‘Wat komt die hier doen?’ Professor en ‘De Morgen’-essayist Jonathan Holslag (43) vóélde het toen hij de eerste keer de cenakels van de macht betrad. De gerenommeerde specialist internationale politiek hoedde als kleine bengel geiten, stak op zijn 12de al poutrels en was een hangjongere die door het halve dorp wantrouwig bekeken werd. Holslag heeft het klassenverschil gevoeld. ‘Onafgebroken,’ lacht hij, ‘van mijn 2de tot mijn 22ste.’
Joost Vandensande – De Morgen/Humo
‘In de kringen waar ik me nu bevind, wordt er schunnig veel geld verdiend. De welvaart waarin mijn vrouw en ik nu leven, voelt soms onwezenlijk’
Jonathan Holslag
Jonathan Holslag geniet internationaal aanzien als defensiespecialist, expert geopolitiek en China-kenner, en wereldleiders consulteren hem.
Hij woont met zijn vrouw en twee dochters in de priorij van een voormalig augustijnen klooster. Fraai en eigenhandig gerestaureerd, de tuin een groene oase van rust, pal in het centrum van Tienen, de stad waar hij binnenkort burgemeester wordt.
Zijn nieuwe partij Durf werd bij de lokale verkiezingen meteen de grootste, met 31 procent van de stemmen, een coalitie stond binnen de kortste keren op poten.
Een leven en een carrière die bepaald niet in de sterren geschreven stonden.
Wanneer hebt u voor het eerst ervaren dat u uit een kwetsbaar milieu kwam?
“Dat moment herinner ik me alsof het gisteren was. Ik was een jaar of 4, we woonden in een huisje in Belsele, bij Sint-Niklaas. Mijn moeder stond te strijken, en plots stond de huisbaas, een dikke man met een baard, in de woonkamer.
“Er ontstond een ruzie met mijn vader, de situatie explodeerde en mijn moeder begon te huilen. We zijn daarna verhuisd naar een piepklein, krakkemikkig boerderijtje in Sinaai, iets verderop. Heel rudimentair.
“Deels was dat uit overtuiging: mijn vader wilde volledig zelfvoorzienend leven. We aten enkel hard zelfgebakken zuurdesembrood, met geitenkaas en perenstroop.
“Mijn vader hield geiten en maakte zijn eigen kaas. Dat was zwaar werk, ook voor mij: de geiten moesten dagelijks worden verzorgd en gemolken.
“Het deed soms een beetje aan Bokrijk denken.
“In de winter kon het er flink koud zijn – mijn jongste broertje liep er zelfs een longontsteking door op – maar in de zomer was het een aards paradijs.
“We zaten midden in de natuur, bouwden kampen en er was een herder met wie ik altijd op wandel trok. Het leven was er hard, maar erover zeuren doe ik niet.
“Het moeilijkst voor mij was het gedrag van mijn vader. Hij was een gevoelige man, enorm getalenteerd ook: hij kon zowel een schuur timmeren als een nieuw soort kaas fabriceren.
“Maar hij was ook bijzonder rusteloos, en helaas extreem opvliegend. Hij was een slapende vulkaan, en als hij uitbarstte, kon je beter niet in zijn buurt komen, dan liep het verkeerd af. Achteraf heb ik begrepen dat er ook weleens drugs in het spel waren.”
Welke drugs?
“Dat weet ik niet.
“Vooral met dat gebrek aan standvastigheid heb ik geworsteld. Hoofdzakelijk door zijn driftbuien, waarbij hij ook mijn moeder hardhandig aanpakte.
“Ik herinner me hoe we met mijn klasje naar onze geiten kwamen kijken, maar toen we op het erf verschenen, barstte hij in woede uit. Hij vloog mijn juf bijna in de haren.
“Roepend en tierend werden we weggejaagd. Een groot drama, natuurlijk, en alle kinderen aan het wenen. Soms verdween hij ook dagen aan een stuk.”
Hoe hielden u en uw twee broers daarin stand?
“Dankzij mijn moeder. Zij heeft ook een rusteloze persoonlijkheid, maar ze is er echt altijd voor ons geweest. Ook mijn grootouders hebben een cruciale rol gespeeld.
“Het laatste jaar dat mijn ouders samen woonden, was het iedere dag wel een beetje oorlog: ik wist nooit wat ik thuis zou aantreffen. En als oudste droeg ik zorg voor mijn broers, ook al was ik amper 6. Vooral bij mijn jongste broer hakte die situatie erin.
“In de zomer konden wij gelukkig de velden en bossen invluchten. Dát was onze redding. Voor hetzelfde geld hadden we alles moeten ondergaan in een appartementje op de zesde verdieping in een anonieme stad en waren we een vogel voor de kat geweest (zwijgt).
“Ik heb van mijn vader ook enorm veel geleerd, over de natuur onder meer.”
Zoals?
“Hoe je een dier moet slachten. Konijnen, geiten, kalkoenen, kippen, ik kan het allemaal.
“Als ze me in de natuur zouden loslaten, kan ik overleven. Door die herder weet ik dan weer welke planten je kunt eten en welke niet.
“Hoe het met mijn vader zover is kunnen komen, is mij niet duidelijk. Hij komt uit een familie van dokwerkers en is heel jong gaan reizen.
“Zo heeft hij nog in Afghanistan bij de taliban gezeten. Terug in België is hij als schoenmaker begonnen.”
Wat deed hij bij de taliban?
“Hij was gefascineerd door hun vrijheidsstrijd tegen de Sovjet-Unie. Eigenlijk weet ik dat zelfs niet zeker. Ik heb ook geen behoefte om hem te doorgronden.
“Mijn ouders waren echte hippies, geitenwollensokkentypes. Mijn mama spon haar wol zelf. Ik droeg zelfgemaakte truien, gekleurd met ajuinschil en rode kool.
“In hun jeugd zijn ze ook veel gaan betogen. Mijn vader was vooral ontzettend boos op de wereld.”
Had dat met zijn materiële situatie te maken?
“Nee, want hij kon eigenlijk zijn brood best verdienen. Zijn schoenmakerij draaide goed, en hij is ooit voor een dieetwinkel in Sint-Niklaas taarten beginnen te bakken, een razend succes.
“Als hij wilde, kon hij heel charmant en sociaal zijn. Maar met hem opgroeien was een harde leerschool. Ergens ben ik er dankbaar voor: ik heb hem nooit veel verweten.
“Na de scheiding zijn we met mijn moeder naar Limburg verhuisd, maar daar liep het evenmin vlot. Ik ben tot mijn 12de zes keer van school veranderd.”
SOLDAATJES
Waarom liep het niet?
“Er was spanning en ruzie, ook met de leerkrachten. Ik miste de boerderij, en mijn moeder had soms geldzorgen. Ik voelde haar stress en kon me daardoor niet op school concentreren.
“Als je je zorgen maakt over thuis – ik voelde me verantwoordelijk voor ons gezin – haalt dat je focus weg: je hebt geen bandbreedte meer voor andere zaken. Je glijdt in een soort overlevingsmodus.
“En ik vrees dat ik de genen van mijn vader heb. Ik kan niet stilzitten, ik kan niet stoppen met denken en plannen maken. Mijn missie is om die rusteloosheid te kanaliseren.
“Ik heb het destijds zelfs een jaar op een Nederlandse school geprobeerd, maar ook daar had ik met alles en iedereen ruzie.
“Ze hebben me daar in een psychologisch centrum getest, om te zien of ik wel helemaal normaal was.”
Wat was de conclusie?
“Geen idee. Ik moest er om de week naartoe, er werden draden op mijn hoofd gezet en daarna lieten ze me met soldaatjes in een zandbak spelen, terwijl een vrouw met blond piekhaar me observeerde.
“Dat werkte zo op mijn zenuwen dat ik klinkende ruzie met haar kreeg. Wat de diagnose niet in gunstige zin heeft beïnvloed, vrees ik.” (lacht)
Hoe oud was u toen?
“Een jaar of 9. Het was een heel gespannen periode. We woonden in Hamont-Achel, waar ze ons als migranten zagen, rare jongens met een vreemd accent wier moeder met veel te grote fietszakken rondreed.
“We hadden er een wijkbende, waarin het er hevig aan toe ging – we waren hangjongeren avant la lettre. En omdat ons gezin zo’n reputatie in het dorp had, verbood de leraar me om met de ‘nette’ meisjes te spelen. Als ik in hun buurt kwam, moest ik op mijn knieën gaan zitten: ik vormde een bedreiging.” (lacht)
We hebben het hier wel degelijk over begin jaren 90?
“In Hamont-Achel leken die nog niet aangebroken. Als je er nu nog naar de familie Holslag vraagt, zul je meteen verhalen krijgen. We zijn ook een keer of drie verhuisd, binnen hetzelfde dorp.
“Met de nieuwe mannen die thuis binnen kwamen, had ik het het moeilijkst: zij waren de vijand. Maar één van hen, Theo, had gelukkig een goede inborst. Hij reikte ons de hand en samen hebben we een huis gerenoveerd. Vloeren uitbreken, bakstenen sjouwen, poutrels steken…
“We hebben een stevig handje toegestoken. Dat is een hele opgave op je 12de, maar je leert wel op je tanden bijten én dat een eigen huis niet vanzelfsprekend is. Zo hadden we eindelijk een vaste stek, waar ik mijn tienerjaren heb doorgebracht.”
Had u nog contact met uw vader na de scheiding?
“Toen wij in Limburg woonden, is hij echt van het padje geraakt. Hij is toen blijkbaar bij Antwerpse extreemrechtse skinheads beland, een milieu met veel vreemdelingenhaat.
“Op mijn 14de probeerde hij het contact te herstellen en is hij ons komen opzoeken. Helemaal kaal, en drie keer zwaarder.
“Hij woonde in Borgerhout, samen met Josée, een lieve, warme vrouw. Geen kwaad woord, maar ze werkte als prostituee en dat was even schrikken.
“Het was een lastige periode. Elke maand kwam hij ons halen. Wat me altijd is bijgebleven: we zijn een keer met een pistool op zeehonden gaan schieten op de Oosterschelde.
“Eén keer hebben we doodsangsten bij hem uitgestaan. Na een uitstap naar Namen zijn we in zijn witte Mercedes met meer dan 200 kilometer per uur naar huis gereden. Hij zat andermaal volop in zijn razernij en negeerde alle stoplichten.
“Na die helse rit heb ik gezegd: ‘Ik wil hem nooit meer zien.’”
Maar uw broers zijn hem wel blijven bezoeken.
“En daar was ik heel boos om. Zij zijn blootgesteld aan zaken die hun zwaar beschadigd hebben, drugs en andere onaangename dingen. Dat heeft ervoor gezorgd dat zij als tieners ook even de extremen zijn gaan opzoeken.
“Mijn jongste broer is de eerste Holslag die ooit de krant heeft gehaald, toen hij na een vechtpartij met elf messteken werd afgevoerd. Voor hen is het kantje boord geweest. Die jaren zijn de meest precaire voor ons gezin geweest.
“Ik betreur het nu wel dat ik het contact met mijn vader toen geweigerd heb. De laatste keer dat ik hem heb gezien, was op mijn 18de verjaardag. Ik was aan het werk in de tuin en zag een schim achter de hoek opdoemen. Mijn moeder kwam me zeggen: ‘Je vader is hier.’
“Ik heb hem weggestuurd, een zelfverdedigingsreflex. Een paar dagen later was hij er niet meer.”
Knaagt dat?
“Ik heb er vrede mee. Mijn vader is stilletjes gestorven. Hij had kanker, heeft heel erg afgezien maar hij wilde niet dat wij dat wisten.
“Mijn tante heeft ons uitgenodigd voor de crematie. Daar ben ik haar nog altijd dankbaar voor.
“Het was een héél lastig moment, maar ik heb er dat deel van mijn leven kunnen afsluiten. Van dan af begonnen mijn broers ook vaste grond onder hun voeten te krijgen, wat mij ook goed deed.
“Als grote broer moest ik al eens tussenbeide komen. Wie hen lastigviel, ging ik klop geven.”
Aldus de man die in debatten nooit zijn stem verheft.
“Ik ben niet altijd zo geweest. Maar de behoefte om met alles en iedereen op de vuist te gaan, voel ik minder (lacht).
“Sereniteit moet je je kunnen veroorloven. Dat kun je niet als je vanuit een overlevingsinstinct naar de wereld kijkt.
“Ik ben pas beginnen te veranderen als twintiger.
“Ik heb héél veel geluk gehad dat ik er goed uit ben geraakt. Met mijn broers is het ook goed gekomen, ze hebben allebei een mooi gezin en een schitterende carrière – de ene is advocaat, de andere logistiek verantwoordelijke.
“En mijn moeder, die dag en nacht heeft geknokt voor ons gezin, stelt het prima. Ze heeft zich opgewerkt van poetshulp tot sectorverantwoordelijke voor familiehulp. Ze is een ijzersterke vrouw.
“Dat we met z’n allen het alsnog in het leven hebben weten te maken, is voor mij de grootste verwezenlijking. Al de rest is relatief.
“Het heeft me wel wat tijd gekost om alles een plek te geven. Maar mijn woelige levensloop heeft me sterker gemaakt, vooral mentaal: ik heb geleerd om te gaan met onzekerheid.
“Veel mensen hebben het er moeilijk mee als ik zoiets zeg. Maar met zo’n rugzak raak je nog heel moeilijk uit je evenwicht: ik heb een aanzienlijke weerbaarheid opgebouwd.”
SPITFIRE
U hebt de andere kant van het leven gezien.
“Het was niet allemaal kommer en kwel. Mijn grootouders waren nooit ver uit de buurt. En ook al zijn ze er nu niet meer, ze zijn nog steeds mijn rolmodellen. Fantastische mensen, echte landbouwers.
“Hoeveel kinderen die in een kwetsbare thuissituatie zitten, hebben grootouders met een boerderij, een plek waar de deur altijd openstaat en je kunt logeren wanneer je wilt?
“Leo Braeken, mijn leraar geschiedenis in het middelbaar, is ook belangrijk voor me geweest. Door hem ben ik fanatiek beginnen te lezen, kreeg ik een voorliefde voor de klassieken.
“Mijn moeder stond erop om wekelijks met ons naar de bibliotheek te fietsen.
“Later ben ik met Paul Eyben, de notaris van het dorp, bevriend geraakt. Hij was een heel extravagante man, een Spitfire-piloot, een rebel die veel in Latijns-Amerika had rondgereisd en me de internationale politiek leerde kennen.
“Vanuit een heel links standpunt (lacht).”
Waarom geloofde hij in u?
“Dat weet ik niet goed. Hij was vijftig jaar ouder, maar net zo rusteloos. Herkende hij zich in mij? We wilden de wereld verbeteren en discussieerden en filosofeerden hele avonden, met goeie grappa erbij.
“Hij loodste me ook de wereld van organisaties als 11.11.11 binnen. Ik ben toen voorzitter geworden van de wereldwinkel in Hamont, de jongste ooit van België.
“Op school ging het al die tijd slecht. Ik ben van de Latijnse afgezakt naar het technische onderwijs.
“Na mijn humaniora wilde ik naar het leger. Ik had me ingeschreven in de onderofficieren opleiding. Maar dat was in Zedelgem, aan de andere kant van het land, net op het moment dat het met mijn broers volledig misliep: ik kreeg het niet over mijn hart om hen in de steek te laten.
“Dan ben ik maar in Hasselt aan de lerarenopleiding begonnen.”
U hebt zich enkele jaren geleden als reservist aangemeld, maar u wilde dus toen al in het leger.
“Ik wilde vooral ver weg zijn. Ik zocht avontuur, maar ook de stabiliteit en de structuur van het leger.
“Lesgeven ging me overigens ook goed af, maar uiteindelijk ben ik toch naar de universiteit getrokken.
“Paul had me gezegd: ‘Je móét dat doen.’
“Mijn vrouw, toen nog mijn vriendin, heeft me overtuigd. We kennen elkaar al heel lang, van in het jeugdhuis van Hamont-Achel.”
Zij moet dan toch de reputatie gekend hebben van de familie Holslag?
“Zeker, maar vanaf de lerarenopleiding begon ik te kalmeren. Mijn studies moest ik trouwens zelf zien te betalen.
“Ik heb ook pas tijdens mijn studies Engels geleerd. In het middelbaar had ik dat nooit gehad.
“Ik heb het mezelf aangeleerd door lijsten aan te leggen van woorden die ik uit The Economist haalde en daarna vanbuiten blokte.
“In mijn tweede jaar aan de VUB schreef ik al een boek met een van mijn professoren. En sindsdien ben ik eigenlijk als een raket omhooggeschoten.”
Wat boeide u precies in de internationale politiek?
“De vrijheid die ik eerst in de bossen vond, en nadien in het leger hoopte te vinden met buitenlandse operaties, ontdekte ik ook in wat ondertussen mijn vakgebied is geworden.
“Dat de wereld mijn speeltuin is, vind ik een bevrijdende gedachte.”
Het lijstje van uw activiteiten is indrukwekkend: u bent professor internationale politiek aan de VUB, u was onder meer lid van de Trilaterale Commissie en visiting fellow van het Nobelinstituut, adviseerde jarenlang de Europese Commissie en doceert in de opleiding van NAVO-generaals, én u bent niet te beroerd om uw kennis te delen in kranten, tijdschriften en op radio en tv. U begeleidt, zoals u zelf zegt, de mensen in de cockpit van de wereld. Is er door uw jeugd een verbetenheid in u geslopen waardoor u zich voortdurend wilt bewijzen?
“Die verbetenheid is er zeker. Maar het is niet zozeer revanchisme, eerder passie. Ik heb mij verzoend met mijn jeugdjaren.”
Een minderwaardigheidscomplex heeft u nooit parten gespeeld?
“Wellicht in het begin. Dat kon ook niet anders. Aan de lerarenopleiding in Hasselt trof ik allemaal deftige en teergevoelige jongens en meisjes, terwijl ik van plan was om met de para’s naar Centraal-Afrika te gaan. Dat botste (lacht).
“En het heeft nog een aantal jaren flink gewrongen. Vooral door een groot gebrek aan sociale vaardigheden, ik voelde dat ik een zekere achterstand had.”
Hebt u zich die codes ook zelf aangeleerd?
(knikt) “Als je de eerste keer de cenakels van de macht binnenwandelt, in je goedkope kostuum en je veel te grote hemd dat je voor de eerste keer draagt, voel je je toch een beetje een arme stakker.
“Sommigen lieten dat ook voelen: ‘Wat komt die hier doen?’
“Uiteindelijk heb ik me snel weten aan te passen, maar vanbinnen heb ik gezworen te blijven wie ik ben. Dat hebben mijn grootouders me ingeprent.
“Ik vergeet nooit hoe mijn oma me vanuit de ligstoel op haar erf toesprak nadat ik de eerste keer op televisie was verschenen:
“‘Jongetje, voetjes op de grond. En onthoud: je belangrijkste verstand is je gezond verstand.’
“Haar woorden galmen nog iedere dag door mijn hoofd.
“Ik ken veel generatiegenoten die door die kosmopolietenbubbel waarin wij vertoeven hun zelfrelativering zijn kwijtgeraakt, zich verheven voelen boven alles en iedereen. Ik denk dat ik daar door mijn afkomst minder vatbaar voor ben.
“Het klinkt misschien pretentieus, maar ik heb het gevoel dat ik de kringen waarin ik de laatste jaren heb vertoefd wel wat gezien heb.”
Is de appreciatie van anderen een drijfveer geweest?
“Nooit, tenzij die van mijn grootouders. Ik denk dikwijls: wat zouden zij ervan denken? Enkel als ik op die vraag een positief antwoord krijg, durf ik een nieuwe stap te zetten, zoals nu met mijn politieke engagement in Tienen.
“Mijn drijfveer is intrinsiek. Ik ben een heel slechte pleaser – nog iets van mijn vader. Ik kan het niet verbergen als ik het ergens niet mee eens ben, ook als dat een gangbare mening is.
“Idem dito als ik iemand niet graag heb, zelfs al is het een belangrijke persoon.”
WELVAARTSKINDJES
Wanneer hebt u klassenverschillen ervaren?
(lacht hard) “Onafgebroken van mijn 2de tot mijn 22ste.”
Hoe voelt dat?
“Alsof je onder een glazen plaat leeft. Alles wat boven je gebeurt, kun je wel gadeslaan, maar het voelt altijd alsof het een ander universum is.
“Ik had enkele vermogende tantes. Als we daar mochten gaan spelen, waren we geweldig onder de indruk, maar we beseften ook: dit zal ons nooit te beurt vallen.
“We mochten daar even van proeven, en dan terug naar de krochten van de maatschappij.
“Het klassenverschil zat in alles. In onze tweedehandse kleren, in het feit dat we niet op reis konden, in de blikken van mensen.
“Op dat vlak is een dorp onverbiddelijk. Als je daar aan de rand leeft, ontsnap je niet aan de waardeoordelen.”
Welke relatie hebt u met geld?
“Mijn vrouw en ik hebben materieel weinig of niks meegekregen van thuis. Daarom hebben we altijd gestreefd naar financiële zekerheid, en daar allebei hard voor gewerkt. De welvaart waarin we nu leven, voelt soms onwezenlijk.
“De eerste keer dat ik gevraagd werd voor een lezing, door het Davidsfonds, kreeg ik 200 euro. Ik begreep er niks van: ik wilde het gratis doen.
“De eerste keer dat een groot bedrijf me vroeg, stelde ik dus ook 200 euro voor. Waarop een vrouw me belde: ‘Moet dat niet 2.000 euro zijn?’
“Daar kon ik al helemaal niet bij (lacht). En al snel kon ik 5.000 euro vragen. Mijn vrouw en ik verdienen heel goed, en ik ben daar heel dankbaar voor.
“Wij investeren dat in dit mooie huis, maar voor de rest doen we geen gekke dingen. En als ik lezingen geef, gaat altijd minstens de helft naar goede doelen.”
Vindt u de bedragen die u krijgt ongepast?
“In de kringen waar ik me nu bevind, wordt er schunnig veel geld verdiend. Ik vind het vooral belangrijk dat je correct belastingen betaalt en je blijft inzetten voor de gemeenschap. En als je geld verdient dat je dat op een integere manier doet. En dus niet voor de Chinezen of de Qatari gaat klussen.
“Ik maak mij vooral zorgen dat mijn twee dochters niet dezelfde leerschool hebben doorlopen en opgroeien met ouders die allebei goed verdienen.
“Ondanks dat er bij ons fysiek moet worden gewerkt: we hebben dit huis zelf verbouwd, en elke dag van hun vakanties stonden mijn dochters mee in het stof. Ze hebben geholpen met muren te bezetten en vloeren te leggen.”
Dat kunt u allemaal zelf?
(knikt) “Zelfs de elektriciteit hebben we gelegd. Ik heb dat destijds geleerd en geef dat nu aan mijn dochters mee. Elke keer als er hier in huis iets moet gebeuren, moeten zij meehelpen. Het gaat er hier niet spartaans aan toe, maar als er gewerkt moet worden, zijn we best kordaat.
“We hebben een mooi evenwicht gevonden, denk ik. We hadden gisteren zeven mensen op bezoek, en onze oudste dochter heeft volledig op haar eentje voor een diner gezorgd.”
Hoe oud is ze?
“12. Ze heeft een perfecte lasagne gemaakt, en als dessert een lekkere panna cotta.
“Ik vind ook: als je opgroeit in welvaart, moet je iets verder springen dan mensen die dat comfort niet hebben. We leggen hun dat ook uit, we praten over geldzaken.
“Als er keuzes moeten worden gemaakt, vragen we hun hoe zij erover denken.”
Kennen ze uw verhaal?
“Grotendeels, maar niet alles.”
In de media hamert u vaak op discipline en burgerzin, u klaagt aan dat in Europa de decadentie zich van ons meester maakt, dat we onze zelfredzaamheid verliezen: dat kun je moeilijk los van uw eigen verhaal zien.
“Als ik met andere ouders over de weerbaarheid van onze kinderen discussieer, krijg ik vaak de wind van voren. Dan denk ik: ben ik niet te veel gedetermineerd door mijn eigen jeugd?
“Dat is sowieso natuurlijk het geval, maar als ik rondkijk, zie ik genoeg redenen om te pleiten voor meer mentale weerbaarheid.”
Wat zeggen andere ouders u?
“Ik heb de reputatie dat ik te hard ben. Ook letterlijk trouwens. Ik zal makkelijk ravotten met kinderen, stévig ravotten. En dan zie ik die angstige blikken van de moeders (lacht).
“Ik vind dat een groot deel van onze samenleving heel week is geworden is. De vraag is: moet ik mij aanpassen, terwijl ik vind dat dat zich op termijn tegen ons zal keren?”
U wordt een moralist genoemd.
“Heel vaak zelfs. Ik vraag me af wat daar mis mee is. Ik denk dat we net behoefte aan moraal hebben.
“Het is vandaag voor middenklassekinderen, die overbetutteld en overbeschermd zijn, veel moeilijker om zichzelf in vraag te stellen dan dat het voor mij als belhamel was.
“Alles stond op losse schroeven, ik was verplicht om scherp en alert te zijn.
“Die bijna pedagogische verminking van een hele generatie welvaartskindjes, verhangen aan TikTok-filmpjes, gaat ons nog zuur opbreken. Dat is ook een vorm van kansarmoede.”
Hoe kijkt u naar generatiearmoede, mensen die arm zijn geboren, in permanente overlevingsmodus leven en zo de mogelijkheden niet zien die de samenleving hun biedt?
“Sinds we met de partij zijn begonnen, kom ik op veel plaatsen in Tienen. Veel mensen doen echt heel hard hun best, maar soms tref ik er ook die wat veel berusten.
“Ik besef dat ik nu hard ben in mijn oordeel, maar ik heb liever wat schoppen onder de kont dan dat we mensen opsluiten in een fort van bijstand waar ze nooit meer uit raken.
“Ik zie ook kinderen die opgroeien in een omgeving die veel beklemmender en beperkender is dan wat ik ooit heb meegemaakt. En voor wie we véél te weinig doen.
“Zij zijn het slachtoffer van alcohol, drugs, seksueel misbruik…
“Zij missen alle kansen en ons onderwijs is te overbelast om met hen aan de slag te gaan. En omdat onze samenleving hyperindividualistisch is geworden en onze steden zo anoniem, vinden die kinderen geen vluchtroutes meer.
“Ze kunnen nergens meer uitblazen: grootouders wonen niet meer enkele kilometers verderop, de deur van de buren staat niet altijd meer open.
“We moeten opnieuw aan een barmhartige samenleving bouwen. Ik denk niet dat de overheid dat alleen kan oplossen.”
Er is weinig begrip meer voor mensen in armoede. Je zult eerder horen: ‘Ze moeten maar harder werken.’
“Er is daar inderdaad hardvochtigheid in geslopen, minachting voor wie het moeilijk heeft. Verschrikkelijk.
“Ik zie een heel grote groep die werkt en wroet en nog altijd niet het hoofd boven water kan houden.
“Heel veel éénoudergezinnen, doorgaans de dapperste mensen van de samenleving. Zij krijgen te weinig ondersteuning om ook die volgende generatie uit de kansarmoede te halen.”
FRIET MET STOOFVLEES
Wat doet het met een mens als je met een achterstand in het leven bent opgegroeid?
“Je bezit een soort van nederigheid, omdat je weet waar je vandaan komt. En er is een grote empathie voor lotgenoten.
“Als ik mijn dochters aan de school afzet, haal ik de kinderen die in een kwetsbare thuissituatie zitten er zo uit.
“Ik hoef maar te kijken naar hun schoenen of hoe hun schouders staan. Dan weet ik genoeg, en krijg ik een krop in de keel.”
Uit onmacht.
“Ja, en omdat ik weet dat het in heel veel gevallen niet goed komt. Ik kan daar niet tegen. Ik zou ze dan willen zeggen: ‘Kom maar even bij ons.’”
Komt u zulke kinderen tegemoet?
“Ja, maar dikwijls is de impact ervan niet erg groot.”
U wordt nu burgemeester, maar uw ultieme bestemming ligt elders.
“Een boerderij. Een paar beesten en een grote moestuin, meer moet dat niet zijn.
“Zoals de renaissance-essayist Michel de Montaigne wil ik later doodvallen tussen mijn kolen en niet achter één of ander spreekgestoelte.
“Ik voel me nog altijd het best in de natuur.
“Ik heb het meeste heimwee naar het oogstseizoen bij mijn grootouders. Dat waren de allermooiste dagen.
“Iedereen werd gemobiliseerd, de mensen hielpen elkaar. We trokken samen de velden in om het graan op te halen, met de kinderen boven op de strobalen. En ’s avonds maakte mijn oma voor iedereen frieten met stoofvlees.
“Onlangs moest ik voor het werk weer naar zo’n poepchic hotel, om voor heel belangrijke mensen te spreken.
“Als ik moet kiezen tussen die strowagen of die wereldleiders, weet ik het wel. En tegen die frieten met stoofvlees van mijn oma kan geen driesterrenrestaurant op.
“Veel mensen willen materieel alleen maar meer, voor mij mag het alleen maar minder zijn.”
© Humo
Lees ook
Klik hier of op de hyperlink hieronder en vind meer berichten van/over
Bron: De Morgen/Humo