Jan Decleir na de dood van zijn twee zussen – Mijn schilderwerk is stilgevallen, dat is een rare bijwerking van het rouwen


Het noodlot was dit jaar niet mals voor Jan Decleir (76): hij verloor twee zussen en een reeks vrienden. Maar de titaan van film en theater laat zich niet kisten, en kruipt weldra in de huid van een tragische graaf én van een moordenaar. ‘Doorzetten, dat zit in de familie.’

Tom PardoenDe Morgen


De voorbije maanden heeft Jan Decleir zich enigszins op de vlakte gehouden, maar daar komt volgende zaterdag met een luide klaroenstoot verandering in wanneer Egmont in première gaat.

Met tekst en muziek brengen Decleir en Roy Aernouts een warm maar kritisch eresaluut aan graaf Lamoraal van Egmont, vertrouweling van Keizer Karel en daarna van diens zoon Filips, toen die de plak zwaaiden in onze contreien.

Wanneer deze Filips – notoir bureaucraat, oorlogsstoker en pilaarbijter – er bij Egmont op aandrong om duizenden calvinisten en lutheranen over de kling te jagen, sloeg Egmont dat bevel in de wind: hij moest het bekopen met zijn leven.

De onthoofding van de populaire Egmont beroerde het volk en was het startschot van de noodlottige Tachtigjarige Oorlog, het einde van een periode van voorspoed en stabiliteit.

Egmont groeide uit tot een symbool van gematigdheid en tolerantie, in woelige en polariserende tijden. Zijn verhaal zal herkenbaar zijn voor wie de binnenlandse en geopolitieke cakewalk van vandaag met lede ogen gadeslaat.

Thema’s als vrijheid van meningsuiting en godsdienst maken de voorstelling urgent.

Met Egmont zet Decleir een punt achter een moeilijke periode. In het voorjaar moest hij in krap twee weken tijd afscheid nemen van twee van zijn drie zussen, Reinhilde en Mia. Kort daarna stierven Henny Vrienten en Remco Campert, hem ook dierbaar.

Eind 2021 had Decleirs hartsvriend Ysbrant van Wijngaarden al het tijdelijke voor het eeuwige ingeruild. Zo’n annus horribilis kan niet zonder gevolg blijven: “Op den duur konden we geen levende mensen meer vertrouwen.”

Enigszins levend schuif ik aan in de keuken van Decleir en zijn geliefde, Brechtje Louwaard, die tekende voor de tekst van Egmont.

Voor altijd afscheid nemen is sowieso surreëel. Als het zo vaak en zo kort na elkaar gebeurt, lijkt het alsof het lot u in het gezicht uitlacht.

“Er zit natuurlijk wel een zekere logica in: ik ben 76 en ik heb veel vrienden die ouder zijn dan ik. Een statisticus zou me wellicht toefluisteren: ‘Gij moogt nog van geluk spreken, jongen.’ (lacht)

“Dat de meisjes eerst zijn gegaan, druist wel in tegen de gebruikelijke gang van zaken. Het is toch uitdrukkelijk de bedoeling dat wij mannen eerst gaan, omdat we er traditioneel ruiger tegenaan gaan. Maar ook langs vaderskant zijn de meisjes eerst vertrokken: de Decleirs zijn op dit vlak blijkbaar atypisch.”

Bent u goed in rouwen?

“Ik ben erin getraind, laten we het zo zeggen, maar daarom ben ik er nog niet goed in. Ik kan er enorm van genieten om een potje te huilen, maar het lukt me te weinig. Er is fantastische poëzie geschreven over de dood en filosofen onderrichten ons hoe ermee om te gaan, maar dat neemt niet weg dat ik het een beroerde klote-uitvinding vind, de dood.”

“Het verscheiden van mijn zusjes houdt me nog altijd bezig, ook al kon ik het van ver zien komen en wist ik dat het onafwendbaar was. Reinhilde heeft lang geloofd dat ze het zou kunnen keren. Bij mijn andere zus, Mia, wisten we al een jaar dat het einde naderde.”

Die zus leefde in Amsterdam een anoniemer leven dan u en Reinhilde.

(fel) “Ze stond niet op de scène, maar dat betekent niet dat ze op de achtergrond bleef. Mia stond aan het hoofd van het kostuumatelier van de Academie voor Theater en Dans. (stil) Op haar paspoort stond Maria, maar we zeiden altijd Mia.

“Ik kom nog vaak mensen tegen die haar gekend hebben in de toneelschool en die zeggen dat je bij Mia niet zomaar wat kon aanmodderen. Dat ze veeleisend was en dat ze stond op orde en dat je moest weten waar je over sprak.

“Na de begrafenissen van mijn zussen zijn we naar lucht gaan happen op Terschelling. Toen stierf Henny. Eind vorig jaar was onze vriend Ysbrant, die hierboven woonde, al gestorven. Je vertrouwen dat het allemaal goed komt, brokkelt af. Kort na Henny is Remco dan gestorven. Allemaal, knal, achter elkaar. Op den duur leek het alsof we geen levende mensen meer konden vertrouwen.”

Uw dochter Sofie zei over het afscheid van haar tante Reinhilde: ‘Ik heb nog nooit iemand zo naar de dood zien verlangen als zij.’

“Reinhilde heeft op een gegeven moment heel duidelijk gezegd dat ze, wat de artsen ook zouden vertellen, eruit zou stappen als het voor haar niet meer ging. Zoals we dat zo vaak hebben gezien om ons heen, is ze toch tot het uiterste gegaan.

Eén keer heeft een arts haar duidelijk, zoals alleen die mensen dat kunnen, zonder liegen of emotie verteld waar het op stond. Dat pikte ze niet, die mens is op het matje geroepen. (lacht) Hoe Reinhilde kun je zijn?”

‘In een sombere bui denk ik soms: ‘wat is dit voor een tijd?’ Maar dan weer denk ik: ‘we leven in de meest vreedzame tijd die er ooit is geweest.’ Beeld Stephan Vanfleteren
‘In een sombere bui denk ik soms: ‘wat is dit voor een tijd?’ Maar dan weer denk ik: ‘we leven in de meest vreedzame tijd die er ooit is geweest.’ Beeld Stephan Vanfleteren

Hoe zult u zich uw twee zussen herinneren?

“Het is bijna exemplarisch dat ze zo kort na elkaar zijn gestorven, want hun einde was heel verschillend. Mijn oudste zus leek een en al rust, mildheid en aandacht voor haar omgeving. We hebben nog veel gelachen samen, al was er veel verdriet.

“Reinhilde was boos, ze revolteerde. Voor ze aan het bed gekluisterd was, was ze altijd omringd geweest door veel mensen. Toen ze ziek werd, was dat ineens gedaan. Dat was moeilijk voor haar. Dat begreep ik ook.”

Had ze die boosheid als kind al in zich?

“Ja en nee. Ze was de jongste. Mijn zus Gerda, de enige die nog leeft, is vier jaar ouder dan Reinhilde. Plots kreeg ze een levende pop cadeau, in een gezin waar niet veel geld was voor poppen. Wij, haar broers en zussen, hebben Reinhilde in de boter gebakken, we hebben haar overspoeld met liefde.

“De kleine Reinhilde wist heel goed wat je moet doen om je zin te krijgen. Ik vind het fantastisch dat zoveel mensen van mijn zusje hielden, al heb ik haar ook niet altijd herkend in wat sommigen na haar dood over haar vertelden.

“Niet dat die mensen liegen, maar ze hebben een ander verhaal dan het mijne.

“Mijn zus Gerda heeft een prachtige toespraak gehouden op de uitvaartplechtigheid, in intieme kring. Die kwam heerlijk dicht bij hoe ik me onze geschiedenis en die van Reinhilde wil herinneren. Beter dan Gerda kan ik het niet vertellen.”

Ik sprak uw zus kort voor ze stierf. Ze praatte toen met veel bewondering over u en uw broer Dirk.

“Soms, soms niet.” (lacht)

Ze noemde u een gangmaker, een je-m’en-foutist van het zuiverste water.

“Als ik aan mezelf denk, denk ik niet aan een je-m’en-foutist. Ik verdenk mijn zusje ervan dat ze daar iets heel anders onder verstond dan ik. Ik vind het allemaal … niet zo leuk.”

Zullen we het over Egmont hebben?

“Ja, dat mag.”

Egmont is een historisch figuur, maar ook een embleem, omdat hij zijn hang naar tolerantie betaald heeft met zijn vrijheid en ­– ultiem – zijn leven.

“Wanneer het stuk begint, zit Egmont opgesloten in zijn kale kerker, hij vraagt zich af hoe het zover is kunnen komen. Hij zat gevangen in Gent, pas twee dagen voor zijn onthoofding is hij naar Brussel gebracht. Te voet, met een paar honderd soldaten rond hem, om het spektakel nog meer gravitas te geven.

“In de vorm van flashbacks voert Egmont drie gesprekken. Met Margaretha van Parma, Willem de Zwijger en Alva. Ik neem die drie rollen op mij, Roy speelt Egmont.

“We kruipen niet als methodactors in de personages, bij dit soort spektakel zou je jezelf vastrijden: we echoën hun woorden en formuleren bedenkingen.

“Naast vertelling is Egmont ook concert. Alain Craens heeft de muziek die Beethoven componeerde bij het stuk van Goethe over Egmont omgeschreven voor een ensemble van blazers en strijkers, en een koor.”

Het verhaal van Egmont bewoog u als scholier al tot tranen toe.

“In het vijfde jaar op het Sint-Michielscollege in Brasschaat kregen wij les van een bijzondere man. Wij noemden hem ‘den blekken Tarzan’, in die tijd hadden alle leraren bijnamen.

(met indringende, krassende, nasale stem)  ‘Niewaaaar, Decleeeeiir?’

‘In die tijd bestonden nog lijfstraffen. Er werd met bordenvegers gegooid en met de stok geslagen. Om je te doen schrikken, maar soms was het goed raak – knal op de vingers. Als je je had misdragen, moest je op de knieën in een emmer gaan zitten. Met een stapel boeken in je handen, voor een optimaal effect.

“Ik vind onderwijs fantastisch, ik ben soms jaloers op de kinderen van nu, maar toen waren er rare dingen aan de hand. In sommige klassen, in sommige scholen (somber) … Ik weet het niet.

Den blekken Tarzan vertelde veel verhalen, maar Egmont is blijven hangen. Misschien vertelde hij het heel goed, misschien ging het over hemzelf. Later ontdekte ik dat Goethe er iets mee gedaan heeft, en Beethoven.

“Elke keer werd ik weer naar de klas van den Tarzan geslingerd. Maar het heeft natuurlijk met de inhoud te maken. Het gaat over een historisch moment, dat me zelfs vandaag nog kan emotioneren.

“Men heeft toen de kans laten liggen om tot een eengemaakt en eendrachtig Europa te komen, in de plaats daarvan hebben we elkaar bevochten en zijn we hopeloos verdeeld geraakt. Ik wou dat ik erbij was geweest, en de gebeurtenissen in een bepaalde richting had kunnen duwen. (lacht)

“Ik trek het me heel erg aan dat de Zeventien Provinciën – die zich uitstrekten van Frans-Vlaanderen tot Groningen – vandaag niet voortbestaan, dat is van een ongelooflijke armoede.

“Later hebben we de Nederlanders nóg ’s buiten geschopt, bij dat stom revolutietje van 1830, op initiatief van een paar omhooggevallen bourgeois. Een stommiteit.”

Een eerste evidente link met vandaag: de Europese solidariteit wordt weer op de proef gesteld, van buitenaf én binnenuit. En ook binnen onze eigen landsgrenzen lijken harmonie en samenwerken een illusie.

“Ja, er zijn mensen die ons land willen splitsen, maar ik ben het helemaal eens met Wannes Van de Velde: ik wil leven in een land waar de Gilles van Binche om het jaar uitgaan. En dat mag iets kosten.” (lacht)

De tijdgeest is anders: het narcisme van het kleinste verschil ­regeert.

“Dat zegt Egmont ook in het stuk: ‘Als dit doorgaat, is straks iedereen baas van zijn eigen zielige vierkante meter, en dat wil ik niet meemaken.’ Dat is een sentiment dat ik deel. Iedereen plooit zich terug in de eigen tuin.”

'Ik word niet graag een monument genoemd. Een monument is een hinderpaal, iets waar je omheen moet. Ik ben benaderbaar.' Beeld Stephan Vanfleteren
‘Ik word niet graag een monument genoemd. Een monument is een hinderpaal, iets waar je omheen moet. Ik ben benaderbaar.’
Beeld Stephan Vanfleteren

De voorstelling werpt naar men zegt nog meer licht op onze tijd. Hoe?

Brechtje Louwaard: “Als Jan, Roy en ik aan deze tafel door de tekst lopen, zien we parallellen met Oekraïne. Niet veel later denk je: ‘Helemaal Eerste Wereldoorlog. Of: Palestina.’ Maar we hoeden ons voor betutteling. We gaan Filips II bijvoorbeeld niet opzichtig met Vladimir Poetin vergelijken.”

Decleir: “Met dat soort stuntwerk moet je opletten.” (lacht)

Louwaard: “We noemen niets bij naam, projecteren geen beelden van vandaag. Door bepaalde metaforen en replieken vetter in de verf te zetten, worden de parallellen vanzelf duidelijk. Hopen we.”

Decleir: “De goede verstaander haalt de gelijkenissen er zo uit. Ik stel me bijvoorbeeld voor dat er een generatie is die denkt dat fake news een uitvinding is van acht jaar geleden: niets is minder waar.”

Louwaard: “We zitten met dit stuk precies op een brandpunt van de geschiedenis, het verhaal speelt zich af in de maanden, dagen en uren voor het tachtig jaar oorlog wordt. Dat is het moment waarop alles nog kan keren.

“Dat maakt het ook wel spannend, alhoewel we de afloop natuurlijk kennen. En waar je altijd weer op uitkomt: er is geen begin of einde aan dat soort dingen.

“We spreken over ’14-’18 en ’40-’45, alsof het afgelijnde periodes zijn, maar de wortels van de Tweede Wereldoorlog liggen al in de Eerste Wereldoorlog, of nog veel vroeger.

“En dan komen we automatisch bij de conclusie van Egmont: het houdt nooit op. Wij leven nog altijd met de gevolgen van wat toen gebeurd is. Er is altijd een eerder begin en een later einde, ergens daartussen bevinden wij ons.”

Mijnheer Decleir, de naam Poetin is – dat is onvermijdelijk – gevallen: maakt u zich zorgen over wat zich ginds afspeelt, of kan het u allemaal niet bommen?

“Als ik weer ’s overvallen word door een sombere bui, denk ik ook: wat is dit voor een tijd? Maar dan weer denk ik: dit is niks. Eigenlijk leven wij in de vreedzaamste tijd die er ooit geweest is. Als ik het boek van Michael Pye over de Gouden Eeuw van Antwerpen lees, ben ik geneigd dat te geloven.” (lacht)

Louwaard: “Je kunt dat zeggen, wat jij zegt, Jan: we leven in een relatief veilige tijd. Maar het klimaatprobleem werpt toch een kolossale schaduw over deze tijd.”

Decleir: “En dan zijn er mensen, zogezegd wijze mensen, van wie sommigen zelfs politieke partijen leiden, die roepen dat dat ook niet de eerste keer is. Men zou dat lichtzinnig kunnen noemen.

“En wat we nu voorhebben met die Poetin …

“Brechtje en ik, wij zijn naast ongelooflijk knap ook heel verstandig. Wij waren in Sint-Petersburg toen Poetin in het zadel werd gehesen: hij was toen nog een ogenschijnlijk verlegen en onbeduidend heertje, maar wij vertrouwden het zaakje niet.

“Toen we dat vertelden aan het meisje dat ons gidste door de stad en de musea, gaf zij hem het voordeel van de twijfel. Ik had zo graag gehad dat ze gelijk had gekregen.”

Ik onthoud dat u zich hoedt voor een-op-eenvergelijkingen, maar naast hun machtshonger hebben Poetin en Filips II ook gemeen dat ze ervan overtuigd lijken dat ze een historische opdracht vervullen.

“Dat is zeker zo. Filips was roomser dan de paus, maar de helft van de tijd was hij in oorlog, soms ook met Rome. Hij hief uitzinnige belastingen om die oorlogen te kunnen betalen. Misschien was Filips gewoon een gestoord baasje.

“Als je dan weet dat net voor zijn tijd humanisten als Erasmus en Thomas More heel zinnige dingen schreven over geloof, vrijheid en vrede, vraag ik me af: waar was die man mee bezig?

“Ik kom toch altijd terecht bij: macht. Er moet iets enorm verleidelijk zijn aan macht. Geld is leuk, maar macht kennelijk nog leuker.”

Louwaard: “Er is een fragment dat ik graag uit het stuk wil halen – het moet altijd korter – maar dat jij er elke keer weer in stopt.”

Wie beslist dan finaal?

Louwaard: “Wie denkt u? (bladert door stapeltje papier) Hier, een stukje monoloog van Margaretha van Parma. (overhandigt Decleir een blad papier) Ik ben ­benieuwd of het de première haalt.”

Decleir(leest) “Ah nee, ja, dat kan er onmogelijk uit. (draagt voor)

“‘Ik krijg geen lucht, Lamoraal, ik krijg geen lucht.’ In de lange stilte die volgt, komt een frisse avondbries opzetten. En dan zegt ze: ‘Ik moet aftreden. Ik had nooit gedacht dat het mij zoveel verdriet zou doen. Het is veel moeilijker dan je denkt. Het doet pijn. Dag in dag uit ligt het lot van duizenden mensen in je handen. Als je eenmaal gewend bent om te heersen, daal je neer van de troon, zoals in een graf. Zo is het.’ (legt blad neer)

“Margaretha beklaagt zichzelf omdat ze haar macht moet afstaan, ze treurt. Mijn zusje, van wie ik zielsveel hou, en die ik zo bewonder om alles wat ze gedaan heeft, schepte daar ook plezier in. (lacht) 

“Ik kan mij voorstellen dat het aantrekkelijk is om macht uit te oefenen, maar ik zet me ertegen af. Al kan ik het ook begrijpen als iemand er pragmatisch naar kijkt. Zo heb ik bijvoorbeeld meneer De Wever ooit horen zeggen – of heb ik het gelezen: ‘Als je iets wil veranderen, moet het via de macht gebeuren.’

“De Wever herkent die repliek van Margaretha wellicht. Hij zal die misschien nog wel aan den lijve ondervinden.”

Uw vader was ooit schepen in Brasschaat, voor de Volksunie: hij deelde een politieke stamboom met Bart De Wever (N-VA). Hebt u ooit gedacht: ik wil doen wat vader doet?

(kordaat) “Nee, nee, nee. Ik was natuurlijk wel een enorme fan van mijn vader, ik heb als kind veel Vlaamse leeuwtjes geschilderd en uitgezaagd.

“Ik had beter meer boeken gelezen – dat deed ik soms ook wel.

“Ik weet niet in hoeverre mijn vader nu zou meepraten met De Wever. Er zit iets heel contradictorisch in zijn geschiedenis. Hij was lid van het gebroken geweer. Voor mij was hij de allerliefste man die je je kunt voorstellen.”

Waar u op doelt: hij was ook ooit lid van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV).

“Ik krijg dat niet aaneengeknoopt. Hij heeft geen misdaden begaan, maar hij is wel veroordeeld. Dat is een stukje geschiedenis waar nog veel boeken over geschreven moeten worden. En dan moeten die verfilmd worden, zodat ik daarin kan meespelen. (denkt na) 

“Vader was een man ter linkerzijde, een Schiltz-man zoals al eens gemakkelijk gezegd wordt. Ik weet niet of mijn vader in de smaak zou vallen bij de aanhang van De Wever.”

U hebt een paar keer aan de zijde van ­burgemeester De Wever gestaan, als ­goedheiligman.

“Ik heb hem een keer of vier de hand gedrukt.”

Hoe oordeelt u over zijn werk als burgemeester, als ingezetene van de stad, en als partijvoorzitter?

(blaast) “Wat moet ik daar over zeggen? Het is al zo vaak gezegd door zovelen: hij verenigt niet. Er is íéts in hem – ik weet niet wat, een domme mens is hij niet – waardoor hij daar de zin niet van inziet.

“Misschien is hij bang … Ik weet het niet. In Egmont gaat het daar ook over. Die was niet bang. En zie waar het toe geleid heeft. Egmont gaat natuurlijk ook over vrijheid. En de angst voor vrijheid. Alva zegt, bijvoorbeeld: ‘In handen van de massa is vrijheid gevaarlijk.’”

Er is nog een andere N-VA’er die in de contramine is met kunstenaars: Jan Jambon, minister van Cultuur.

“Dat is natuurlijk iets … eigenaardigs. Als ik aan een tractor wil sleutelen, moet ik een diploma van garagist halen. Maar in de politiek moet je kennelijk weinig of niks van cultuur weten om minister van Cultuur te worden.

“Dat voelde als een slag in het gezicht: onze sector is het zelfs niet waard om een volwaardig minister te krijgen, we hebben iemand gekregen die ons erbij neemt, als een bijbaantje.

“Het zal misschien wel waar zijn dat er soms gehakt moet worden, om tal van redenen, maar dan wil je wel iemand die voor je opkomt, niet iemand die je onder de duim wil krijgen.”

‘Mijn schilderwerk is stilgevallen, dat is een rare bijwerking van het rouwen. Ik had een mooi nieuw atelier gemaakt, achteraan in de tuin. Dat is helemaal onderkomen.' Beeld Stephan Vanfleteren
‘Mijn schilderwerk is stilgevallen, dat is een rare bijwerking van het rouwen. Ik had een mooi nieuw atelier gemaakt, achteraan in de tuin. Dat is helemaal onderkomen.’
Beeld Stephan Vanfleteren

Tijdens de lockdown is ook gebleken dat cultuur niet op de eerste plaats kwam voor de Vlaamse regering. Was dat een periode van ontreddering?

(wuift) “Helaas had het beleid, zoals we allemaal weten, beter gekund. Toch heeft onze sector zich geroerd, en niet zonder resultaat. Maar voor ons persoonlijk viel het mee. Dit is ons huis, en dat onze tuin: je ziet het einde er niet van. Hier hebben wij, zogezegd, opgesloten gezeten. Veel mensen hadden het veel moeilijker dan wij.

“Al houd ik er natuurlijk niet van om niet bezig te zijn. Mijn kleine zusje hield er ook van om bezig te blijven. Net zoals de oudste: zij is tijdens de lockdowns steeds meer gaan schilderen.

“Ze was regentes snit en naad, ik zag haar als jong meisje altijd van die prachtige, vliegensvlugge schetsen van dames met een deux-pièces maken. Ze vond het raar als ik haar zei dat ze dat schilderen moest najagen, maar na haar pensioen heeft ze dat toch gedaan.

“Ze is naar een school gegaan en werd daar enorm bewonderd voor de ernst waarmee ze dat deed. Daar zit toch ergens een familietrekje: Reinhilde had dat ook: als je aan iets begint, zet je door.”

Uw werklust is herculisch. Naast Egmont herneemt u binnenkort Landru, over de Franse seriemoordenaar Henri-Désiré Landru (1869-1922). Deze zomer heeft u uw scènes voor Wil ingeblikt, de verfilming van de roman van Jeroen Olyslaegers. In december verschijnt de derde film over de familie Claus.

“Ja, maar – ik corrigeer mezelf nu – ik heb ook geleerd dat ik het wel kan, niks doen. Mijn schilderwerk is stilgevallen, dat is een rare bijwerking van het rouwen.

“Ik had een mooi nieuw atelier gemaakt, achteraan in de tuin. Dat is helemaal onderkomen, de penselen staan roerloos en verhard in uitgedroogde potjes, het is van een ongeziene tristesse.

“De start van mijn jonge leven was niet fantastisch, er waren nogal wat mensen die vonden dat ze er vroegtijdig vanonder moesten muizen, waarmee ik niet suggereer dat ze ervoor gekozen hebben. Toppunt van dat malheur was de dood van mijn broer Dirk.

“Die somberte is teruggekomen met het verscheiden van mijn zusjes en de vrienden, het afgelopen jaar. Ik ben langzaam aan het terugkrabbelen, ik werk een beetje op papier. Maar ik ben een prutser. De echte schilder woonde hierboven. (stilte) 

“Brechtje en ik zaten daar elke dag, we praatten veel – over banaliteiten maar ook over kunst. Hij zat altijd aan het raam. Als ik in de tuin sta, zie ik hem soms zitten. Dan denk ik: ‘Jan, ga maar snel een pintje drinken, dit is niet goed.’ (lacht) Het is al snel niet meer mooi als je je daarin laat gaan.”

Iets anders, om af te ronden: waarom weigert u eigenlijk pertinent om ‘een monument’ genoemd te worden?

“Ik kan dat niet weigeren, want je noemt jezelf niets. Een monument is een hinderpaal, iets waar je omheen moet. Ik ben benaderbaar.”

Welk ander superlatief doet iemand met uw staat van dienst recht aan?

“‘Inzetbare kracht’ vind ik al heel wat. (grinnikt) Ik vond het altijd prettig dat Dwarskijker Rudy Vandendaele ‘de grootste’ in Humo altijd heel wijs corrigeerde tot ‘een van onze betere.’

“Dat vind ik aangenamer, het klopt ook.”

Maar niemand is zo universeel herkenbaar als u, de reikwijdte van uw rollen is intergalactisch: u hebt koningen, huurmoordenaars en deurwaarders gespeeld, mijn kinderen kennen u als Sinterklaas.

“Sinterklaas, dat ben ik niet, dat is Sinterklaas. Het is een relatief gemakkelijke rol. Herman Teir­linck, die ik zo bewonder, zei soms over Hamlet: ‘Hamlet is er al. Je moet die uit de lucht plukken.’

“Met Sinterklaas ligt het anders. Dat is makkelijker: als je een pruik opzet, een baard opplakt en jezelf in een kazuifel hijst, ben je Sinterklaas.”

Bent u nog weleens zenuwachtig als u ­een publiek tegemoettreedt, al dan niet in kazuifel?

“Ja. Ik ben zelfs zenuwachtig voor het applaus. Mensen hebben mij bijgebracht dat je een publiek dat moet gunnen. Ik ben zelf ook vaak publiek. En als ik iets echt fantastisch vind, is het heerlijk om uit de bol te gaan.

“Maar het probleem is: ‘Wat als je het niet goed hebt gevonden?’ Ik voel dan de aanvechting om te blijven zitten, dat kenbaar te maken, maar uit beleefdheid doe ik dat niet. Ken je dat gevoel?”

Ik weet dat u jaloers bent op het applaus dat muzikanten krijgen, omdat het zo veel overweldigender is dan het applaus na een toneelopvoering.

“Dat is ook zo, ik heb geen idee hoe dat komt. Wij zijn naar Cecilia Bartoli gaan kijken, in Berlijn. Die dame vrijt met haar publiek. Als ze nog maar een been op de scène zet, worden de mensen gek, nog voor ze een noot heeft gezongen. En ik deed mee: applaudisseren en roepen. Enfin, roepen niet zozeer. Of maar een klein beetje. Maar applaudisseren gaat me beter af dan applaus in ontvangst nemen.”

Première Egmont op 24/9 in 30CC, Leuven. Daarna op tournee. 

Landru op tournee van 26/11 t.e.m. 11/3.

www.isolisti.be

Filmrelease De familie Claus 3 begin december.


Jan Decleir: ‘Ja, ik heb last van ­zenuwen. Ik ben zelfs zenuwachtig voor het applaus. Maar mensen hebben mij bijgebracht dat je een publiek dat moet gunnen.’
Beeld Stephan Vanfleteren

Lees ook

Selecteer hieronder een Categorie en vind andere berichten.

,

Bijhorende Website

Website Onderweg 2.0

Bijhorende Facebook groep

Facebook Onderweg 2.0

Bron: De Morgen

Naar Facebook

Naar de website


Scroll naar boven