Historici vrezen dat in hun vak sprake is van ‘regressie’, schrijft Marc Reynebeau. De Vlaamse regering illustreert dat door van Vlaams erfgoed in Ieper wel de symboliek, maar niet het prijskaartje te waarderen.
Marc Reynebeau – De Standaard
20 mei 2025
Leestijd: 6 min
Het valt op als een bedaagde professor middeleeuwse geschiedenis als Jelle Haemers (KU Leuven), die het gewend is om zich doordacht en genuanceerd uit te laten, het beleid van de Vlaamse regering bedenkt met de krachtterm “een schande” (DS 11 mei).
Het ging om een archeologische vondst in Ieper. Daar zijn twee maanden geleden bij de bouw van een nieuwe vestiging van de warenhuisketen Carrefour, met zes appartementen erbovenop, resten blootgelegd van een 12de-eeuwse burcht van de graven van Vlaanderen.
Dat zou het gemoed van de ogenschijnlijk zeer in Vlaamse geschiedenis geïnteresseerde Vlaamse regering moeten beroeren.
Dat geldt zeker voor de Vlaams-nationalistische fractie in die regering. Zij zwaait er al ruim een decennium de plak en maakt daarvan gebruik om een diep in het verleden geworteld Vlaams identiteitsdiscours te propageren.
Initiatieven als de tv-reeks Het verhaal van Vlaanderen, de Vlaamse Canon of het digitale museum Faam mochten de vorige coalitie, van minister-president Jan Jambon (N-VA), vele miljoenen euro’s belastinggeld kosten.
Het verleden van de huidige Vlaamse deelstaat in een strikt Vlaamse context proppen, blijft niettemin riskant.
Nieuwe instituties blijven geneigd om respectabiliteit op te eisen door zich een lange en unieke voorgeschiedenis toe te dichten.
Dat leidt voor het Vlaamse verleden tot bijziendheid, omdat die geschiedenis verweven ligt in die van de Nederlanden en van België.
De eerste plannen voor Vlaamse historische musea van minister-president Patrick Dewael (Open VLD) stuitten al op die paradox.
Het project liep uit op wat nu Kazerne Dossin is, al is aan de Holocaust allerminst een Vlaamse specificiteit, en in vernieuwde stadsmusea, het Stam in Gent en het Mas in Antwerpen.
Als vandaag stemmen opgaan om het vaak verwaarloosde verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog te herwaarderen in een Vlaams verzetsmuseum, stuiten die evenzeer op het feit dat er niets uniek Vlaams is aan dat vooral Belgisch-patriottische verzet.
De vondst in Ieper kan de nationalistische visie een vrij zichtbare materiële getuige bezorgen. Ze toont de economische bloei waarmee het graafschap meer autonomie kon afdwingen van zijn Franse leenheer.
De site, al oogt ze niet zo imposant als het Gentse Gravensteen, zou, aldus kenners, “een hoog toeristisch potentieel” bezitten.
Toerisme inzetten om via archeologie en erfgoed historische aannames te populariseren, doet de Vlaamse regering al sinds 2014, toen minister-president Geert Bourgeois (N-VA) de West-Vlaamse slagvelden van de Eerste Wereldoorlog (ironie: vooral in Ieper) verbond met de merknaam Flanders’ Fields.
Toch wou Ben Weyts (N-VA), in de Vlaamse regering bevoegd voor Onroerend Erfgoed, voor de Ieperse burcht geen extra budget vrijmaken. Met als uitkomst dat er na de archeologische exploratie een laag beton over uitgestort wordt.
Nog meer ironie, voor wie niet terugschrikt voor een anachronisme: de graaf wou met zijn burcht zijn groeiende autonomie tegenover de Franse koning vrijwaren, maar met dat beton kan Frankrijk die burcht negen eeuwen later definitief aan het zicht onttrekken, via het Carrefour-project.
Haalbaar en betaalbaar
Het is een geldkwestie. Archeologische ontdekkingen worden vaak onverwacht gedaan, bij graafwerk met een ander doel.
Dat kan die werken vertragen.
Het kost nog meer tijd en geld als de vondst belangrijk genoeg is om de bouwplannen eventueel op te doeken om de site permanent beschikbaar te houden voor toeristisch bezoek en wetenschappelijk onderzoek.
Weyts en zijn partij hadden de keuze tussen twee van hun politieke fetisjen.
Ofwel hielden ze de vinger op de knip om de belofte van een begrotingsevenwicht gestand te doen, wat Weyts’ taak als minister van Begroting is.
Ofwel zetten ze een volgende stap in hun identiteitsconstructie, die zich in het regeerakkoord van de huidige minister-president (en voormalig erfgoedminister) Matthias Diependaele (N-VA) richt op de functionaliteit van historisch erfgoed, onder meer in het toerisme.
Toch kozen ze, tegen de nationalistische symboliek, de academische inzichten en het buurtprotest in, voor het beton.
In zijn beleidsnota noemt Weyts zich wel “Fier op dat van hier” en op “de nalatenschap van onze voorouders”, maar te veel geld mag dat die trots kennelijk niet kosten.
Het moet, aldus Weyts gisteren in het Vlaams Parlement, “haalbaar en betaalbaar” blijven, een bekende slogan. Dat is geen zakelijk criterium, maar een kwestie van politieke prioriteiten en beleidskeuzen.
De keuze om Vlaams erfgoed letterlijk onder de grond te schoffelen, zou in de nationalistische optiek nochtans kunnen getuigen van wat, in bijna psychiatrische termen, als “identiteitsschaamte” wordt verketterd.
Ook daarin duikt een wrange ironie op: uitgerekend professor Haemers, die dat beton een schande noemde, kreeg dat verwijt recent naar het hoofd geslingerd in een pamflet van toenmalig partijvoorzitter en huidig premier Bart De Wever (N-VA).
Die verweet de mediëvist net een bijna ziekelijk gebrek aan Vlaamse trots, hoe irrelevant zulke ideologisch-moralistische categorieën ook zijn in de permanente discussie die historici geacht worden te voeren.
Aan dergelijke banvloeken ging Weyts zich als minister van Onderwijs evenzeer te buiten toen in academische kringen argwaan groeide rond het Canon-project dat hij patroneerde.
Hij kan nu in theorie zelf het voorwerp van zulke verwijten worden.
Forse geldpot
In het historische debat kunnen moralisering of ideologisering nochtans best aanwezig zijn – het historische onderzoek is een open veld zonder diplomavereisten, anders dan pakweg de geneeskunde.
Het debat filtert eruit wat bijdraagt aan de waarheidsvinding.
De politieke instrumentalisering wordt wel nodeloos hinderlijk als ze niet op gezag, maar op macht steunt.
Dat gebeurt als ze uitgaat van een overheid die een forse geldpot beheert om onderzoek te financieren, van universiteiten tot heemkundige kringen, en dat onderzoek ook inhoudelijk wil sturen en alternatieve visies als moreel verwerpelijk wegzet.
Uniek Vlaams is dat allerminst.
Het flagrantst is die tendens in de Verenigde Staten. Daar wil het radicaal-rechtse bewind de geschiedenis herschrijven om de culturele en sociale diversiteit en de emancipatie van minderheden uit het publieke geheugen te wissen.
Dan zijn de intellectuele pluraliteit en de academische vrijheid in Vlaanderen toch beter beveiligd.
In een toespraak vorige zaterdag in Gent toonde Nico Wouters, die het archief- en studiecentrum CegeSoma leidt, zich toch bezorgd over de publieke plaats van de geschiedenis.
Hij stelt – zeker over zijn specialisme, de Tweede Wereldoorlog – “regressie” vast: tanend archiefonderzoek, blijvende lacunes in de onderzoeksthema’s, “presentisme” dat de geschiedenis louter ziet als anekdotisch decor van het heden, of sentimentaliteit en trivialisering in persoonlijke, op ‘beleving’ en slachtofferschap gerichte getuigenissen in verhalen zonder bredere context.
Op ideologische voogdij legde Wouters minder de nadruk, al kan ideologisering wel het historische besef aantasten.
Politieke sturing suggereert immers dat het verleden pas belang krijgt als het ideologisch dienstbaar is in de actualiteit. En verder moet het ‘haalbaar en betaalbaar’ blijven, anders is het gewoon een excentrieke luxehobby.

Marc Reynebeau is journalist, verbonden aan deze krant. Zijn column verschijnt wekelijks op woensdag.
Lees ook
Lees meer berichten van
Marc Reynebeau
Bron: De Standaard