Yves Petry heeft een boek uit en dus moet hij van zich laten horen. Liever zou hij buiten alle gehoor- en gezichtsbereik blijven om daar de juiste woorden te zoeken. ‘Ik ben nooit bang geweest om onherkenbaar te zijn.’
Guinevere Claeys – De Standaard
‘Voor de meesten van ons is het leven al gezellig genoeg’
Yves Petry
Yves Petry lacht. Hij lacht zelfs graag, of hij doet het toch vaak – misschien zit daartussen nog een verschil. Dat het opvalt, dat het geruststelt, is veelzeggend. Zijn boeken, ook zijn auteursportretten, doen niet noodzakelijk een montere aanwezigheid vermoeden.
‘Het tegendeel van een lachebekje,’ zo zegt een lezer het op bol.com, ‘maar – God! – wat kan die man schrijven’.
Nee lichtvoetig is hij niet, maar blijmoedig is hij wel. Hij is een man die dit bestaan nog ernstig durft te nemen én die ernst ook al eens lachwekkend ontoereikend vindt. Niet monter, ook niet somber.
Zoals zijn schuchtere rijhuis in Leuven waar we dit gesprek voeren: sober en uiterst werktuigelijk aangekleed, maar wel gericht op een sympathiek binnentuintje.
Op de schouw staat het olijke The field guide to dumb birds of the whole stupid world vlak naast Geschiedenis en utopie van Emil Cioran en in het magere boekenkastje deelt zijn eigen oeuvre zelfverzekerd het schap met dat van Nabokov.
‘Het woord dat je volgens mij zoekt, is “gezellig’’’, zegt hij.
‘Ik denk niet dat ik erg gezellig ben. Of ik straal althans geen gezelligheid uit. Daarvoor leid ik een te onherkenbaar leven. In mijn eentje en voltijds aan het schrijverschap gewijd: dat vinden mensen geen knus plaatje.’
In dat voltijds geïsoleerde schrijverschap blijkt u inderdaad erg beginselvast.
‘Omdat het een voorwaarde is voor het soort boeken dat ik schrijf. Hoe zou ik een hoofdpersonage kunnen opvoeren, zoals nu in Overal zit mens, dat getekend is door isolement en een vorm van radicaliteit, als ik zelf een maatschappelijk volkomen ingebed leven zou leiden?
´Er zijn gedachten waar je pas opkomt als je jezelf ook isoleert. Om te voelen en te denken wat mijn personage zou kunnen voelen en denken, en om dat op de juiste manier te formuleren, moet ik zelf ook in hoge mate en zeker in bepaalde fases van het werk buiten het gehoor- en gezichtsbereik van de anderen blijven.’
Louter functioneel dus. Met enige romantiek van het schrijverschap heeft dit bestaan niets te maken.
‘Nee. Ik zie mezelf niet als schrijver.’
Als wat wel?
‘Eigenlijk zíé ik mezelf niet. Ik heb niet zoveel opvattingen over mezelf. Dat hebben anderen dan wel. Verkeerde meestal.’
Hij lacht.
Waldschmerz
Zijn onbehaaglijke huisstijl maakt het Yves Petry commercieel niet per se zoveel makkelijker.
Elf jaar geleden zaten we hier aan dezelfde tafel toen hij net de Libris Literatuurprijs gewonnen had met De maagd Marino. Ietwat beduusd zat hij toen te kijken naar de heisa die was uitgebroken na de winst van deze ‘norse Vlaming’ met dat ‘onverkoopbare boek’ over een kannibalenmoord.
Onverkoopbaar is het lang niet gebleken, maar vanzelfsprekend was het succes evenmin. Zo had het Franse Gallimard gepast voor een vertaling na een steekproef bij de boekhandelaren die ondubbelzinnig hadden gereageerd: geen kannibalen in onze etalage.
Toch vindt Petry het elf jaar en drie boeken later nog altijd vanzelfsprekend om te volharden in het onbehagen.
In het net verschenen Overal zit mens zien we het hoofdpersonage, een bosingenieur, langzaam zijn zinnen verliezen. Hij lijkt te lijden aan een vorm van klimaatverdriet, of wat Petry bedacht met het treffende woord: Waldschmerz.
Hij ziet zijn bos onherkenbaar veranderen. De extase die hij vroeger in de natuur kon ervaren, is hij kwijt, want ‘overal zit mens’ – die mens is verantwoordelijk voor alle materiële én geestelijke vervuiling.
Als ultieme verzetsdaad plant hij een moord op een publieke figuur die voor hem de verpersoonlijking is van dat vervuilende, loze, niet-authentieke, ijdele en bovenal onfunctionele gebabbel van ons.
Petry schrijft de motivatie zo helder en beheerst neer dat je de moord nog plausibel zou gaan vinden.
Alweer geen knus etalageonderwerp.
‘Allicht niet. Maar daar dient literatuur toch net voor.’
Om niet knus te zijn?
‘Het leven is voor de meesten van ons al gezellig genoeg. Van een boek mag je eens iets anders verwachten. Mijn personages zijn geen instant aimabele, want geen “logische” persoonlijkheden. Ze zijn opgebouwd uit tegenstrijdigheden. En in de literatuur mogen die tegenstrijdigheden blijven bestaan, die hoeven daar eens níét te worden opgelost. Wat een geluk.’
‘Ik zit als schrijver minstens twee jaar met zo’n boek opgescheept, dan ga ik toch geen gezellig babbelboek schrijven? Waarom zou ik dat mezelf aandoen? Ik zie niet in waarom ik een boek zou schrijven als ik daarin niet iets probeer te zeggen wat niet zomaar gezegd kan worden. Die eenzaamheid moet toch iets opleveren, iets wat alléén in die eenzaamheid kan ontstaan.’
En wat ontstaat daar?
‘Dat gevoel voor tegenstrijdigheden voel ik daar heel helder aan, en wil ik bewaren, zelfs aanscherpen, ook voor mezelf. Literatuur laat de lezer zien dat het niet erg is om niet herkenbaar te zijn.
´Het is mijn overtuiging dat een echt individu altijd onaangepast zal blijven. Helemaal anders dan het “ik” zoals dat nu wordt geconstrueerd via sociale media, dat een soort van “spiegel-ik” is. Een ik dat alleen bestaat in de ogen van de anderen, en dat binnen dat spiegelpaleis zo populair mogelijk moet worden om te overleven.
´Dat is volgens mij niet het echte avontuur van het ik. Ik denk dat het ik wel degelijk zo eenzaam is als het graf. Om het eens gezellig uit te drukken (lacht).’
Een zin die ik vaak letterlijk zie terugkomen in uw werk is deze: ‘De mens is alleen want het universum is één.’
‘Die zin komt in al mijn boeken voor. Het is een zin die ik boven mijn bureau had hangen toen ik mijn thesis schreef als filosofiestudent. Die ging over Spinoza’s derde weg van kennis.
´Op een moment van scherpte schreef ik deze zin op, omdat die voor mij de existentiële vertaling leek van Spinoza’s theorie. Als alles samenhangt, kan er ook niet echt een ander zijn, want die maakt ook onlosmakelijk deel uit van dat universum dat één is. Dan is er geen echte tweede meer.
´Als je dat in een flits ziet, ja, dan komt dat krachtig over op je 23ste (lacht). Ik heb die zin altijd meegenomen, bij wijze van eerbetoon aan Spinoza, en bij wijze van trouw aan mezelf.’
Voor die studie filosofie hebt u een studie wiskunde abrupt afgebroken.
‘Ik had plots geen zin meer in wiskunde. Vast omdat ik er om de verkeerde reden aan was begonnen, met name: om door te dringen tot de eeuwige waarheid achter alles. Dat was de reden. Echt waar.’
Ik geloof u.
‘Dat klinkt nochtans altijd een tikje ongeloofwaardig als ik mezelf dat hoor zeggen. Onwaarschijnlijk hooggestemd. Maar zo was ik toen.
´Ik had in het middelbaar gezien hoe volgens Plato de geometrie de koninklijk weg naar de wijsheid was, en ik nam dat ernstig. Ik geloofde oprecht dat die onvergankelijke wetmatigheden de aangewezen weg naar dé vervulling zouden zijn.
´Helaas bleek de hedendaagse wiskunde meer dan euclidische meetkunde alleen. Algebra, statistiek, kansberekening, dat vond ik allemaal weinig genot opleveren. Analyse wél, dat was mijn favoriete vak, daar ging ik diep in door, ik bracht er zelfs weleens een prof mee onder de indruk. Dat bevredigde enigszins mijn ijdelheid, toch bleef de ware vervulling uit. En dan was er nog dat ei.’
Gecraqueleerd
Het was eind de jaren 80. De microgolfoven was nieuw, ook in het ouderlijke huis van Yves Petry. De student wiskunde lag die nacht wakker van de wiskunde die plots ontoereikend voelde, in ruil wou hij zijn heil zoeken in de filosofie.
Die koerswijziging durfde hij zijn ouders moeilijk te vertellen, ze zouden dat erg lastig te verteren vinden. Hij was de eerste in de familie die verder studeerde, succesvol bovendien, in een richting die wel wat prestige had.
‘En dat lag met filosofie toch anders.’
Tijdens die wakkere nacht raakte hij geïntrigeerd door de microgolfoven, en besloot hij er eens, waarom niet, een ei in te stoppen. ‘Ik wou zien wat dat zou geven. Misschien perfect gekookt in één minuut, ik had geen idee.’
Kort daarna zag Yves Petry het ei ontploffen, en de nieuwe microgolfoven behangen met halfgekookte, gecraqueleerde smurrie.
‘Ik kon alleen maar denken: ik ben dat ei. Als ik niet uitkijk, ontplof ik ook. Ik mag me niet opsluiten in een verkeerd soort denken. Je leeft maar één keer, je kunt maar één keer onsterfelijk worden. Het gaf me vertrouwen mijn gevoel te volgen, en in ruil in de filosofie naar de eeuwige waarheid te zoeken.’
Die eeuwigheid neemt u ernstig. Uw ambitie als schrijver is op dat vlak de grootste mogelijke: u schrijft om de sterfelijkheid te overwinnen.
‘Doodsangst uit zich bij mij, op zijn best, in de vorm van een onsterfelijkheidsverlangen. En dat probeer ik waar te maken in de literatuur.
´Als ik uit zou zijn op onmiddellijk breed succes, dan zou ik waarschijnlijk andere boeken moeten schrijven. Dus om te schrijven wat ik schrijf, en om er die eenzaamheid voor over te hebben, ja, dan moet ik toch geloven dat het werk mij zal overleven.
´Mensen zullen mij daarvoor uitlachen, en het zal wel een illusie zijn. Maar het is een illusie die ik nodig heb om te doen wat ik doe.’
Om niet toe te geven aan de druk om trendy boeken te moeten schrijven.
‘Ik vind trends zeer bedrieglijk. Veel mensen hebben echt weinig te maken met wat media en sociale media ons voorhouden als de trend of de geest van deze tijd.
´Wie heeft het recht ook om dat te bepalen? Of om anderen voor te schrijven wat hoort en wat niet.
´Die moraliserende tendens van tegenwoordig vind ik nogal kwalijk. Morele autoriteit kun je niet zomaar claimen, het zijn de ánderen die jou dat moeten toekennen.
´Stuitend om te zien hoe vele zelfverklaarde moralisten vinden dat ze anderen zomaar eisen mogen stellen, terwijl helemaal niet duidelijk is welke eisen ze ooit aan zichzelf hebben gesteld.
´Moraal is een hoogst persoonlijke zaak, iets tussen jou en jezelf. Een respectabele vorm van moraal legt in de eerste plaats eisen aan jezelf op. Moraal ís niet trendy. En nee, om op je vraag terug te komen, mijn boeken zijn dat dus ook niet (lacht).
´Ik voel trouwens geen enkel verlangen om, bijvoorbeeld, in die literaire trend van de autofictie te gaan duiken.’
Dat zou pas een verrassende wending zijn.
‘En een heel domme, want in mijn geval – man, wit, vijftiger – zou dat voor geen meter verkopen (lacht).
´Ik ga nooit over mijn privéleven schrijven. Niet uit principe, maar omdat dat leven anders zijn smaak zou verliezen. Privélevens worden doorgaans op een vrij selectieve manier publiek gemaakt: op een flatterende manier meestal, of, indien minder flatterend, dan toch minstens fotogeniek.
´Het heeft hoe dan ook altijd iets van een vervalsing. Terwijl mijn privéleven nu net het meest echte is wat ik heb. Dat is nu eens een offer dat ik niet wil maken voor de literatuur.’
Ziet u uw solitaire bestaan wel als zo’n offer?
‘Niet per se. Ik ben dat altijd zo gewend geweest. Als post-student heb ik heel even in een huis met andere mensen gewoond, maar los daarvan: altijd alleen.’
U plant ook niet met uw partner te gaan samenwonen.
‘Dat is nergens voor nodig. Ik weet niet of ik daar zo goed in ben. Het blijft natuurlijk een afweging, maar het lijkt mij een juiste afweging. Ik neem het leven graag in afgemeten dosissen tot mij.’
U bent ook vader van een zoon van vijfentwintig. Dat vaderschap is u overkomen, zei u daar eens over.
‘Ja. Al moet ik daar nu ook niet flauw over doen. Ik wist wel waar de kinderen vandaan komen.’
Heeft u door dat vaderschap iets ingezien wat op andere wijze niet had gekund?
‘Ik denk dat ik anders nooit had begrepen waar het zoveel mensen eigenlijk om te doen is in dit leven. Ik moest het meemaken om te zien wat een zwaarwichtige zaak dat is.
´En hoe eigensoortig die liefde: de onvoorwaardelijkheid ervan. De asymmetrie ook: je houdt voor het eerst van iemand van wie je weet dat die niet op dezelfde manier van jou houdt, en van wie je dat ook niet mag verwachten.
´Dat is iets wat je je toch moeilijk kunt voorstellen zolang het je niet overkomt. Misschien was ik dus nog radicaler en veeleisender geweest als ik geen vader was, en had ik nog minder geduld gehad met de kleinburgerlijkheid van mensen.’
Het stemt milder.
‘Onvermijdelijk.’
Maakt het deel uit van uw identiteit?
‘Dat denk ik niet. Maar zoals ik al zei: ik heb weinig opvattingen over die identiteit. Wie ben ik? Wat ben ik? Ik zou het moeilijk vinden dat te omschrijven.’
Probeer toch eens. Wie bent u?
‘Iemand die zich inzet om in taal iets te vatten, iets weer te geven en iets te bewaren van wat tot de kern van het mens-zijn behoort.’
‘Ja, ik ben toch best wel een ernstig iemand als je mij zo bezig hoort (lacht).’
Of u neemt de dingen ernstig.
‘Klopt. Ik neem dit bestaan ernstig, ik neem mijn werk ernstig, ik neem vooral de taal ernstig, en ik houd ook van mensen die dat allemaal ernstig nemen. Misschien is dat zelfs een voorwaarde voor vriendschap.
´Als je geen betekenis probeert te creëren, wat stelt het bestaan dan voor, dat van jezelf en van de anderen?
´Ik weet dat ik mijn vrienden, mijn echte vrienden, zou teleurstellen als ik mijn werk niet meer ernstig nam. Wellicht is dat zelfs een belangrijk motief: als ik niet met uiterste inzet schreef, zou ik mijn vrienden bedriegen.’
Uw huidige partner is een man. In uw boek is de ergernis voelbaar bij een van de personages over de soms al te ijverige labeling dezer dagen. Die ergernis is vast ook de uwe.
‘Fluïditeit is gewoon iets wat me al mijn hele leven begeleidt. Ik zou niet kunnen zeggen of ik ten diepste een man ben of een vrouw. Dat lijken me nogal oppervlakkige categorieën.
´En wat het geslacht van je partner betreft: dat hangt van omstandigheden af, van wat je wil op een bepaald moment in je leven, welke betekenis je eraan kunt geven.’
U heeft er nooit mee geworsteld.
‘Misschien omdat ik nooit bang ben geweest om anders te zijn. De enige worsteling die ik heb gehad, is met die etiketten die anderen mij, vaak met goede bedoelingen, wilden opplakken.
´Ik moest mij per se outen als biseksueel, maar ik heb mij daar altijd tegen verzet. Ik kreeg dan het verwijt dat ik iets wou achterhouden, maar daar heeft dat niets mee te maken.’
Waarmee wel?
‘Ik vind die labeling een fundamenteel verkeerde manier van denken. Ook al is die lgbtq+-labeling intussen zeer uitgebreid, ze blijft een voortzetting van dat simplificerende, pseudomedische gelabel dat in victoriaanse, of in freudiaanse tijden, is begonnen.
´Voordien dachten mensen helemaal niet in die vakjes. Er was een ondergrondse fluïditeit die niet gedefinieerd hoefde te worden.
´In mijn boek voer ik een 16-jarig meisje op dat zich er ook tegen verzet. Op die leeftijd ervaar je net voor het eerst de veeldimensionaliteit van een persoonlijk ik, en dan zijn er van die redders die je onmiddellijk toch in een hokje duwen om je te beschermen tegen de boze wereld.
´Laat die jonge mensen toch de vrijheid om zichzelf níét te moeten benoemen. Of toch niet in die Angelsaksische identitaire terminologie. Ze zullen zelf wel, op hun tempo, tot een zelfkwalificatie komen. Of ze zullen worden zoals ik, en daar helemaal geen behoefte toe voelen. Dát zou ik pas emancipatie noemen.’
Bent u daar altijd zo zelfverzekerd redelijk in geweest?
‘Ik had toch wel al vroeg een aantal zaken op een rijtje. Als je gesteld bent op een persoonlijk bestaan en daar op een persoonlijke manier over wilt praten, moet je ook naar persoonlijke woorden en denkbeelden zoeken.
´Als je het denken en categoriseren overlaat aan de anderen, en zelf geen moeite doet om een visie te ontwikkelen, dan word je opgepeuzeld door dat denken van de anderen. Terwijl dat vaak maar uit vooroordelen en gemeenplaatsen bestaat.
´Niemand kan jou werkelijk vertellen wie jij bent.’
Ook in de romantische liefde lijkt u redelijk onthecht. Grote passie gaat u liever uit de weg.
‘Ik heb mijn ervaringen gehad met grote passie. En als je dat echt hebt meegemaakt, weet je dat verliefdheid eigenlijk een verschrikkelijke zaak is. Je verliest je verstand, je houdt de ander voor iemand die hij of zij helemaal niet is.
´Ik heb dat in mijn twintiger jaren meegemaakt, dat lijkt me een geschikte leeftijd voor dat soort gekte.’
Ziet u er echt niets goeds aan?
‘In mijn dromen duiken sommige figuren nog altijd op. Dat stemt me dan gelukkig. Dat zijn geen regelrecht seksuele, wel sensuele dromen. Het gaat om jeugdige lichamen, om schoonheid en betovering. Om een innig geluk dat in feite nooit heeft bestaan. Als ik dan wakker word, voel ik me soms een voormiddag lang … gevleugeld.’
‘Nu ben ik wel intiem aan het praten eigenlijk.’
Ik heb u net voor het eerst het woord gelukkig horen gebruiken.
‘Ik spreek liever van vervulling, of van bevrediging. Ik weet niet zo goed wat ik met dat begrip geluk aan moet.
´Volgens Spinoza is geluk altijd een gevoel van krachtvergroting. Ik voel wel degelijk momenten van dat soort grote, krachtige vervulling, waardoor ik soms zelfs in mezelf begin te zingen.
´Maar geluk kan volgens mij pas echt achteraf ontstaan. In de herinnering.
´Af en toe moet je daarom op de bank gaan liggen en je de voorbije week proberen te herinneren. In die nabeschouwing ontstaan de echte herinneringen, al zeker de gelukkige.
´Voor de ongelukkige hoef je het niet te doen, die achtervolgen je wel op eigen kracht.’
U bent 55 nu …
‘Een verschrikkelijk getal. Dit hele vijftigersgegeven vind ik verschrikkelijk. Welke leeftijd is dat nu toch? Ik zal blij zijn, denk ik, als ik een zestiger ben. Dat vind ik duidelijker, dan ben ik jongbejaard – op een manier tóch weer jong (lacht). Maar ja, dat ouder worden vind ik niet evident.
´Mensen die doen alsof het niets uitmaakt, kan ik moeilijk geloven. Dat zijn dan de types die krampachtig vasthouden aan wie ze ooit waren. Terwijl net dát voor mij de definitie is van oud zijn: dat je niet meer durft te veranderen.
´Ik vind het ook niet simpel hoor, maar je moet je jonge zelf durven los te laten, dan pas gebeuren er nieuwe dingen.
´Het komt erop aan in beweging te blijven. Dát is jong-zijn.
´Daarom ben ik trouwens ook blij dat ik binnenkort weer verhuis. Ik heb hier drie boeken geschreven, het is hier nu echt even helemaal op. Ik wil op een plek zijn waar ik weer moet zoeken waar de zon opkomt.’
Lees meer interviews
Het leven – Een gebruiksaanwijzing
Bron: De Standaard