Lara Taveirne – Ik vind ‘redding’ en ‘troost’ mooie woorden, maar bijna te naïef voor wat wij doorstaan hebben

Lara Taveirne. © Nick Somers

Het leven dat wij doorgaans zo complex vinden, past gewoon op een A4’tje, weet Lara Taveirne intussen. Behalve dan het bevroren bestaan van haar broer, wiens lichaam in 2013 werd teruggevonden in een bos in Lapland. Wolf gaat over hem. “Van doseren zag hij de schoonheid niet in.”

Katrien Steyaert – De Standaard


De zwemvliezen onder de bloeiende passiflora in de voortuin geven het weg: de schrijver is pas terug van een reis. Op een verlaten strand in Bretagne had haar vijftienjarige zoon op een avond vis gevangen en klaargemaakt.

“En nog lekker ook”, lacht Taveirne.

“Ik ben trots dat er in mijn buurt wezens opgroeien van wie ik kan leren. Ik geef mijn zoon en dochter bewust alle vertrouwen, maar als moeder maak ik me natuurlijk zorgen als Samuel hele dagen op Google Maps ronddwaalt en zijn toekomstige slaapplaatsen diep in de Himalaya vastlegt.

“Of als hij het SAS survival handboek vanbuiten leert. Superschattig en tegelijk verontrustend in het licht van wat mijn broer gedaan heeft.”

Bio
  • Lara Taveirne (1983)
  • Kreeg voor De kinderen van Calais (2014) de Debuutprijs van de stad Antwerpen
  • Daarna volgde onder meer de roman Pluto (2021).
  • Sinds vijf jaar doceert ze theater en schrijven in Brugge, Antwerpen en Amsterdam.

Ze lacht opnieuw, om de bittere ernst te dempen wellicht.

Op 12/12/12 – de familie Taveirne heeft zin voor symboliek – trekt de jongste van vijf, nakomer Wolf, de deur van zijn Gentse studentenkamer achter zich dicht om in rechte lijn naar de poolcirkel te reizen.

Hij wil als achttienjarige een onovertroffen slot aan zijn verhaal schrijven: sterven onder het noorderlicht. Misschien zag hij boven zich Cassiopeia, het sterrenbeeld als een grote W dat nu de cover siert van ‘zijn’ boek.

Zijn zus citeert erin uit zijn laatste reisverslag, uit hartverscheurende brieven van de vader aan zijn verloren zoon, en uit haar eigen gedachten.

Want twaalf jaar na de meteorietinslag zit ze met een gat in haar leven, waarvan ze onophoudelijk vreest erin te vallen.

Nochtans, die indruk geeft ze in haar knusse tuinwijkhuis in Brugge allesbehalve. Ze sprankelt, ze praat veel en opgeruimd. Enkel op een onbewaakt moment geeft ze toe dat ze de voorbije nachten slecht geslapen heeft.

“Het feestje in mijn buik dat ik anders voel bij de release van een boek heeft plaatsgemaakt voor schuchterheid.

“Kan ik dit wel dragen? Mijn eigen verhaal vertellen is veel kwetsbaarder dan me, zoals anders, achter de fictie verstoppen.”

© Nick Somers
In Wolf stok je bij de vraag: kan mijn familie het wel dragen dat ik me dit verhaal toe-eigen, dat ik ons zwijgpact doorbreek?

“Natuurlijk ben ik me ervan bewust dat Wolf niet alleen in mijn verhaal en versie rondloopt. Mijn familieleden, Wolfs vele vrienden: ze herinneren zich hem allemaal op hun manier. En ze rouwen elk op hun manier, vaak in stilte.

“Al schrijvend heb ik me heel dikwijls afgevraagd of ik het recht heb om hun verhaal en verdriet te overschaduwen.

“Gelukkig had ik goede gesprekken met mijn ouders en zijn zij dankbaar voor de vorm die ik gekozen heb. Mijn vader las zelfs heel secuur mee.”

Hij was de eerste die, vanuit jullie familiale ‘bewaarzucht’, een boek over zijn zoon schreef.

“Ja, en zijn reconstructie van de feiten hielp mij om de traumatische chaos weer behapbaar te maken.

“Tegelijk zei mijn moeder over mijn boek: ‘Echt waar, Lara, je brengt ons in een lastig parket. We gaan opnieuw vragen krijgen, weer gezien worden als ‘de ouders van’, terwijl ik er zo van geniet dat niet meer altijd te zijn’.

“Maar ik wil me niet meer laten leiden door de angst die sinds Wolfs dood in mijn botten huist.”

“Ik ben werkelijk overal bang voor”, schrijf je. “Voor het donker en voor het licht. Voor geluid en voor stilte. Maar nog het meest voor de kou.” Is dat voorbij?

“Grotendeels, ja. Dus als mijn ouders angst voelen voor wat dit boek zal losmaken, begrijp ik dat, maar ik legde hun ook uit dat ik het niet verstandig vind om enkel daarnaar te luisteren.”

Je wordt gesterkt door de literatuur, waaraan dit boek een onversneden ode is. Het werk van de Britse Jeanette Winterson gaf je een belangrijke duw.

“Zeker. Sinds ik haar op mijn zeventiende ontdekte, zette zij een poort open naar: dit kan liefde allemaal zijn, dit kan literatuur allemaal zijn. Toen ik twijfelde over dit boek las ik Waarom gelukkig zijn als je normaal kunt zijn?

“In die memoires stond wat ik moest horen:

‘Ik had woorden nodig, omdat ongelukkige families samenzweringen / van stilte zijn. Diegene die de stilte doorbreekt, / wordt dat nooit vergeven. / Hij of zij moet leren om zichzelf te vergeven’.”

Lukt dat?

“Na de vier boeken die ik hier aan de keukentafel tussen de kruimels geschreven heb, ben ik het aan mezelf verschuldigd om mijn vak eindelijk serieus te nemen.

“Als ik er bovendien respectvol over wil lesgeven, kan ik niet de stilte verkiezen boven een poging om een zo goed mogelijk verhaal te brengen.

“Ik weiger trouwens te geloven dat het gesprek dat Wolf op gang zal brengen niet nieuw of goed zou zijn.

“Weet je, toen het deze lente zijn dertigste verjaardag was, kreeg ik pijnlijk weinig berichtjes, en daarvoor huiverden mijn broer en ik pas echt: verdwijnen in stilte.”

Sproetenjongen

Wolfs slotakkoord was zo stil als de Zweedse sneeuw waarin hij ging liggen, en tegen het moment dat de echo het thuisfront bereikte, waren er zes vernietigende vermissingsmaanden verstreken.

Maar in de achttien jaar voordien had deze “sproetenjongen met lichtgevend blond haar” net heel luid en snel geleefd.

“Ik weet nog dat mijn oudste broer een koersfiets voor Wolf had opgeknapt en mijn moeder zei: ‘Dat loopt niet goed af’.

“Effectief: een uur later lag hij in het ziekenhuis. Wolf wilde altijd te veel, te hoog, te ver, te hevig. Van doseren zag hij de schoonheid niet in.”

Herkenbaar?

“O ja. Ik had van kinds af een drang om letterlijk en figuurlijk in de hoogste boom te klimmen, zozeer dat de juffrouw in het derde leerjaar af en toe op het bord schreef: ‘Lara, je remmen!’

“En als ik later verliefd was, kreeg het object van mijn verlangen geen tien, maar honderd liefdesbrieven – ‘de vorm waarin ik mijn schrijven perfectioneerde’, zeg ik altijd.

“Voor een van die jongens verkleedde ik me zelfs telkens in een ander personage, terwijl hij amper wist wat mijn lievelingskleur was.

“Liefde was voor mij: hand in hand rennen tot je neerstort. In die zin was het hoofdpersonage uit Charlotte Mutsaers’ Rachels rokje, dat totaal opgaat in een onbeantwoorde verliefdheid, mijn heldin.

“Terwijl ik nu denk: oei, dat meisje heeft een groot probleem.” (lacht)

Wolfs stem ligt voor jou besloten in die van het personage Holden Caulfield uit The catcher in the rye, schrijf je, en hij droeg Jack Kerouacs On the road als een talisman in zijn rugzak.

“Zijn grote droom was schrijver worden en hij was even vatbaar voor verhalen als ik.

“In de veelheid van het leven heb ik romans en films altijd als dwaallichtjes in het donker gezien, zo van: als ik die volg, vind ik mijn weg wel.

“Eigenlijk liet ik zowat alles bepalen door de vraag: levert dit een mooi verhaal op?

“Zo heb ik dertien jaar lang in een vervallen dijkhuis zonder elektriciteit of drinkbaar water gewoond omdat dat decor perfect paste bij mijn romantische idee van het schrijverschap.

“Sinds we drie jaar geleden moesten verhuizen en ik in dit echte huis met verwarming woon, ben ik het gewicht van verhalen sterk gaan relativeren.

“In volle rouw om Wolf heb ik het zelfs afgezworen.”

Logisch, want hij had de fatale kant van die lyrische leidraad blootgelegd.

(knikt) “Hoe hij het ondenkbare kon doen, blijft ons vervullen met duizend-en-een vragen, waarop ik in dit boek zelfs geen antwoorden probéér te geven.

“Ik denk dat het te maken had met zijn blinde geloof in het narratief dat hij voor zichzelf bedacht had: ik wandel naar mijn dood onder het noorderlicht; want het is de mooiste versie die ik van mijn leven kan schrijven.”

© Nick Somers
Die staat nu zelfs te boek.

“Ik heb het boek lang niet geschreven vanuit het idee dat enkel wie het dichtst bij hem stond, hem het best kende, de pen mocht vasthouden.

“Dat ben ik niet.

“Maar wat ons verbond, was dat ongelooflijke verlangen om gezien te worden. Twee zwaarmoedige mythomanen.

“Dat Wolf zichzelf zo roekeloos in dat bos neerlegde – ‘Wilde dieren, kom mij opeten!’ – met op zijn lichaam het in plastic verpakte dagboek van zijn laatste reis, bewijst zijn verlangen om beroemd te worden.”

Je zou denken, hopen, dat zo’n naargeestig dennenbos je net op tijd ontnuchtert. Waarom Wolf niet?

“Terugkrabbelen paste niet bij zijn grenzeloosheid.

“Ik ben deze zomer zelf naar dat bos in Lapland gegaan – iets waar ik jaren panisch voor ben geweest – en ik snap nu dat door het lange, stille onderweg zijn Wolf een voice-over in zijn eigen verhaal kon worden.

“Hij ging er zo in op dat het destructief eindigde.

“Daarom: ik raak er meer en meer van overtuigd dat schrijvers naast beurzen ook beter psychische bijstand krijgen.”

Pardon?

“Het is echt een gevaarlijk beroep. Je wordt in kamertjes getrokken die eigenlijk met drie sloten dicht hadden moeten blijven.

“Ook aan dit boek werken viel me zwaar. Het laatste punt zetten, Wolfje finaal loslaten, was zo hard dat ik dacht: waarom doe ik mezelf dit aan?

“Ik had gezworen dat ik zou stoppen met schrijven, ook omdat ik er nachten slaap voor liet en er niet van kan leven, maar door een stom toeval begon ik toch aan Wolf.”

Onbetrouwbare verteller

Ze doet het relaas van dat toeval even bloemrijk als in haar romans. Dichter Moya De Feyter noemde Taveirne ooit treffend “een dichter vermomd als een loslippig kind”, terwijl Tom Lanoye voorspelde dat ze “wel eens kon uitgroeien tot de grootste verteller van de nieuwe literaire golf in Vlaanderen”.

Op een dag in 2021 kreeg Taveirne enkele gestolen uren in de schoot geworpen en ging ze in op de vraag van haar 87-jarige pennenvriend Frans Pannekoek – jarenlang de beste vriend van Gerard Reve en de door Taveirne bewonderde dichter Fritzi Harmsen van Beek – namelijk: haar leven samenvatten op een A4.

“Tot mijn verrassing lukte dat, ik had zelfs nog plaats over.

“Omdat Wolf continu in mijn gedachten is, wilde ik ook zijn leven samenvatten, voor anderen én mezelf. Het werden negen pagina’s, die mijn man per toeval las.

“Hij kwam naar mij, hij had gehuild en zei dat ik iets héél moois had geschreven dat ik moest delen met een publiek.

“We kregen bijna ruzie, want ik vind autofictie waardeloos, belachelijk. Uiteindelijk betrokken we er mijn redacteur bij en een week later had ik een contract getekend.”

© Nick Somers
Waarom kijk je zo neer op het genre?

“Een echte schrijver verzint een verhaal. Zelfs als ik boodschappen heb gedaan, dik ik mijn verslag aan met figuren die niet eens in de winkel waren.

“Mijn gezin durft daar al eens tegenin te gaan, maar vindt het ergens ook interessanter dan bij de waarheid te blijven, die doorgaans niet veel voorstelt. Het inzicht is er dat ik een totaal onbetrouwbare verteller ben.”

Greep je al schrijvend ook in Wolfs dagboek in?

“Ja. Verhaaltechnisch was het ijzersterk, vanwege de ongelooflijke spanningsboog.

“Net als bij de Titanic wil je niet geloven dat die levenslustige, maffe jongen echt niet gered zal worden.

“Ook in wat Wolf eerder had geschreven – aanzetten tot grootse romans, vaak gesitueerd in het fin de siècle in Parijs of in een postapocalyptische wereld – bewees hij dat hij de unieke kijk van een talentvol schrijver had.

“Maar dit dagboek was een eerste versie, en als ik zijn literaire werk waardevol achtte, was het mijn taak om het sterker te maken.”

Las hij ooit het manuscript van je debuut? Hoewel je het pas de dag na de begrafenis van je broer begon uit te werken, lag het sinds je laatste jaar Germaanse in je lade.

“Ik denk dat alleen mijn lief van toen ervan wist – ik zei altijd dat het zou verschijnen bij De Bezige Bij en zolang dat niet gebeurde, noemde hij mij plagend zijn ‘luie wesp’.

“Maar met Wolf sprak ik er niet over, ik was vooral de grote zus met de rode balpen: ‘Dit is een pers­pectieffout’, ‘Dit begrijp ik niet’.

“Soms neem ik het mezelf kwalijk dat ik niet vaker zei: ‘Hoe bijzonder dat je dit detail eruit pikt’. En dat is slechts een van de 150 verwijten die ik mezelf maak.

“Maar het is met schuldgevoel zoals met verdriet: na een tijd wordt het een briefje in je achterzak dat je eruit haalt wanneer jij dat beslist. Zo schreef theatermaker Anna Vercammen, die zelf jong haar mama verloor, het op een kaartje naar mij. Het bleek zo juist.”

Sporen van twijfel

Taveirne, zo schrijft ze in Wolf, betaalt haar schuld af in termijnen.

Als schrijfdocent is ze aandachtig voor sporen van twijfel of verdriet bij haar leerlingen. Ze stuurt het eerste exemplaar van Wolf naar een jonge tandarts die ze deze zomer in Zweden ontmoette – ook hij dreigt te verdwalen.

“Dan is er hopelijk toch een van die twee jongens op tijd uit het noorden vertrokken”, zegt ze.

“Ik merk dat ik bij elk nieuw boek twee verlangens heb: dat ex-lieven denken ‘verdorie, waarom liet ik haar zitten?’” Ze lacht.

“En twee: dat Wolf had geloofd dat schrijver worden niet onmogelijk is.

“Dat is wat ik mezelf het meest verwijt: dat ik hem niet heb laten zien hoe intens, groots en kleurrijk het echte leven kan zijn.

“Ja, ik woonde destijds in een huis waarvan het dak lekte – daar bewonderde hij me om, hij kwam er vaak – maar ik leefde er met een man en twee kinderen, in plaats van met vijf minnaars.

“Van ons beiden heeft Wolf het sterkste verhaal. Het zal over de generaties heen verteld worden, langer dan dat van ons, wij die dag in dag uit door de regen fietsen of ovenschotels maken.”

Is het geen kunst om je te verzoenen met de banaliteit?

“Met de leeftijd kom ik er inderdaad achter dat worstelen, de plooien gladstrijken en weer doorgaan geen vorm van falen is, maar een bron van trots: ik doe het toch maar, opnieuw en opnieuw. Het is wat ons mens maakt en dus verbindt. Maar dat inzicht kreeg ik pas rond mijn 35ste.”

Je moet gewoon lang genoeg leven om te leren leven?

“Dat denk ik wel. Weet je, tijdens Wolfs vermissing had ik van hem een volwassen man gemaakt: wijs, breed, onderweg. Dat maakte het draaglijker in mijn hoofd.

“Maar toen we een rouwfoto moesten uitzoeken, zag ik: och god, hij was echt nog een jongetje.”

Een van de aangrijpendste beelden in je boek vond ik dat van je moeder die in de eerste weken na Wolfs dood elke avond een deken op zijn graf gaat leggen.

“Mijn moeder is altijd zo warm en zorgzaam geweest dat ze zelfs vriendinnetjes die kwamen spelen ‘mijn keppetje’ noemde – ik schaamde me toen dood, maar nu voel ik niets dan bewondering dat ze die eigenschappen zelfs na Wolfs dood behield.

“Ze werd niet grimmig. Ze kan alleen geen kerk meer binnen omdat een piëta zien haar breekt. Het was onnatuurlijk voor haar, zij die ons continu knuffelde, dat ze het lichaam van haar overleden zoon niet meer mocht vastnemen.”

© Nick Somers
Door dat halfjaar in het bos beval de politie jullie om de lijkzak dicht te laten. Kon je geest daardoor blijven geloven dat je broer weer zou opduiken?

“Absoluut. Toch was de vermissing voor mij zwaarder dan de rouw omdat er een totaal gebrek aan verhaal was.

“Ik heb ziekelijk veel verbeelding en die ging alle kanten op. Zelfs in mijn dromen was ik mijn broer elke nacht aan het zoeken – zo slopend.

“Het was opvallend dat mijn moeder, mijn jongste zus en ik overcompenseerden toen onze grootmoeder in coronatijd op sterven lag.

“We kropen bij haar in bed, pakten haar vast, streelden haar – alles wat we bij Wolf niet hadden kunnen doen.

“Ik zag ook hoe oma’s gezicht in één seconde naar binnen klapte en een dodenmasker werd, waardoor er een vanzelfsprekende aanvaarding kwam.”

Had dit schrijfproces iets helends?

“Ik vind ‘redding’ en ‘troost’ mooie woorden, maar bijna te naïef voor wat wij doorstaan hebben.

“Ik ben er ook niet in geslaagd om mijn broer opnieuw tot leven te schrijven, daarvoor zit hij al te ver weg, maar ik kwam er al schrijvend wel achter dat het verdriet me soms doet vergeten uit wat een ongelooflijk mooi gezin ik kom.

“Onze thuis was mijn veilige cocon, en door dat te verwoorden besefte ik dat mijn leven meer is dan alleen de duistere inval.

“Neem nu de scène waarin mijn vriendinnen voor de deur staan om veldbloemen te plukken voor Wolfs begrafenis: dat was de droevigste en tegelijk allermooiste dag van mijn leven, omdat ik me zo gedragen wist.

“Ik voel me ook niet langer verplicht om over het leven van mijn broer te denken in zwart-wit. Hoe secuurder ik het neerschreef, hoe dieper het tot me doordrong: zijn leven was geen donker verhaal, nee, er zat kleur in. Licht.”

Wolf

Lara Taveirne. © Nick Somers
Lara Taveirne. © Nick Somers

Lees ook


Bron: De Standaard

Welkom op Facebook

Naar de website


Scroll naar boven