Het is zeven uur, de avond dut nog in de coulissen, maar Cleo Leysen Merckpoel (1) gaat slapen. Met net nog wakkere ogen tast ze de nieuwe schim in haar blikveld af. Ze aarzelt even, maar maakt dan gelukkig haast: met een gul knikje en een gorgelende lach maakt ze duidelijk dat deze man mag blijven bestaan. Dat treft, want de volgende uren zou ik graag doorbrengen op een minimale afstand van haar moeder. Linde Merckpoel (37), zo vind ik, moet me wat vertellen, bijvoorbeeld over die uk die nu al een prachtige vrouw is. ‘Het is die massieve kwetsbaarheid, hè. Onmogelijk om die in een klein Samsonite-koffertje te vouwen.’
Merckpoel, eertijds een van die heerlijke chewing gums van Studio Brussel, maakt nu al een hele poos goed gewaardeerde vlogs voor de VRT, en vervangt twee weken lang Fien Germijns in het ochtendblok op StuBru, ooit háár ochtendblok.
Linde Merckpoel: “Onlangs was ik nog eens om vijf uur ’s ochtends op de VRT, en ik voelde meteen de zin om een radio-uitzending te bouwen rond die vroege uren. Ik zal nooit beweren dat ik het mis om fulltime radio te maken – daarvoor doe ik m’n huidige werk veel te graag. Maar ik weet nu al dat ik heel erg ga genieten van die twee weken waarin ik Fien vervang. Ik vind het ook fijn dat ik dankzij dat vloggen op de VRT al achter véél deurtjes heb gekeken. Daardoor word ik geregeld gevraagd om in te vallen. Ik doe ook dingen voor Radio 1, ik passeer nog vaak op StuBru, en deze zomer mag ik de Tour meevolgen met het team van Vive le vélo.
“Radio maken is zoals fietsen of skiën: je verleert het niet door het even niet te doen. Tien minuten ver in een uitzending voel ik al wat het die dag wordt: gewoon degelijk, frustrerend shitty, of heerlijk vlot. En als het dat laatste is, ja… Dan gaat voor mij alles glanzen. Zo’n show waarin een prettige vaart zit, ik op het juiste moment op dat ene juiste woord kom, en de luisteraars helemaal méé zijn: dat is geluk in een radiostudio.”
Je mag er niet te perfectionistisch voor zijn, leerde ik enkele weken geleden van Michèle Cuvelier. Ze vertelde hoe zwaar de gedachte woog dat ze geen énkele van die honderdduizenden luisteraars mocht teleurstellen.
“Dat begrijp ik helemaal, ook omdat ik Michèle en haar minutieuze het-zal-goed-zijn-of-het-zal-niet-zijn ken. In zo’n ochtendshow moet je die gedachte durven los te laten. Ik zal tot in de puntjes voorbereid zijn, zeker, maar ik weet intussen dat ik in zo’n uitzending vaak ook een onaangekondigde golf moet pakken.
“In alles wat ik doe probeer ik een charmant evenwicht te vinden tussen gedegen voorbereiding en chaotische improvisatie. Zo doen Arnout (Bracke, haar compagnon de route sinds jaren, red.) en ik het ook in de video’s die we maken. We werken soms samen met mensen die geschoold zijn door de klassieke televisie, en soms moeten we hun planningsdrift wat temperen: we willen niet alles in een scenariootje gieten. Zo’n video is gebaat bij een scheut onvoorspelbaarheid.”
Daar raak je aan een bestaand spanningsveld. Vloggers willen net dat de huis-, tuin- en keukenvlijt zichtbaar is, dat hun video’s ongekunsteld zijn, terwijl klassieke televisiemakers zweren bij een gestileerde beeldtaal.
“Tot voor kort was ik pertinent: ik zou nooit klassieke televisie gaan maken. Online was zoveel cooler, vond ik. Dat vind ik nog altijd, maar intussen zie ik de twee wel heel erg naar elkaar toe groeien. Kijk bijvoorbeeld naar wat Otto-Jan Ham doet in Hi My Name is Jonny Polonsky, De tijd van ons leven of Viva La Feta. Dat zijn programma’s die leunen op een zekere onvoorspelbaarheid, en die onvoorspelbaarheid zie je ook in de beeldvoering. Je voelt dat daar zelden gezegd wordt: ‘We gaan deze take nog eens overdoen, maar dan vanuit een ander camerastandpunt en met beter licht.’
“Omgekeerd geldt dat onlinevideo’s almaar gestileerder worden. Ik zit tegenwoordig ook na te denken over de ideale camera. Zouden we niet beter upgraden naar een zwaarder, professioneler toestel? Maar ik ben nogal verhangen aan het dicht-op-het-velgehalte van de GoPro. Er is geen Canon of Sony die je zo kan meenemen in het moment.
“Neem nu mijn interview met Eddy Demarez. Dat werd opgenomen met klassieke camera’s, en vooraf twijfelde ik of ik niet ook een GoPro zou meenemen. Ik deed het toch maar, en dat is een groot geluk geweest: in die shots kijk je naar Eddy door mijn ogen. Eerlijker krijg je het niet.”
Je interviewde Demarez aan de vooravond van zijn terugkeer bij Sporza, nadat hij lang op het strafbankje had gezeten vanwege zijn uitspraken over de Belgian Cats tijdens de Olympische Spelen in augustus vorig jaar.
“Eddy heeft toen een lawine over zich heen gekregen. Een lawine waar ik zelf een onderdeeltje van was: toen die kwalijke uitspraken publiek werden, verstuurde ik een heel boze tweet. Het was mijn oprechte verontwaardiging die sprak op dat moment, mijn afschuw voor wat ik net gehoord had. Maar toen ik al die kleine sneeuwballen zag samenklonteren tot een koude lawine die Eddy helemaal verpletterde, dacht ik: oei, hier had ik iets langer over moeten nadenken. De bedoeling is dat we praten over hoe dat soort masculiene ‘Haha, lesbo’s!’-humor nog altijd een sokkel is in onze samenleving, niet dat we Eddy lynchen.”
Dat massale, schuimbekkende ventileren op sociale media heeft wel vaker een omgekeerd effect. In dit geval was ik eerst hoogst verontwaardigd over de uitspraken, maar al na een dag had ik vooral te doen met Demarez.
“(knikt) Het vuurpeloton kan te hárd schieten, ja, en dat heeft dan als pervers effect dat het werkelijke probleem – dat altijd weer te herleiden valt tot de vraag: hoe verhouden we ons een beetje aangenaam tot elkaar? – ondergesneeuwd raakt.
“De slimste reactie na het incident kwam van Belgian Cats-captain Ann Wauters, vind ik: zij zei meteen dat er gepraat moest worden. Niet zozeer over wat er precies gebeurd was, maar wel over wat we daarmee konden doen. En dat is ook gebeurd. Eddy heeft zich niet beperkt tot de obligate excuses. Er kwam een écht gesprek met de Cats, en toen ik hoorde dat dat heel goed verlopen was, heb ik bij de VRT eens laten vallen dat ik zo’n interview wel zou zien zitten.
“Wat er ook beweerd werd in de kranten, dat gesprek was niet voorbereid door zeven spindoctors en een roedel marketingbaasjes. Ik had Eddy vooraf gesproken, maar vrij kort: ik wilde een echt gesprek, geen gescript rollenspel. Gewoon luisteren, en de vragen stellen die zich in mijn hoofd verzamelden. Dat was heel spannend – voor hem en voor mij – maar ik ben blij dat we het zo aangepakt hebben. Wat je in dat filmpje ziet, is oprecht en eerlijk. Je ziet een man die een fout heeft gemaakt, die fout erkent én er iets uit wil leren. Noem me gerust naïef of een halve hippie, maar ik vind dat mooi, goed en waardevol. Niemand hoeft voor altijd in de hoek te blijven staan.”
MENINGENFORMULIER
Ik voel me vaak wat verweesd als ik het Grote Meningenballet op sociale media gadesla. Ook in mijn werk krijg ik bezoek van onbehagen zodra een oordeel van me verwacht wordt.
“Het is een probleem van deze tijd: je voelt je snel gedwongen om een ferme opinie te formuleren. Terwijl ik het niet erg vind om soms eens géén mening te hebben, of ze gewoon voor mezelf te houden.
“Als je een beetje bekend bent, en op Instagram tienduizenden volgers hebt, voel je de druk om je uit te spreken. De oorlog in Oekraïne, vluchtelingen, bodypositivity, de hele genderdiscussie, je móét er iets over zeggen. Zo voelt het toch voor mij. Het is een onzichtbare klem die rond me zit: en waar blijven jouw gedachten, Linde? Terwijl ik doorgaans denk: wacht, ik moet eerst nog zeven boeken lezen voor ik hier een gefundeerde mening over heb. En ook: who cares wat ik ervan denk?! Is het niet zinniger om complexe thema’s te laten duiden door kenners die zich al jaren in de materie verdiepen?
“Enfin, in plaats van mee aan de trapeze te gaan hangen in het meningencircus, zet ik zo’n onderwerp liever op het lijstje met mogelijke thema’s voor m’n video’s. Daarmee draag ik meer bij dan met het kort door de bocht, zwart-wit invullen van mijn meningenformulier.”
Je raakt inderdaad vaak gevoelige maatschappelijke thema’s aan in je vlogs.
“Er zit een prettige afwisseling in de onderwerpen die we behandelen. Het kan over Oekraïne gaan, maar even vaak kiezen we voor iets dat gewoon luchtig en plezierig is.
“Sport is een onderwerp dat vaak terugkeert, en waar het de volgende maanden vooral over zal gaan. Maar ook daarin maken we een heel bewuste keuze voor de underdog – voor wie niet automatisch besproeid wordt door de schijnwerpers. Dus niet een reeks die weer over Wout van Aert of Remco Evenepoel gaat, wel een week in het spoor van de Tour de France voor vrouwen: deze zomer is er voor het eerst een volwaardige editie, en die zullen we ter plaatse volgen. Binnenkort is Antwerpen de gaststad voor het wereldkampioenschap 3×3 basketbal, en ook daar gaan we iets rond doen. Onder dat soort dingen zet ik met heel veel plezier mijn schouders. Ik vind het fijn om wat fuss te creëren rond iets dat klein is maar groot zou moeten zijn.”
Zo heb je ook eigenhandig de aandacht voor de Belgian Cats aangewakkerd.
“Die vrouwen waren al zo lang zo geweldig bezig, maar haast niemand zag het. Dan vind ik het geweldig om daar een vergrootglas op te zetten, en luid te roepen: ‘Maar kijk nu toch!’”
Zo ben je ook bevriend geraakt met Ann Wauters en co. Dat typeert je, denk ik: liever dan aan de rand te staan met een notitieboekje duik je ín de vijver.
“Ik ben geen journalist, en ik zou het ook niet kunnen zijn. Ik kan de spelregels van basketbal niet uitleggen, maar ik kan je wel vertellen waarom het een superspannende sport is, en dat ze in ons land op het hoogste niveau gespeeld wordt door een groepje fantastische mensen.
“Doordat ik geen gewichtige journalistieke opdracht heb, hoef ik geen afstand te bewaren. Maar er zit nooit een plan achter: ik probeer niet om mezelf ergens binnen te manoeuvreren. Bij de Belgian Cats bijvoorbeeld ontstond het allemaal heel organisch. Kim Mestdagh en Emma Meesseman deden het keigoed in de WNBA, de Amerikaanse basketbalcompetitie, en we trokken erheen met Ann Wauters. Het klikte, want ze voelden dat onze interesse oprecht was, en we raakten bevriend. En zo kwam het dus dat de Cats ons mee in de kleedkamer en in het feestgedruis trokken toen ze zich later plaatsen voor de Olympische Spelen in Tokio.”
Dat bedoelde ik: je wordt makkelijk aanvaard als nieuw lid van een groep. Omdat je sociaal bent, nieuwsgierig, niet afstandelijk.
“Het klopt wat je zegt. Maar de afgelopen jaren is dat wel wat gekanteld. Dat verplichte thuisblijven tijdens de pandemie: ik heb het geen twee dagen erg gevonden. Tot mijn eigen verbazing trof ik in dat gedwongen isolement iets aan wat me gelukkig stemde. Ik ben graag thuis, stelde ik plots vast, ik ben helemaal niet verslaafd aan rumoer. Vroeger was ik een gulzig groepsdier, nu ben ik vaak diegene die zegt: ‘Dank je wel voor de uitnodiging, maar vandaag hoef ik even de wereld niet in.’”
Ik dacht net dat je alleen floreert in de nabijheid van anderen.
“Jij denkt nu aan de drukke, vrolijke, eeuwig sociale Linde, hè. En het is waar: zodra ik in een groep terechtkom, word ik automatisch de motor. Maar weet je… (aarzelt even) Soms kijk ik dan naar mezelf en denk ik: verdorie, je hebt de aandacht weer gekaapt, moet dat nu echt? Ik neem mezelf vaak voor om wat op de vlakte te blijven, om niet de luidste te zijn, om gewoon wat mee te dobberen met de groep. Maar het lukt me niet. Het overkomt me zelden dat ik diegene ben die gewoon volgt.”
Maar is dat érg? Je staat toch bekend als iemand die empathisch is, die niet zomaar over andere mensen heen walst?
“En toch. Misschien vindt niet iedereen dat heel energieke en dwingende even leuk? Een vriendin heeft me er eens op aangesproken: ‘Je praat echt te veel, Linde. Je moet andere mensen soms ook eens wat laten zeggen.’ En ik begréép waar ze het over had. Het is iets waar ik sindsdien altijd aan terugdenk zodra ik in een groep beland: ben ik niet te veel, te luid en te groot?
“Lander, mijn broer, kan twee uur lang de boel stil observeren, om dan met die ene wijze, rake opmerking te komen. Terwijl ik het dan al die tijd te druk heb gehad met in de groep op te gaan, met rond te lopen en vrolijk te kwetteren. Bedachtzaamheid, dat vind ik een mooie, aantrekkelijke eigenschap. Een eigenschap die ik mis.”
SAAIE MUTTI
Je bent nu al zeven jaar dertig. Waarin zit voor jou de winst van de afgelopen jaren?
“In een verlies: dat van het makkelijke monkellachje dat vaak tussen mij en de wereld zat. De ironie. Het Vlaamse mediawereldje is klein, heel klein, en als ik vroeger met vrienden samenzat – doorgaans óók allemaal uit dat wereldje – was het haast een automatisme om de ene na de andere collega met een pinnig cynisme te bespreken. We vonden niets toffer dan een avond lang uitvaren tegen alles wat niet deugde, heel veel dingen vonden we lach- of meelijwekkend. En we grossierden in roddels: ‘Wist je al dat…?’
“Op een bepaald moment is dat gestopt – bij mij, en gelukkig ook bij mijn vrienden. Ik zag er de pret niet meer van in. Dan ben ik liever de hippie. Ik vind het plezieriger om ervan uit te gaan dat iedereen heel erg z’n best doet, en dat je daar niet met dedain naar moet kijken als het toevallig niet jouw smaak is. Wat voor zin heeft het om iedereen van z’n verhoogje te willen lichten? Mijn live and let live-gehalte is de afgelopen tien jaar exponentieel toegenomen. En ik haal er nu haast een fierheid uit dat ik steevast als laatste op de hoogte ben van wie het met wie doet op de apenrots.”
Ook over jou wordt er vast weleens geschamperd.
“Zeker, en ik slaag er almaar beter in om me daar niets van aan te trekken. Mijn schouders ophalen: ik word er almaar bedrevener in. Een wijsheid van Tomas De Soete is daarbij een geweldige hulp: ‘Mensen die alleen maar geliket worden, zijn doorgaans niet de geweldig interessante mensen.’
“Ik ben ook niet meer voortdurend bezig met mijn positie. Toen ik met die video’s begon, kon ik me hartstochtelijk ergeren aan de échte vloggers: de meisjes die hun filmpjes over hun nieuwe rokje, hun extensions, hun zetel of hun fitnessabonnement op de wereld loslieten. Hoe kan het nu dat zij zoveel volgers hebben, dacht ik, dat zij zoveel ruimte mogen innemen? Dat zelfingenomen kirren, ik vond het leeg en oppervlakkig. Nu denk ik daar helemaal anders over. Die vloggers hebben een publiek, een veel groter publiek dan ik, en dus moet dat wel betekenen dat veel mensen er gelukkig van worden. En dat is prima: ik ben voor pret voor iedereen. Leven en laten leven!
“Al wil ik wel nog een grens trekken bij gelnagels: dat zal ik nooit begrijpen. (lacht)”
Je zei net dat je afscheid hebt genomen van de ironie. Betekent dat ook dat je milder bent geworden voor anderen? Ik vond je vroeger weleens streng voor wie niet onbedaarlijk vrolijk door het leven galoppeert.
“O ja. Ik besef nu bijvoorbeeld dat iets als mentaal welzijn een mijnenveld is. Vroeger begreep ik niet hoe je het leven als iets anders kunt zien dan een prachtig cadeau dat je gewoon maar open te maken hebt. Ik herinner me een avond waarop ik in een gezelschap zat dat zich vrolijk maakte over een kennis van wie we wisten dat ze het leven als een zwaar gewicht zag. Ze had op Twitter gezegd dat ze ’s nachts vaak in foetushouding lag te huilen. Aanstellerij, was ons oordeel. Nu schaam ik me daarvoor.”
Dat lijkt me nu ook niet nodig. Je mag toch met enige mildheid kijken naar de vorige versies van jezelf?
“Da’s waar. Als twintiger was ik gewoon jong, en dat jong zijn vond ik heel makkelijk. Het is de arrogantie van de jeugd, hè. Ik vind het grappig om de twintigers van nu hetzelfde te zien doen als ik toen deed. Die kordate uitspraken, dat roekeloze, die sturm-und-drang. Zo hóórt het! Maar intussen heb ik ontdekt dat het leven ook lelijk kan uithalen.
“Ik vond het niet fijn om dertig te worden. Maar als ik nu bedenk hoe interessant het sindsdien is geweest… Er is wel wat gebeurd in die zeven jaar. Plots zat ik op m’n knieën op de grond, gebogen over de duizend stukjes van een moeilijke legpuzzel: wie wás ik? En toen ik mezelf weer een beetje kende, kwam mijn lief Jef in mijn leven, en daarna een kind. Dat is iets helemaal anders dan een twintiger zijn en op elk feestje tot het einde blijven. Dat was allemaal zoveel makkelijker – maar dit is zoveel boeiender. Als twintiger had ik mezelf nu vast een saaie Mutti gevonden. Je weet het op dat moment gewoon nog niet, hoe het leven zich zal verdiepen.
“Tien jaar geleden lag alles open. Nu weet ik dat de mogelijkheden niet eindeloos zijn, en kies ik veel zorgvuldiger waar ik mijn tijd aan besteed. Het leven is zo’n hard, compact Samsonite-valiesje waar op een bepaald moment niets meer bij kan. En dus moet je heel goed kiezen wat je erin stopt. En vooral: wie.”
Maar dat heb je oordeelkundig gedaan, nee?
“O ja. Ik dokker nu door het leven met een prachtig valiesje.”
MARC DE BEL-JEUGD
Toen ik je eind 2019 sprak, formuleerde je je voornemen voor het nieuwe jaar zo: ‘Elke dag champagne, Prince en tederheid’ – een eerbetoon aan je overleden vriend Christophe Lambrecht. Dat draaide anders uit: 2020 bracht een pandemie, en…
“Een kind! Het godsgeschenk genaamd Cleo! (verguld) Anderhalf is ze nu, en bij het wakker worden applaudisseert ze voor de nieuwe dag. Ze is ontzettend vrolijk, het soort kind dat alles wat nieuw is met optimisme begroet. In die mate dat het soms beledigend aanvoelt. Als ze weer eens naar een volslagen vreemde lacht alsof die een formidabele aanvulling van haar leven is, denk ik soms: en je moeder dan, liefje? (lacht)
“Ernstig: sinds kort knuffelt Cleo, en dat gevoel – die armpjes die zich zo vanzelfsprekend rond je nek sluiten, die hitte van een kind dat je alleen maar wilt liefhebben – duwt me altijd weer de euforie in. Het is zo fijn om het absolute ijkpunt te zijn in iemands leven. En om iemand te hebben die je bovengemiddeld leuk vindt. (lacht)
“Tijdens mijn zwangerschap was er vooral angst. Ik was in shock door de ingrijpende manier waarop mijn lichaam veranderde, en vooral: door hoe ik daar geen enkele controle over had. De natuur dicteerde, de hormonen regeerden, en ik kon alleen maar toekijken. De wereld leek plots zo onbetrouwbaar. Het is crazy dat je in negen maanden tijd van een gewone vrouw in een moeder verandert. En een vader heeft zelfs nog minder tijd, hij krijgt die aanloop niet.
“Er was ook die klassieke vraag: gaat mijn kind mijn bestaan overnemen? Zal ik zelf nog kunnen leven? (glimlacht) Allemaal heel logisch, weet ik nu. Je beseft op dat moment nog niet dat dat net het heerlijke is aan een ouder zijn: dat je het podium voortaan deelt.”
Zodra je een ouder bent, is het helemaal gedaan met de ironie. Dan kun je je geen afstandelijkheid meer veroorloven.
“Het is die massieve kwetsbaarheid, hè. Onmogelijk om die in een klein Samsonite-koffertje te vouwen. Eigenlijk is een kind krijgen zelfsabotage: je wordt week en weerloos, en je moet zien te vergeten dat er op elk moment iets kwalijks kan gebeuren met dat kreukeltje mens dat je zo oceanisch graag ziet. Je hebt een basisoptimisme nodig: ons zal niets overkomen. Nu, het lukt me eigenlijk best aardig om Cleo vertrouwen te geven. Om niet bij elk klein risico als een bange moeder te staan kijven.
“Die grote angst van tijdens de zwangerschap is dus helemaal uitgewist. Toch ben ik blij dat ik nog altijd een aanzienlijk stuk van mezelf kwijt kan in m’n werk. Het is een pak van m’n hart dat dat nog mogelijk is, dat Cleo soms ook eens een halfuurtje níét in mijn gedachten zit. Ik heb m’n werk echt wel nodig. Zonder zou ik maar half zijn.”
Is dat het middenstandersgen dat doorwerkt? Je ouders zijn kleine zelfstandigen.
“Het zal er wel iets mee te maken hebben, ja. Jef vraagt me vaak om gewoon eens rustig te gaan zitten. Maar ik kan dat niet, zitten! Rust vinden is voor mij echt een opdracht. Ik heb er meer behoefte aan dan vroeger, maar het valt me zwaarder en zwaarder.
“Mijn ouders hebben altijd een fotowinkel gehad, maar een goeie tien jaar geleden zijn ze naar Frankrijk verhuisd. Daar baten ze nu een bed and breakfast uit. Je zou denken dat ze voor wat rust gekozen hebben, maar nee: het is een domein van anderhalve hectare, en dus moeten ze voortdurend onkruid wieden, takken snoeien, hout stapelen. En binnen: koken, schoonmaken, zorgen voor de gasten. It’s a Merckpoel thing: het stopt nooit bij ons. (lacht)”
Betekende een kind krijgen ook dat je de banden met je familie opnieuw ijkte?
“Eigenlijk wel. De relatie met mijn broer is ontzettend verinnigd sinds Cleo er is. Hij heeft twee dochters, en vroeger vond ik hen gewoon leuke, aardige kinderen. Maar toen werd ik dus zelf moeder, en werd ik bevangen door het idee dat ik tot een clan behoor. Die kinderen, die zijn van ons. Het gevoel dat me overvalt wanneer ik Cleo met haar twee nichtjes samen zie, die onwrikbare tederheid: ik had dat niet zien aankomen.
“Ik zie mijn ouders nu ook in een nieuw licht. Na de geboorte was één van de eerste dingen die ik tegen mijn moeder zei: ‘O God, zó graag zie jij mij dus!’ Plots begreep ik elk gebaar van mijn ouders, elke bekommernis, elke ruzie die we ooit hadden. Als kind ga je heel roekeloos om met de liefde van je ouders, hè. Je ziet de kwetsbaarheid niet. Ik besefte meteen ook dat Cleo nooit zal begrijpen hoe graag ik haar zie, tot ze zelf ooit kinderen heeft.
“Mag ik nog eens terugkeren naar je vraag wat ik de afgelopen jaren gewonnen heb? Dat is misschien wel dit: dat ik nu 37 ben, een kind heb, en de dingen plots in perspectief kan zien. Dat ik me bijvoorbeeld bewust ben van de schoonheid die ik geërfd heb van mijn ouders. Dat ik een Marc De Bel-jeugd had, en hoe dat een zegen is. Want niet iedereen kan terugkijken op een kindertijd waar zo’n grote, gouden rand rond zit. En ook: dat ik nu kan zien hoe ik op mijn ouders lijk. Dat is logisch, natuurlijk. Nog los van de biologische component heb ik twintig jaar onder het dak van die twee prachtige mensen gewoond. Maar toch: dat ik hen nu in mezelf terugzie, en dat we nu praten als gelijken, dat vind ik zo bijzonder.
“(denkt na) Ik ben begonnen als radiomaker, maar koos vervolgens voor beeld. Ik kijk nu door een lens, en dat ontroert me. Omdat mijn vader een fotograaf was: een half leven lang heeft hij óók door een lens gekeken. Toen ik klein was, ging ik met hem mee wanneer hij trouwreportages ging maken. Dan gaf ik de rollekes aan, en droeg ik zijn statief. Nu ben ik diegene die de beelden maakt. Dat soort cirkels rondmaken, dat vind ik kleine poëzie. Of nee: grote poëzie.”
Bron: De Morgen