Junkieverdriet
Mijn eeuwenoud, mijn levenslang junkieverdriet
Van geboortepijn tot nu mijn eenzaamheid
Die ik deel met duizenden nu ik weet wat ik weet:
Dat de mens een naald is zoekend naar een ader
Zoekend naar de kiespijn van een ver verleden.
Junkieverdriet, bass-toon van deze tijd
Waar de verschopte verschaald in een dode hoek
Van het denkperspectief, in de paranoia
Van de kleine penis en de schizofrenie van schaamte.
In deze wereld mijn waansysteem werd liefde
Een misdrijf in het duister en reizen kruipen
Uit de schaduw der ouders naar de schaduw van de dood.
Verdrinken tijdens de armslag naar meer.
Licht van alle licht, licht
Dat niet dooft met de dagen en mijn geheugen
Voortdurend doorschijnt, licht licht
Dat niet zinkt in het stof het woord
Dat muis is knagend binnen klein bestek,
Licht dat bomen doorruist en water, licht
Dat leeft op de vloedlijn bij springtij,
Tussen afkick en hit, wit licht, witte hitte.
Volgens zijn bewonderaars had de begaafde Jotie T’Hooft (1956-1977) halfweg de jaren zeventig alles om uit te groeien tot een groot dichter.
‘Als Hugo Claus de keizer is, is Jotie T’Hooft de prins,’ verklaarde Julien Weverbergh (uitgever Manteau) toen T’Hooft voor zijn dichtbundel Junkieverdriet de Reina Prinsen Geerligsprijs kreeg.
Veertig jaar na het overlijden van Jotie T’Hooft is er eindelijk weer een fraaie heruitgave van deze iconische bundel, die sinds begin jaren tachtig niet meer in zijn oorspronkelijke vorm herdrukt was.
Daar ik een vermorzeld mens ben, liefste
Leg ik me behoedzaam neder
En tracht in het gebied dat ik verken
Geen sporen na te laten.