ik moet voortdurend de twijfels, de onzekerheid en de leegte die over alles heen liggen zien te verdrijven.’
In zijn gedicht ‘Onbewimpeld vallen’ noemt hij zich mos dat op plekken groeit waar het niet moet groeien.
‘Sinds ik de onzekerheid kan omzetten in taal, is de leegte minder wanhopig, minder oeverloos. Ik zie haar steeds meer als een aanjager waaruit ik kan schrijven. Ik kan haar zelfs vergroten zonder dat ik er zelf onder lijd. Soms zie ik haar zelfs als een geluk, behalve als ik de pen neerleg en naar de winkel moet. Dan voel ik me niet zo stevig.’
Het gaat wellicht nooit over.
‘Mocht het koesteren van een minderwaardigheidscomplex een olympische discipline zijn, dan won ik zilver, brons en goud’, zegt Alex Desmedt.
De zin komt recht uit Lanoyes hart gerold. Het lijken wel bloedverwanten: zijn onzekere slachtoffertypes, meesters in het verzinnen van uitvluchten en het zichzelf voor de gek houden.
‘Ik fungeer nu eenmaal in een theatraal en tragikomisch universum. Zelfs voor een collaborateur moet je sympathie kunnen voelen en tegelijkertijd je vingers willen natellen om te checken of hij je er niet bij zit te lappen.
‘Figuren kunnen pas ten val komen, nadat ze geprobeerd hebben om te vliegen met vleugels van was en kippenveren.
´Ik houd van theatrale personages met in hun taal coloriet: een idioom dat leentjebuur speelt bij mijn andere personages. Ik bouw aan een koor met lichtjes van elkaar verschillende stemmen.’
‘Alles is theater.’ Lanoyes adagio, terwijl in Rijnevelds bovenkamer dichtregels opgerold liggen te slapen.
Waar zij elkaar raken heet het: muziek. Ze houden van elkaars werk.
Rijneveld vindt het knap hoe Lanoye zelfs in zijn poëzie het theatrale vrij spel geeft.
Lanoye houdt van de kleine kortsluiting die ontstaat door Rijnevelds lichtjes bezwerende toon, terwijl de inhoud ‘down to earth Nederlands’ is. Hij vindt het werk om voor te lezen en solliciteert zelfs:
‘Ik zou graag eens gedichten van jou voordragen.’
Rijneveld is meteen benieuwd en geeft toe dat het hem jaren oefening heeft gekost om zich dat metier eigen te maken.
‘Ik heb veel geleerd van de dominee. Kennelijk zit dat zangerige en ritmische in mijn hoofd verankerd.
´Maar het is dankzij de muzikaliteit van de tekst dat ik zo voordraag, niet omgekeerd.’
Lanoye somt een reeks begenadigde voorlezers op en brengt Rijneveld aan het lachen met zijn beroemde Komrij-imitatie, maar we moeten het nog hebben over de rouw die zo allesbepalend was voor hun leven en werk.
Lanoye was twintig toen zijn 32-jarige broer verongelukte.
‘In ons gezin ontplofte een splinterbom, met als ergste gevolg dat mijn ouders uit elkaar groeiden.
´Mijn moeder, die als actrice naar een vertolking zocht van de pijn, verloor zich in een rol à la Martha in Who’s afraid of Virginia Woolf? met drank en pillen, maar uiteindelijk zijn mijn ouders bij het spiritisme uitgekomen.
‘Ik weet nog altijd niet wat ik ervan moet denken, behalve dat dansende tafels en berichten uit het hiernamaals mijn ouders samenbracht en troost bood.
´Het is door Guy’s dood en hun zoektocht dat ik ben uitgekomen bij mijn onwrikbare geloof dat je in het leven moet gaan voor jouw kerk. In mijn geval: taal en toneel.’
‘Als mijn broer niet was overleden, dan denk ik dat ik niet eens zou zijn gaan schrijven’, zegt Rijneveld, die drie was toen zijn 12-jarige broer verongelukte.
Zijn moeder hield mee op te bestaan. De kleine Marieke Lucas werd niet gezien.
‘Gezien worden is waar ik van droomde en waar ik nog steeds van droom, hoe gek dat ook moge klinken, nu ik door zo veel mensen word gezien. Maar het zijn niet die ogen waar ik naar verlang.’
Wanneer Rijneveld vertelt dat zijn ouders zijn werk niet lezen en geen optredens bijwonen, breekt Lanoye.
‘Mijn ouders waren er altijd. Onlangs vond ik een foto van ze, glimmend van trots in Salzburg, op de dag dat Schlachten! er in première zou gaan. Ik mis ze ontzettend.
´Dat niet participeren raakt voor mij iets heel essentieels. Alles zou anders gelopen zijn, als ik niet hun stimulans en aanwezigheid had gehad.
Zou je willen dat je ouders tegen je zeggen: “Het was mooi?”’
Rijneveld knikt: ‘Je hoopt er wel op dat je de bevestiging krijgt dat het goed is wie je bent en wat je doet. Ik denk niet dat mijn ouders niet trots zijn, alleen uiten ze het nooit.’
Lanoye, zichtbaar aangedaan, noemt zich bereid om als ketter met Rijnevelds ouders te gaan praten:
‘Lieve mensen, ga nu mee, het is fantastisch!’
Maar dan richt hij zich plots bruusk tot zijn jongere schrijfbroer:
‘Laat je tegelijk nooit tegenhouden om te schrijven wat je moet schrijven. Een schrijver is een meteoor: wij slaan neer. Dat is jammer voor de mensen in de omgeving, maar dat is hun probleem, niet dat van ons.’
Lees ook
Lees ook
Klik hier of op de hyperlink hieronder en vind andere berichten van
Bron: De Standaard