De pandemie heeft gaten geslagen in onze gedeelde werkelijkheid. Nieuwsgierige luisteraars zijn schaars geworden, aandeelhouders van het grote gelijk blijven over. We hebben dringend betere verhalen nodig, meent Jeroen Olyslaegers.
In haar familiegeschiedenis Voorbij het geheugen (2019) gaat Maria Stepanova door de spullen van haar overleden tante. In het begin van het boek geeft ze aan dat ze al jaren over haar familie heeft willen schrijven en dat ze dat keer op keer heeft uitgesteld. Want schrijven, zo tekent ze op, betekent ophouden een nieuwsgierig luisteraar te zijn, iemand die geadresseerd wordt wanneer de familieverhalen worden verteld. Vanaf het moment dat ze begint te schrijven, wordt ze een vreemde binnen de familie, want zij zal informatie beoordelen en delen, ze zal kiezen wat van het onzegbare onder de schijnwerpers wordt geplaatst en wat allemaal voor altijd tot de duisternis zal behoren.
Terwijl ik dat lees, hunker ik naar mijn vaders vader, iemand over wie ik nog nooit heb geschreven. Mijn broer deelde jaren geleden een foto van onze grootvader in brandweeruniform, omgeven door collega’s. Zijn koppelriem zit bijna tot onder zijn schouders en zijn kepie lijkt net een maat te groot, maar hij staat daar te blinken – een van de pompiers kijkt naar hem met misschien wat spot. Het is een ‘wij’ die ge daar ziet, maar een met spanning op. Wordt hij uitgelachen? Maakt hij wel deel uit van deze geüniformeerde groep? Herken ik iets van mezelf in hem? Daar zit een leven in, waard om te worden beschreven. Maar als ik erover zou schrijven, sluit ik me dan niet af van de rest van mijn familie? Wordt het geen verraad in plaats van een verbinding met mijn persoonlijke verleden?
Dat zijn de vragen waarmee Maria Stepanova worstelt, maar die worsteling, hoe fascinerend ook, blijft een voorspel. Want zij wil wel degelijk een overzicht, iets zeggen over haar familie omdat het ons allemaal zou kunnen aangaan. Zij overschouwt de spullen van haar tante en herinnert zich een studie over gezichtsherkenning. Blijkbaar herkennen we mensen niet, zo schrijft ze, aan de hand van individuele kenmerken, maar eerder door de specifieke ovaalvorm van het gelaat. Dat ovaal vinden we, zo gaat ze verder, in de spullen van de overledene. Al die dingen samen, de foto’s en de losse notitieboekjes waarin haar tante vrij banale dingen heeft geschreven, brengen een beeld van een geleefd leven. Ik lees verder in dat mooie en wat droeve boek waar langzaam en precies een familie én een samenleving uitkomt die afgelopen is en die met aardig wat gruwel uit de twintigste eeuw te maken heeft. Als lezer voel ik me een bedroefde ramptoerist die door de twintigste eeuw wordt geleid aan de hand van mensen die niet wilden opvallen, maar door hun joodse afkomst vooralsnog in de kijker liepen.
Kosmische melancholie
We zitten opgesloten in het wrede heden, schreef ik al elders. We weten niet wat voor belang beslissingen hebben die we in dat heden treffen, we kunnen de draagwijdte niet inschatten van de beslissingen die voor ons worden genomen en we zijn daarbij veroordeeld tot de complexe emoties van het moment die niet zelden tegenstrijdig zijn, meestal wars van zelfreflectie. De wreedheid van het heden wordt bepaald door de blindheid voor de toekomst. Deze eeuw is nog maar 21 jaar oud en mij bekruipt vaak het gevoel dat we al in de ruïnes ervan rondwaren. Een bijna kosmische melancholie overvalt me. Waarom nu nog mijn grootvader delen, hem veroordelen tot de keuzes die de schrijver maakt? Vergeet zijn ruïne, gij onnozelaar, spreek ik mezelf streng toe.
Waar is de algehele samenhang, de ovaalvorm van deze tijd? Waarom verwijten we elkaar van alles tijdens een pandemie en twisten we zelfs over het gevaar ervan? Delen we nog wel een werkelijkheid?
Wie inzoomt op conflicten op sociale media ziet een spiegelpaleis waarin de nieuwsgierige luisteraars schaars zijn en aandeelhouders van het grote gelijk overblijven.
Zij trachten ieder ander te overtroeven met verwijten over egoïsme of blindheid, gehoorzaamheid of vrijheid, kritisch denken of het geraaskal van anderen als buiksprekers. De pandemie heeft gaten geslagen in wat wij van de werkelijkheid delen, net zoals de ziekte zelf vaak de smaak en geur van de geïnfecteerde tijdelijk ontneemt. We hebben betere verhalen nodig dan dit.
Ontheemde paddenstoelen
In Verweven leven (Entangled Life) beschrijft Merlin Sheldrake wat er gebeurt wanneer wij in de tuin een put graven en het netwerk van schimmels verstoren. Zonder enige vorm van trauma worden er meteen nieuwe netwerken gevormd door het mycelium, de overkoepelende term voor het netwerk van schimmels dat letterlijk overal in de bodem te vinden is en dat ervoor zorgt dat bomen en planten met elkaar converseren. Er zijn zoveel verhalen te vinden over schimmel en paddenstoelen in Sheldrake’s boek en ze hebben allemaal met verbinding te maken. Samen met het al even fascinerende boek Finding the Mother Tree van Suzanne Simard zien we dat er op basis van wetenschap een mogelijk ‘mycelisch’ bewustzijn kan ontstaan bij ieder van ons, want deze intense verbinding zou ook onze collectieve verbeelding kunnen prikkelen.
Onlangs geraakte bekend dat men in het Amazonegebied wetenschappelijk onderzoek zal ondernemen naar mycorrhiza-netwerken. Die netwerken worden gecreëerd door schimmels die individuele planten met elkaar verbinden en water, koolstof, stikstof en andere voedingsstoffen en mineralen overbrengen. Terwijl het menselijke leven in chaos verdergaat en bij mensen vaak de wanhoop stijgt over een gebrek aan oplossingen of langetermijnvisie (waarbij de mutaties van een potentieel levensbedreigend virus niet echt helpen bij het algemene humeur), wordt er onder ons, diep in de aarde, constant genetwerkt in verbinding met alle bodemelementen. Terwijl wij in ons persoonlijke leven of in de samenleving een overzicht trachten te bewaren op basis van gevoelens en informatie die we tegelijk wantrouwen, zijn onze wetenschappers nog maar pas begonnen om te onderzoeken hoe de diepe, essentiële verbinding op onze planeet werkt onder de grond waarop wij lopen.
Dat is ons ware biotoop.
Ik sluit mijn laptop en ga in de badkamer in de spiegel kijken.
Wij zijn ontheemde paddenstoelen, zeg ik tegen mezelf.
Dat is een mycelische gedachte.
Vervolgens roept het geheugenboek van Maria Stepanova me weer, zodat mijn lezende ik samen met haar woorden een netwerk kan vormen waarbij mijn dode grootvader me blijft wenken met zijn pompierskepie op.
Bron: De Standaard