De stemmen zijn geteld, nieuwe coalities staan in de steigers, maar waar blijft de legitimiteit, vraagt Marc Reynebeau. De formatie is een feest van de particratie.
Marc Reynebeau – De Standaard
Nu het stof van de verkiezingen is gaan liggen, blijkt er meer puin te ruimen dan de helderheid van de eerste tellingen van 9 juni liet vermoeden.
Die helderheid lag vooral in de cijfers, de zetelverdeling in de diverse parlementen, en wat die aan nieuwe coalities voor de hand liggend en welhaast onoverkomelijk maakte.
Het immer ingewikkelde Brussel blijft wel nog een knelpunt, maar in Duitstalig België waren ze er al meteen uit, een verschuiving naar centrumrechts inbegrepen.
Maar aan de cijfers moeten nog bestuursakkoorden worden gekoppeld. Dat is het echte, inhoudelijke werk, en daar duiken al de eerste reserves op.
Zo moet Vooruit nog bepalen hoe zinvol haar ogenschijnlijk vanzelfsprekende regeringsdeelname kan zijn in zich assertief centrumrechts noemende coalities, die zonder de Vlaamse sociaaldemocraten niet eens een meerderheid hebben.
Ondertussen lijkt Les Engagés niet meer zeker of ze wel opgewassen is tegen de rechts-liberale euforie van de MR-voorzitter Georges-Louis Bouchez.
Lievelingskostje
Vorige week ging Vlaams formateur Matthias Diependaele (N-VA) aan de slag en het mocht geweten zijn dat hij voor de eerste ontmoeting met zijn beoogde coalitiepartners Vooruit en CD&V stoverij met frieten op het menu had gezet.
Het schijnt zijn lievelingskostje te zijn. Feestelijk of origineel was dat niet. Niet dat die onderhandelaars hun boterham niet zelf kunnen betalen, daar niet van, maar toch, stoofvlees met frieten, het is al bijna een regeerprogramma op zichzelf.
Nogal vet en zwaar op de maag liggend, dat menu, met weinig gezonde groenten, en voor vegetariërs zou het bij alleen frieten moeten blijven, toch als die niet in ossenwit waren gebakken.
Maar het menu tekent wel wat formateur Diependaele tot nu toe behartigde als Vlaams minister: Vlaamse kost (erfgoed), volks, ‘bescheiden’ en niet duur (budgettair de tering naar de nering zetten) en vegetariërs die het maar zelf moeten uitzoeken (misschien past hier een parallel met zijn restrictieve beleid als minister van Wonen).
Dat Diependaele zo ostentatief het stokje van de Vlaamse formatie doorgegeven kreeg van zijn partijvoorzitter (en federaal informateur) Bart De Wever, betekent haast vanzelf dat uittredend minister-president Jan Jambon (N-VA) door zijn partijtop op een vrij onelegante manier wordt afgeserveerd.
Zelfs voor diens opdracht als behartiger van de Antwerpse havenbelangen is al een vervanger opgevorderd, Antwerps havenschepen (en Vlaams Parlementslid) Annick De Ridder.
Maar als gewezen Vlaams Parlementsvoorzitter en partijgenoot Jan Peumans schepen De Ridder al als ondraaglijk neoliberaal inschat, wat moeten de volgende Vlaamse coalitiepartners dan van de onderhandelingen verwachten?
Zo hobbelt de formatie verder, en levert elke anekdote een waarheid over de gangbare politieke zeden. Die behoren allerminst tot de fraaiste democratische tradities.
Een onderdeel daarvan was Peumans’ beslissing om, al was hij inderdaad ietwat per ongeluk verkozen vanop de lijstduwersplaats, zijn mandaat niet op te nemen. De reden: hij had geen zin om steun te geven aan toekomstig minister De Ridder.
Huichelen wou hij niet – en zijn tegenstem zou de al krappe Vlaamse meerderheid in gevaar brengen. Maar het leverde hem wel de kritiek van kiezersbedrog op.
De zaak leert dat in het eigenzinnige, ongetwijfeld in eer en geweten gevormde oordeel van de verkozene weinig ruimte is; het partijbelang, om niet te zeggen de particratie gaat voor.
Dat de partijtop Jambon een onvoldoende had gegeven, belette niet dat hij de Vlaamse lijst in Antwerpen bleef trekken, hoewel daar geen toekomst meer lag voor hem.
Met dergelijke partijpolitieke afwegingen komen de parlementaire orthodoxie en de logica van de democratische instellingen wel vaker onder druk te staan.
Wat Jambon overkomt, overkwam ook zijn voorganger Geert Bourgeois (N-VA). Nadat hij de Vlaamse coalitie in 2019 ook al naar een pijnlijke verkiezingsnederlaag had geleid, restte hem alleen nog een rustige fin de carrière in het Europees Parlement, zonder dat de kiezer zich over zijn beleid had kunnen uitspreken.
Het fiasco van 2019 leidde ertoe dat Jambon, die als kandidaat-premier in de federale Kamer was verkozen, naar het Vlaamse niveau verkaste, als understudy van voorzitter De Wever, die zo terugkwam op de belofte waarvoor hij het vertrouwen van de kiezer had gevraagd: zelf minister-president worden.
Sinds de nieuwste afstraffing van de Vlaamse regering op 9 juni, heeft Jambon alleen nog uitzicht op een federaal uitbolbaantje – al is hij dus niet federaal, maar in het Vlaams Parlement verkozen.
Het wordt, tussen haakjes, nog spannend wat hij op 10 juli in Kortrijk te vertellen kan hebben bij de officiële viering van de Vlaamse feestdag.
Gemeentebelangen
Het geschuif met verkozenen tussen de diverse bestuursniveaus komt bij alle partijen voor, al is dat meestal niet zo voyant als bij de N-VA, die als grootste partij nu eenmaal veel zaakjes tegelijk te regelen heeft, personeelskwesties en politieke stratego inbegrepen.
Dat schuiven is bij alle partijen bedenkelijk. Het begint er al mee dat veel verkozenen, zeker in het Vlaams Parlement, hun mandaat cumuleren met lokale functies.
Dat is niet verboden – maar het zijn wel politici zelf die dat beslissen, net als over pakweg de partijfinanciering.
Cumulatie leidt echter tot een ongezonde concentratie van macht bij enkele vertrouwelingen van de diverse partijen, wat ook de plaag van de particratie verder versterkt.
Dat cumuleren vertekent het beleid wanneer daarmee gemeentelijke of strikt lokale belangen voorrang krijgen op het nationale belang.
Lokale besturen die op die manier ruimer zijn vertegenwoordigd krijgen in het regionale beleid een oneigenlijk voordeel. Dat is te zien aan onder meer de scheve verdeling van het Gemeentefonds, de beperkte aandacht voor landelijk Vlaanderen, waar bijgevolg meer dan elders bushaltes zijn geschrapt, of de voorrang die Antwerpen in het parlement voor zijn haven kan opeisen.
In diezelfde logica getuigt het schuiven met personeel van weinig respect voor de eigenheid van de federatie en de deelstaten.
Alsof de soevereiniteit niet ligt bij de kiezer die zijn mandatarissen verkiest, maar bij de partijen die zich het eindoordeel toe-eigenen over wie waar politiek kan optreden.
Met als extra probleem dat wie verhuist naar een ander niveau, nooit democratisch verantwoording aflegt over wat hij of zij in de afgelopen legislatuur heeft uitgericht.
Idem voor alles wat kandidaten beloven over hun nieuwe uitvoerende mandaat, want niemand weet zeker waar zij, eens ze tot meebesturen worden geroepen, uiteindelijk belanden.
Dat is nu eenmaal de ramp van de samenvallende verkiezingen. Dat was al te merken tijdens de jongste verkiezingscampagne.
Het belabberde palmares van de Vlaamse regering kwam daarin amper ter sprake, Europa was al helemaal geen onderwerp van gesprek.
Dat is mager als basis voor een legitiem mandaat. Dat er over enkele maanden lokale verkiezingen aankomen, zal dat kluwen van betekeningen en partijstratego alleen maar verder compliceren, ook in de lopende formaties.
Of is België toch te klein om meer finesse in de subsidiariteit aan te kunnen?
Zeker is alleen: stoverij wordt pas een succes als ze lang genoeg kan sudderen.
Marc Reynebeau – Journalist verbonden aan De Standaard. Zijn column verschijnt wekelijks op woensdag.
Lees ook
Lees ook
Lees meer berichten van
Marc Reynebeau
Bron: De Standaard