Dertien jaar na de dood van haar enige kind Tonio, verschijnt Mirjam Rotenstreichs Jij ontbreekt aan mij. Een roerende inkijk in het moederschap dat onverminderd voortgaat, en het verdriet dat ongenadig aanzwelt.
‘Na de dood van je kind kun je je leven hoogstens leefbaar houden.’
Guinevere Claeys – De Standaard
‘Sinds onze zoon dood is, is hij er altijd’
Mirjam Rotenstreich
‘Nee,’ zegt Mirjam Rotenstreich, ‘het valt me helemaal niet zwaar om aan dit gesprek te beginnen. Zo’n gesprek schept juist afstand.
´Ook wanneer ik over Tonio schrijf, heb ik het niet moeilijk. Omdat ik daarover de volledige regie heb. Over Tonio’s leven had ik die níét. Zijn dood heb ik niet kunnen voorkomen.
´Alles waarbij ik nu wél de regie in handen heb, doet me goed. Geeft me zelfs rust. Maak je dus geen zorgen. Ik ben blij dat je er bent. Wil je graag iets drinken? Iets warms misschien? Het is zo’n rotweer buiten.’
Dertien jaar geleden is het intussen, in de nacht van pinksterzondag en op anderhalve kilometer hiervandaan, dat Tonio van der Heijden werd aangereden op zijn fiets. Een lange halve dag later overleed hij in het bijzijn van zijn ouders. Hun enige zoon zou drie weken later 22 geworden zijn.
Dat zijn de feiten. Dat we die feiten kennen, dat we ons die laatste fietstocht zelfs helder kunnen voorstellen, dat we het gevoel hebben Tonio vrij goed te hebben gekend, dat dit hoge huis in Amsterdam-Zuid vertrouwd voelt, dat ik me daarnet had schrap gezet voor het geluid van de onheilsbrenger die de deurbel ooit was, dat ik over de binnentuin nog steeds de ongenadige pijn meen te zien hangen, als alles zo nadrukkelijk nabij voelt, dan is dat omdat Tonio’s vader dat net zo nadrukkelijk van nabij heeft beschreven.
Exact één jaar na het ongeluk, in mei 2011, publiceerde A.F.Th. van der Heijden Tonio.
Met honderdduizenden verkochte exemplaren zou de requiemroman een droeve, ook prijswinnende, bestseller worden.
Het is het boek waarmee Van der Heijden voorgoed afscheid nam van het publieke leven en zich voltijds terugtrok achter zijn schrijfmachine, drie verdiepingen hier hogerop.
Mirjam Rotenstreich heeft Tonio nooit gelezen, zegt ze. We zitten met een kop hete koffie beneden in de bibliotheek, tussen vier hoge muren van boeken.
‘Hier en daar een klein stukje, meer niet. Ooit ga ik het misschien nog wel een keer lezen. Maar ik denk dat het niet voor niets is dat ik dat niet wil.
´En daar ben ik nu ook heel blij om. Anders had ik zelf dit boek nooit kunnen schrijven.’
Paradox
Jij ontbreekt aan mij is een bundel van opwellingen, net zo kort als onontkoombaar. Je leest er de gefragmenteerde gedachten van een moeder die na meer dan tien jaar blijft rouwen op de enige mogelijke manier: op de tast.
In rouw heb je alleen maar te voelen en jezelf vast te stellen. Er is geen draaiboek, er kan geen draaiboek zijn. Maar met haar radicale inkijk hoopt Rotenstreich toch enig inzicht te kunnen vinden, en te bieden.
Het zijn schrijvende zoektochten en pogingen om vorm te geven aan haar leven als moeder van een overleden kind.
Bovenal hoopt ze duidelijk te maken ‘dat de gevolgen van de dood van je kind niet alleen altijd blijven, maar in een bepaald opzicht zelfs erger worden’, en je hoeft haar maar even in de onthutste grote ogen te kijken om dat te geloven.
Graag wil ze nog eerst weten of ik zelf kinderen heb. Wanneer ik bevestigend antwoord met ‘een zoon’, knikt ze met wat ik lees als een bemoedigende glimlach.
De vraag was nodig, dat begrijp ik. Dit gesprek verdraagt geen ijle lucht.
Naarmate de tijd verstrijkt, nadert u steeds dichter het verlies, schrijft u. Het gewone leven drijft steeds verderaf.
‘Ik vond het belangrijk dat te benadrukken omdat je er als buitenstaander natuurlijk vanuit gaat dat het net andersom evolueert. Ik heb dat zelf ook gedacht.
´Ik herinner me dat ik een interview met Anna Enquist op de televisie zag, een jaar nadat ze haar dochter was verloren in een verkeersongeluk, en dat ik dacht: heeft ze het daar nu nog stééds over?
´Nu schaam ik me daar kapot voor. Tegelijk kan ik het mezelf niet kwalijk nemen, want je wéét gewoon niet wat dat is, een kind verliezen. Je weet niet hoe finaal dat is. Je verliest een stuk van je lichaam.
´Een partner is tot op zekere hoogte inwisselbaar, al mag ik er niet aan denken Adri te verliezen, maar toch: na de dood van je partner kun je een nieuw leven opbouwen, na de dood van je kind kun je dat leven hoogstens leefbaar houden. En dat kun je dus niet weten zolang het je niet overkomt.’
Aan dat niet-weten hoopt u met dit boek ook iets te doen.
‘Ik probeer zo open als mogelijk het leven te analyseren dat je leidt wanneer je kind dood is. Daar komt het op neer.
´Enkele fragmenten uit het boek postte ik eerder op Facebook, net vanuit die hoop om het onderwerp open te breken. Want er hangt toch een vreemdsoortig taboe over de rouw om een overleden kind. Terwijl het de grootste angst is van elke ouder, of misschien net daarom.
´De gedachte blijkt zo afschuwelijk dat er zelfs geen woord bestaat voor de ouder van een overleden kind. Terwijl we, helaas, best wel met velen zijn. En terwijl dat leven van ons ook ongenadig doorgaat.
´Toen Tonio overleed, was hij net een half jaar het huis uit. Ik was toen met zoveel bezig en het moederschap was maar een van die zovele dingen.
´Ik had ook weer alle vrijheid om te schrijven, vandaar dat ik die pinksterzondag om zeven uur al aan mijn bureau zat toen de politie aanbelde.
´Ik bedoel maar: zolang Tonio nog leefde, dacht ik heel vaak ook níét aan hem. Toen kon hij er gewoon niet zijn. Maar sinds zijn dood, is hij er altijd.
´Dat is de afschuwelijke paradox. Sinds hij dood is, kan ik niet van hem af. Tonio is altijd bij mij. De dood zit tussen mij en de wereld.’
U hebt het over een ‘tussenwereld’ waarin u leeft. Daarin ‘blijkt het onmogelijk anderen te bereiken, net zoals jijzelf voor anderen niet meer toegankelijk bent’.
‘Terwijl wij nu toch schijnbaar een gewoon gesprek voeren. Jij merkt niets aan mij, en toch zit Tonio ertussen.
´Er gebeurt iets in je hersenen, ik noem het een psychische hersenkneuzing.
´Ik heb sindsdien ook een heel slecht geheugen. Mijn werkgeheugen, zo heeft een psychiater het me uitgelegd, zit helemaal vol met wat er is gebeurd. Waardoor niets nog doorgesluisd wordt naar mijn langetermijn geheugen.
´Als ik als research iets lees, dan is dat erna meteen verdampt. Ik moet aantekeningen maken. Je hersenen blijken helemaal niet statisch, ze veranderen onder invloed van gebeurtenissen.’
Erg voelbaar in al wat u schrijft, is ook uw aanhoudende angst voor depressie.
‘Klopt. Die is er gelukkig niet gekomen, en zal er wellicht ook niet meer komen. Al is een kind verliezen een van de belangrijke triggers. Ik heb dus geluk gehad.’
In al zijn uiteenlopende gedaantes hebt u de rouw helder kunnen blijven onderscheiden van een depressie?
‘Ik heb ooit een keer een depressie gehad, lange tijd geleden, waardoor ik precies weet wat het is. En zelfs in zijn zwartste gedaante is rouw nog altijd iets anders dan een depressie.
´In een depressie ben je helemáál niet meer bereikbaar, dat is afschuwelijk. Mijn grote angst was om in al die onbereikbaarheid niet langer een baken te kunnen zijn voor Adri, zoals hij dat is voor mij. Door een depressie word je als koppel echt uit mekaar gedreven.’
Heeft het schrijven u geholpen, denkt u, in de poging een depressie voor te blijven?
‘Daar ben ik zelfs zeker van. Ik heb lang gedacht dat ik pas anderhalf jaar na Tonio’s dood weer ben gaan schrijven, maar in mijn computer ontdekte ik dat ik al na drie maanden weer bezig was.
´Ik stond op om vijf uur, en werkte tot negen uur. Om dan vast te stellen dat ik de rest van de dag als een zombie rondliep.
´Ik heb snel begrepen dat ik gewoon moest doorschrijven. Ik moest werken om overeind te blijven. Om het in mijn hoofd te laten stromen. Om afstand te scheppen.’
Waarover schreef u die eerste maanden?
‘Ik heb toen gewoon verder geschreven aan iets waaraan ik al bezig was, en wat uiteindelijk mijn roman Verloren mensen zou worden. Godzijdank ben ik altijd kunnen blijven schrijven.’
Ook nu zit alweer een volgend boek klaar?
‘Zeker wel. Een boek waar ik al even aan bezig ben, over het onwaarschijnlijke levensverhaal van mijn vader.
´Hij is geboren in 1912, in Galicië, een streek op het huidige grondgebied van West-Oekraïne, maar die toen nog deel uitmaakte van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie.
´Het zou ons te ver leiden om zijn leven zelfs nog maar samen te vatten, maar het komt erop neer dat hij drie keer van nationaliteit is veranderd zonder van zijn plek te komen.
´Op zijn zestiende keerde hij bovendien zijn orthodox-Joodse geloof de rug toe, waarna hij in Warschau is gaan studeren. En toen de oorlog uitbrak, werd hij opgeroepen om te dienen in het Rode Leger. Hij heeft zo Berlijn helpen bevrijden.
´Niemand van zijn familie heeft hij ooit teruggezien. Uiteindelijk is hij moederziel alleen in Nederland terechtgekomen, en trouwde hij met mijn moeder, een Joodse. Een schrijnend liefdeloos huwelijk.
´Op haar 66ste heeft mijn moeder alsnog de scheiding aangevraagd, mijn vader was toen al tachtig, waarna ze allebei nog enkele jaren afzonderlijk hun leven hebben geleid.
´Mijn moeder is negentig geworden, mijn vader 101.
“Ik vind dat ik een gelukkig leven heb gehad”, zei hij wonderwel net voor zijn dood.’
Hebt u het met hem vaak over dat leven gehad?
‘Nooit. Hij sprak er zelf nooit over, en mijn zus en ik hebben er nooit naar gevraagd. Ik heb hem op het einde wel twee keer proberen te interviewen, en daar heb ik wel íéts van op band, maar het lukte me niet.
´Dat hele gezinsleven was zo afgrondelijk moeilijk en zwaar. Mijn moeder was in de oorlog dan wel niet haar hele familie, maar toch ook twee zussen verloren.
´Ik ben opgegroeid met de dood zonder de dood echt te kennen, want iedereen wás al dood. Waardoor er een vreemde angst voor antisemitisme in mij wortelt. Terwijl ik het altijd onzin vond als mensen daarover begonnen.
´Maar ik merk dan tóch dat het in mij zit. En ik merk ook, en steeds meer, dat mijn hele Joodse achtergrond aan mij trekt.
´Nochtans ben ik er ooit zo hard uit weggelopen. Weg uit de Joodse middelbare school, weg uit dat beklemmende, materialistische wereldje – zo klein en toch zo verdeeld.
´Ik zou er nooit nog naar terug willen, maar toch, tóch, voel ik me gewoon wel Joods. En als jij dan nu zou vragen …’
Wat betekent dat?
‘Dan kan ik daar dus niet op antwoorden (glimlacht). Ik heb geen idee. Maar ik bén het wel. Ik ben wel degelijk Joods.’
Hoe volgt u het conflict daar nu in Israël?
‘Zoals iedereen, met afschuw. Maar als Jood ook met angst. Hamas is niet zomaar een terroristische organisatie, zij wil alle Joden dood hebben.
´Ik heb als klein meisje met mijn klasgenootjes van de Joodse lagere school Rosj Pina nog staan zingen voor het 25-jarige bestaan van de staat Israël. Dat had toen nog iets heroïsch.
´Maar ik vind dat Israël, met Netanyahu, al erg lang fout bezig is als het gaat om de Palestijnse bevolking. En heel wat Israëli’s vinden dat ook.’
Met z’n tweeën
Af en toe strijkt Mirjam Rotenstreich, kort, onnadrukkelijk, langs het Chai-symbool dat ze om de hals heeft hangen. Ze draagt het omdat het ‘leven’ betekent, zegt ze. Omdat het mooi is leven met je mee te dragen.
‘En ik ben het begínnen dragen toen ik aan het boek over mijn vader begon, zo’n zes jaar geleden nu. Het kettinkje zelf behoorde dan weer ooit toe aan Adri’s oma.
´Zoals ik je zei: die roots trekken steeds harder aan mij. Ik ga steeds makkelijker de kant van het verleden uit.’
Ook daar weer is het Tonio’s dood die haar de richting aanwijst.
‘Grote delen van de tijd sta ik met mijn rug naar de toekomst gericht’, schrijft ze in haar boek. Want alleen in het verleden leeft Tonio.
‘En omdat hij ons enige kind was,’ zegt ze, ‘zijn Adri en ik op geen enkele manier nog op die toekomst aangesloten. Anders trekt je kind je daar vanzelf mee naartoe.
´Omdat die gaat studeren, misschien trouwen, zelf kinderen krijgen. Dat is allemaal toekomst die samen met Tonio is gestorven.’
‘Omdat hij ons enige kind was’, benadrukt u.
‘Ik heb lang gedacht dat het weinig verschil uitmaakt of het een van je kinderen is dat sterft, of je enige kind. Maar het maakt natuurlijk wel uit. Níét voor het verdriet, dat blijft even groot. Maar wel voor de mate, en de gedaante, waarin de toekomst zich nog aandient.
´Adri en ik eindigen nu zoals we ooit begonnen zijn: met ons tweeën. Toen Tonio erbij kwam, waren we met ons drieën. Ik heb ons nooit als een gezin gezien. Nooit als één geheel. Nee, we waren gewoon met ons drieën, en we hadden alle drie ons leven.
´Nu is Tonio weg, en nu zijn we weer met ons tweeën. Dat is ons vroeger gelukt. Dat lukt ons nu weer.’
In uw boek kijkt u geregeld naar het koppel dat jullie zijn. Jullie blijken een oerkracht samen.
‘We hebben het, bittere, geluk gehad dat we Tonio hebben verloren in een periode dat het goed met ons ging. We hadden kort daarvoor beslist om maar eens op te houden met alle geborrel daarbuiten en ons voluit op ons werk te richten.
´In die zin waren we dus al “met ons tweeën” toen het gebeurde, en dat ging goed.
´Natuurlijk hebben Adri en ik ook mindere tijden gekend. We zijn intussen bijna 44 jaar samen, dan wil er onderweg wel eens een crisisje gebeuren.
´Wat ooit heel erg heeft meegespeeld, het klinkt misschien banaal, is de slaapapneu die vrij laat bij Adri is ontdekt. Bleek dat hij het in de allerergste vorm had.
´Slaapapneu is niet alleen fysiek gevaarlijk want het tast je organen aan, maar het blijkt ook een hevige mentale impact te hebben.
´Adri had in die tijd last van extreme stemmingswisselingen. Dat was soms zwaar voor mij. En ook voor Adri, we hadden geen idee wat ze veroorzaakte.
´Zodra hij met dat masker is beginnen slapen, om de apneu tegen te gaan, verdwenen die stemmingswisselingen. Wonderlijk was dat.
´Hij kan nu best nog wel eens driftig zijn, hoor, ik trouwens ook, maar die extremen zijn weg.
´Jammer toch, dat zo weinig mensen dat weten?’
Ook in de diepste rouw zijn jullie elkaar niet uit het oog verloren.
‘Integendeel. We hebben elkaar net hard in het oog gehouden. Ook al verschillen we in de uitingsvormen.
´Ik kan goed huilen, de eerste jaren huilde ik bijna de hele dag. En ik ben blij dat ik mezelf dat kan toestaan.
´Ik kan Tonio soms heel dicht bij me halen. En dan moet ik dus heel hard huilen, maar dan is hij wel dicht bij mij. Dichterbij kan ik hem niet krijgen.
´Huilen lukt Adri dan weer niet.
“Bij mij lekken de tranen vanbinnen”, zegt hij altijd. Maar los van de tranen verschilt onze rouw niet.
´Ik weet dat Adri erg lijdt, en Adri weet dat ik erg lijd. We weten dat ons allebei het ergste is overkomen.’
Benoemen jullie nog vaak het verdriet?
‘Niet eens. Ik ben eigenlijk niet zo’n prater. Er was een tijd dat Adri het moeilijk vond dat ik me niet uitsprak over de dingen. Maar hij heeft me niet willen veranderen, ik hem evenmin.
´Op een gegeven moment neem je de andere zoals die is, en bouw je daar een leven omheen. Met genoeg liefde lukt dat wel.
´We voelen elkaar gewoon heel goed aan. En zo evolueren we samen door alle hoofdstukken van onze relatie heen. Ook intiem.
´De dood van Tonio heeft vanzelfsprekend een grote impact gehad op onze intimiteit. Dat is logisch. Je hebt ooit samen dat kind gemaakt tijdens het vrijen, hoe ga je dan vrijen nu dat kind dood is?
´Vrijen is leven geven. De dood is daar plots heel erg haaks op gaan staan. Maar over dat onderwerp, seks na de dood van je kind, is helemaal niets te vinden.
´Als je die zoekopdracht bij Google ingeeft, krijg je alleen informatie over seks na de geboorte van je kind.
´Maar goed, ook daarin hebben Adri en ik elkaar vanzelf gevonden. We hebben onze eigen vormen van intimiteit.’
‘We hoeven weinig te benoemen, want we voelen dat we hetzelfde voelen. Zoals we ook allebei helemaal niet de nood hebben gevoeld om de zogenaamde schuldige aan Tonio’s dood op te zoeken en ter verantwoording te roepen.
´Die jongen heeft dat toch niet met opzet gedaan? Hij was amper een jaar ouder dan Tonio, hij kwam van zijn werk, hij had niet gedronken, en ja, hij reed te snel. Maar het was midden in de nacht, er was geen verkeer, ik heb zelf ook wel eens te hard gereden, wie niet?
´Ik kon beslissen of hij een taakstraf moest krijgen, maar ik heb gezegd: laat maar. Wat heeft het voor zin? Die jongen is getekend voor de rest van zijn leven.
´En dan komt er nog een boek uit over Tonio, meerdere zelfs, en een film en een toneelstuk. Dat moet ook niet makkelijk zijn, toch?’
U bent nooit, al was het maar even, kwaad geweest op hem?
‘Nooit. Ik ben wél boos geweest op Tonio. Dat hij niet heeft opgelet. Dat wel. Lul. Had je niet wat beter kunnen uitkijken? Nu ben je weg.’
Is dat ook een missie van dit boek: Tonio nog eens de wereld insturen?
‘Er is dat Joodse gezegde: “Je bent pas dood als je naam niet meer genoemd wordt.”
´Ik geloof dat graag. Ik hoop dus dat het boek wat kan leven.
´Ik ben blij dat jij er nu met mij over komt praten. Mijn vorige boeken kregen maar moeizaam aandacht. Ik heb het gevoel dat mensen soms niet goed weten wat ze met me aan moeten. Ik heb ermee moeten leren leven dat mensen erg uitgesproken reageren op het feit dat ik met Adri samen ben.
´Toen ik nog Moderne Letterkunde studeerde, werd gesuggereerd dat hij al mijn scripties schreef, vervolgens vond men het behoorlijk onfeministisch van mij dat ik “gewoon aan zijn zijde” leefde, en later, toen ik wél zelf begon te publiceren, werd me verweten alleen maar enige aandacht te krijgen omdat ik “de vrouw van” was, het was nooit goed.
´Gelukkig ben ik niet snel geïntimideerd. Ik weet wie ik ben, wat ik wil.
´Ik ben ooit op Adri gevallen, net omdat ik voelde dat het hem alleen om het schrijven ging, en niet om status. Ik gun hem alles, en hij mij.’
Jullie gaan hier ook nooit meer weg?
‘Toch wel. We hebben lang gedacht van niet, dit was tenslotte ook Tonio’s huis. Maar het is te groot geworden, en te duur.
´We hebben dit ooit kunnen kopen omdat Adri de bank allerlei bestsellers had beloofd, dat lukte toen nog, maar eigenlijk is het onbetaalbaar geworden.
´De buurt is navenant veranderd. Alleen nog BN’ers met grote auto’s, die alle huizen van binnenuit slopen.
´We moeten hier weg. Dit huis staat vol met herinneringen. Mooie herinneringen, maar net daardoor al eens te pijnlijk.
´Ik wil gewoon eventjes opnieuw beginnen, op een nieuwe plek. Misschien gedijen de herinneringen daar ook, en beter.’
Lees meer interviews
Het leven – Een gebruiksaanwijzing
Lees ook
Bron: De Standaard