Het gemarchandeer met lucratieve politieke benoemingen is niet bevorderlijk voor het vertrouwen in onze bewindslui, schrijft Marc Reynebeau.
Marc Reynebeau – De Standaard
6 mei 2025
Leestijd: 7 min
Omdat de meeste federale coalitiepartijen stoïcijns de andere kant uitkeken, kwam de regering-De Wever zonder veel kreukels uit het sociale protest van de voorbije weken.
En op 1 mei haalde Vooruit voorzitter Conner Rousseau de kastanjes uit het vuur: “Zonder ons was het nog erger geweest.” Wat ongetwijfeld waar is, maar wat voor regering was er “zonder ons” dan niet geweest?
Daar kreeg Vooruit nog niet veel voor in ruil. Toen de partij zich toch eens probeerde te profileren, verweten andere meerderheidspartijen haar een “communicatiestunt”.
In de Kamer wou Vooruit de pil van de besparingen in de pensioenen vergulden door ze te koppelen aan ingrepen in het pensioen van parlementsleden. Het wordt er niet socialer of rechtvaardiger op, maar zo kon de indruk ontstaan dat ook politici onder de hakbijl te lijden krijgen.
Politici voelen zich kwetsbaar in de voor hen zo al negatieve beeldvorming bij het publiek, dat hen vanouds al snel als zakkenvullers wegzet.
De kwestie is tekenend voor het vertrouwen in de politiek en uiteindelijk voor de legitimiteit van de nu al onder druk staande democratie.
Discussies over een nieuwe politieke cultuur die de kloof tussen burger en politiek moet dichten, meanderen al decennialang door de Wetstraat, zonder veel resultaat.
Partijen en verkozenen kunnen maar moeilijk afstand doen van financiële rechten, maar vinden het ook lastig om ze publiek te verantwoorden.
Veel aandacht heeft de Arizona-coalitie daar in haar regeerakkoord niet voor. Maar tussen de regels wil ze het publiek toch laten weten dat ook zij de offers niet schuwt.
De beperking van de partijdotaties stelt de regering voor als “het goede voorbeeld” om bij te dragen “aan de gezondmaking van de publieke financiën”.
Toch kan zelfs dat geen morele verdienste zijn, omdat politieke partijen, zo klinkt het, “het gerust met minder kunnen doen”.
Wat dan de vraag oproept waarom al niet eerder het mes is gezet in die zelfbediening met subsidies die kennelijk zo gigantisch zijn dat een kleine beperking al zou volstaan om nu de staatskas te redden.
Atoma-schriftjes
Niettemin heeft de regering het plan om werk te maken van het politieke vertrouwen, voor, zo staat het in een kopje, de “versterking van de democratie en de rechtsstaat”.
Veel versterking is kennelijk toch niet nodig, want dat kan gefikst zijn met een paar vooral financiële kleinigheden, plus een oldtimer in dit genre, de afschaffing van de Senaat.
Met dat alles blijft het grootste probleem nog onbenoemd: de particratie, de concentratie van democratisch ongecontroleerde macht bij politieke partijen en het doorgaans kleine partijgremium.
Dat schaadt de transparantie en de slagkracht van de ambtenarij en het parlement. En partijen plegen er hun eigenbelang voorrang mee te geven op het algemeen belang.
Een regeerakkoord is daar al een instrument van, en zeker de zogeheten Atoma-schriftjes, met niet publieke, vaak delicate afspraken, waarvan zelfs het bestaan straffeloos ontkend kan worden.
Een regeerakkoord ontstaat in de beslotenheid van de regeringsvorming, waartoe alleen de particratie toegang heeft, die van haar Kamerleden verwacht dat ze de hele tekst zonder morren en in al zijn details accepteren.
Zeker, zonder partijdiscipline is regeren onmogelijk, maar de particratie bepaalt zelf hoe vrij parlementsleden nog mogen zijn.
Zo zal de meerderheid niet naar eer en geweten over een modernisering van de abortuswet kunnen oordelen, want daar is vooraf een “consensus tussen de meerderheidspartijen” voor nodig. De almacht van de particratie kan niet helderder op papier staan.
Benoemingen in belangrijke of prestigieuze en goedbetaalde functies zijn bij uitstek stof voor die al dan niet bestaande Atoma-schriftjes. En warempel, er komen een paar topjobs vrij.
Omdat de meerderheidscoalitie daar het laatste woord over heeft, leiden die benoemingen vaak tot een privatisering van staats- of parastatale functies, waarin het ultieme criterium niet geschiktheid is, maar partijtrouw.
Temeer omdat sommige van die benoemingen de partij discrete extra macht of inzichten kunnen verschaffen.
Zoals bij telecombedrijf Proximus. Daarin bezit de Belgische staat via de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij (FPIM) iets meer dan de helft van de aandelen.
Een mede-eigenaar wil een oogje in het zeil houden en daarom wijst de federale overheid via de FPIM aan wie de helft van de zitjes in de raad van bestuur mag bezetten. Zo zijn er zeven.
Het mandaat van zes ervan loopt spoedig af, drie daarvan nog dit jaar, onder andere dat van Stefaan De Clerck (CD&V), de voorzitter, en dat van Karel De Gucht (Open VLD).
Waken over het staatsbelang in een bedrijf als Proximus is vast geen sinecure. En een bestuurder hoeft die publieke dienst niet gratis te verrichten, al genieten De Clerck en De Gucht nog andere inkomsten, uit andere bestuursmandaten of een vast behoorlijk pensioen.
Het is altijd vervelend om andermans rekening te maken, maar de zitjes bij Proximus zijn financieel erg gerieflijk.
De Clerck streek er vorig jaar 222.461 euro op. Dat komt dicht in de buurt van wat een minister verdient.
Coalitiepartijen kunnen daardoor weleens in de verleiding komen om zulke functies dan te reserveren voor een partijgenoot die zich verdienstelijk heeft gemaakt voor de partij, die een bepaalde levensstijl gewend is en die in stand wil houden, of om iemand te compenseren die gefrustreerd is omdat hij naast een ministerportefeuille heeft gegrepen.
Extra’s in de periferie
De N-VA aasde op dat voorzitterschap.
Ruim twee maanden geleden eiste Kamerlid Michael Freilich dat op en het kan helpen dat vicepremier Jan Jambon als minister van Financiën de politieke voogd van de participatiemaatschappij is, die de benoemingen dus in de praktijk moet brengen.
Het is niet onlogisch dat de N-VA met enige nadruk haar wenslijstje bij de andere meerderheidspartijen wil slijten.
Op die vier jaar Zweeds kibbelkabinet na had die partij nog niet vaak de kans om federaal veel extraatjes in de periferie van de politieke macht op te eisen.
Het klinkt dan redelijk dat ze wat in te halen heeft, al ligt daarin net de perversie: zo bestendigt die toch dubieuze en vooral niet-transparante praktijk zichzelf.
Het wordt nog erger.
Er kwam zelfs een headhunter aan te pas, maar uiteindelijk moet De Clerck nog een jaar langer aanblijven omdat premier Bart De Wever (N-VA) diens functie niet belangrijk genoeg vindt voor zijn partij, in vergelijking met wat er nog aan vacatures vrijkomt, onder meer bij de Nationale Bank en de Participatiemaatschappij zelf.
Al die vacatures zullen dus in een pot worden samengebracht en volgens een of andere verdeelsleutel onder de meerderheidspartijen worden opgesplitst.
De Guchts zetel is wel al uitgedeeld, aan de Antwerpse N-VA-schepen Koen Kennis, die naar verluidt niet op de lijst van de ingehuurde headhunter voorkwam.
Hij is nu al bestuurder bij een dochterbedrijf van Telenet, een directe concurrent van Proximus.
Zelf ziet hij daar geen graten in, maar zal misschien nog wat afwezig blijven, om figuurlijk te ontluizen.
Als straks weer termen opduiken als benoemingscarrousel, politieke koehandel, gegraai en machtsconcentratie, zullen beloften als ‘versterking van de democratie’ het politieke vertrouwen niet verhogen.

Marc Reynebeau is journalist, verbonden aan deze krant. Zijn column verschijnt wekelijks op woensdag.
Lees ook
Lees meer berichten van
Marc Reynebeau
Bron: De Standaard