De reacties op de verhalen van misbruik kunnen worden opgedeeld in verbijstering van overwegend mannen en herkenning van overwegend vrouwen. Die spagaat in het aanvoelen van een werkelijkheid blijft spoken bij Jeroen Olyslaegers.
Vrouwen maken lijstjes van de mannen die hen hebben misbruikt. Mijn eigen geliefde maakte zo’n lijst, verwenste daarbij iedere man die zich vreselijk had misdragen vanaf haar prille jeugd en deelde die lijst op Facebook. Ze noemde geen namen, maar beschreef wel wat haar was overkomen.
De avond ervoor zaten we er in een restaurant over te praten. Ze zei dat ze onmogelijk nog kon zwijgen. Al die vreselijke dingen die haar zijn overkomen, hadden haar leven kunnen verwoesten. De stilte daarover beschouwde ze als verraad tegenover de anderen die dit ook was overkomen of overkomt.
Het simpele, maar pijnlijke feit dat misbruik in zoveel gevallen geen uitzondering is, maar eerder regel, moet nog steeds nadrukkelijk duidelijk worden gemaakt.
De reacties op het delen van die lijst waren massaal en konden grofweg worden opgedeeld in enerzijds verbijstering van overwegend mannen en anderzijds herkenning van overwegend vrouwen. Die spagaat in het aanvoelen van een werkelijkheid blijft in me spoken.
Na een paar decennia op deze bol te hebben rondgelopen, menen we te begrijpen hoe het leven in elkaar steekt, maar staan we niet altijd stil bij de mentale oorvegen die we geregeld krijgen. Soms krijgt een mens zo’n klap alleen, soms krijgen we die klap samen. Maar waarom doorgronden we de klap niet? Waarom moeten die lijsten blijven komen met verbijstering of herkenning tot gevolg?
De zwarte monnik
Terwijl ik nadenk over hoe de patronen zich blijven herhalen, ben ik een verhaal van Tsjechov aan het lezen. ‘De zwarte monnik’ werd voor het eerst gepubliceerd in 1894 en onder anderen door Tolstoj op groot enthousiasme onthaald.
Een academicus geheten Kovrin beleeft wat wij allicht een ‘burn-out’ zouden noemen. Een arts adviseert hem een reisje te ondernemen. Net op dat moment wordt de academicus uitgenodigd op een landgoed vol fruitbomen en bloemen.
Daar wordt hij verliefd of overweegt hij verliefd te worden, en ook daar komt de raadselachtige hallucinatie van een zwarte monnik, letterlijk gelijk een wervelwind in zijn leven. Hij ziet dingen die anderen niet zien, maar dat brengt hem niet noodzakelijk uit evenwicht.
Privilege met uitzicht op genot wordt door Tsjechov nadrukkelijk als een hallucinatie geënsceneerd. Laat dat even binnenkomen. Privilege als een geestelijke aandoening
De eigenaar van het landgoed ziet in Kovrin dan weer de ideale echtgenoot voor zijn dochter Tanja. Voor hem zijn de weelde van zijn fruitbomen en bloemenkasten het allerbelangrijkste en dus moet er worden getrouwd. Hij hoopt op een kleinzoon die kan worden opgeleid als fruitteler zodat de tuin niet naar de haaien gaat, zodat de erfenis van de eigenaar veilig wordt gesteld.
Tanja maakt geregeld ruzie met haar vader. Zijn aanpak staat boven elke mogelijke kritiek verheven, Tanja krijgt geen enkele manoeuvreerruimte. Ze figureert in de dagdromen van mannen als iets waar zij recht op menen te hebben. Ze wil een personage zijn, maar blijft een middel om een doel te bereiken.
Tsjechov heeft zijn verhaal zo opgebouwd dat de lezer bedwelmd wordt door het mysterie. Ook al weten we dat de monnik een hallucinatie is, toch aanvaarden we hem als reëel. We willen weten waarom dit Kovrin overkomt. De zwarte monnik doet hem geloven dat hij uitverkoren is, dat hij een van die wezens blijkt die god heeft begrepen, en dat alles goed komt, want dat de bovenmenselijke kracht van mensen zoals hij uiteindelijk de mensheid zal redden.
‘Jullie mensen wacht een grootse, schitterende toekomst. En hoe meer mensen er op aarde zijn zoals jij, hoe sneller de toekomst werkelijkheid zal worden. Zonder jullie, dienaren van het hogere beginsel, die bewust en vrij leven, zou de mensheid niets voorstellen; als zij zich op natuurlijke wijze zou ontwikkelen, zou zij nog lang op het einde van haar aardse geschiedenis moeten wachten. Maar jullie voeren haar een paar duizend jaar eerder het rijk van de eeuwige waarheid binnen, en dat is jullie grootste verdienste. Jullie belichamen Gods zegen die op de mensen rust.’
Wanneer Kovrin na deze straffe woorden van de zwarte monnik vraagt wat het doel is van dit bewuste en vrije leven, antwoordt de hallucinatie met het woord: ‘Genot’.
Mentale oorveeg
Ik moet even naar adem happen. Privilege met uitzicht op genot wordt door Tsjechov nadrukkelijk als een hallucinatie geënsceneerd. Laat dat even binnenkomen.
Privilege wordt zo een geestelijke aandoening, een vorm van waanzin die de intellectuele Kovrin bijzonder gelukkig maakt, ook al vermoedt hij dat hij geestesziek is. Zijn vrouw en schoonvader brengen hem uiteindelijk naar de dokter. De behandeling blijkt succesvol, maar Kovrin wordt onuitstaanbaar. Zonder de hallucinatie geprivilegieerd te zijn, is er aan zijn leven niks meer. Hij verlaat Tanja en breekt het hart van haar vader.
Door een nieuwe vrouw wordt hij verzorgd ‘als een kind’, zo schrijft Tsjechov. Pas wanneer de zwarte monnik weerkeert, komt zijn ‘volwassen’ gelukzaligheid terug, ook al wordt hij in een brief vervloekt door zijn ex-vrouw, wier leven en dat van haar vader door hem werden verwoest.
De zwarte monnik, zo leren we in het begin van het verhaal, kan zich ontdubbelen als een luchtspiegeling. Overal kan hij opduiken. Kovrin vertelt het als een legende aan Tanja, maar zij is op dat moment nauwelijks geïnteresseerd. Het is immers nauwelijks een verhaal, eerder een dwangmatige obsessie van Kovrin zelf.
Tsjechov maakt dan al duidelijk dat de verbeelding van zijn hoofdpersonage de hallucinatie over zijn eigen privilege zelf heeft veroorzaakt en dat dit proces zich eindeloos kan ontdubbelen. We zien het voor onze ogen gebeuren, maar op dat moment vatten we het niet. Het verhaal gaat over wat verbeelding zich kan toe-eigenen.
Mensen die andere mensen misbruiken, menen daar heimelijk recht op te hebben. De verwoestende kracht van die illusie deert hen niet. Zij menen in vrijheid te nemen, maar die vrijheid geldt enkel voor hen.
De lijst die mijn vrouw heeft gemaakt, de lijsten die door zoveel anderen worden gemaakt, doorprikken de illusie dat er zoiets bestaat als een voorrecht jegens een ander. Het misbruik ontdubbelt zich samen met de luchtspiegeling zich geprivilegieerd te voelen.
De mentale oorveeg die we daarbij krijgen is misschien dat we dat voorrecht heimelijk beschouwen als onvermijdelijk en niet als zelf gecreëerde waanzin, dat we de wervelwind van de zwarte monnik in ons maar al te goed kennen.
Bron: De Standaard