In Vlaanderen heerst een taalparadox, schrijft Marc Reynebeau. Nieuwkomers wordt een taalnorm opgelegd, maar onze identiteit ligt in het spreken van dialect.
Marc Reynebeau – De Standaard
Toen Guy D’Haeseleer (Forza Ninove) donderdag in Ninove de sjerp omgordde, somde hij nog eens de prioriteiten op van zijn radicaal-rechtse bestuur.
Om er een paar te noemen:
- dat het politiekantoor vaker open is
- dat Zwarte Piet moet kunnen (en roetpiet niet)
- dat alleen het Nederlands van tel is
Dat laatste is makkelijker gezegd dan gedaan, en niet alleen in Ninove, want wat is Nederlands en hoe kan de taal van iedereen worden?
De kwestie wordt op scherp gezet in het boek Niet alles maar veel begint bij luisteren van Dominique Willaert, over de Denderstreek.
Hij citeert een gesprek tussen autochtone Ninovieters en enkele nieuwkomers. Een van die laatsten legt de Ninovieters een opvallende vraag voor: jullie vinden het Nederlands erg belangrijk, maar waarom spreken jullie zelf geen Nederlands?
De vraag brengt een paradox aan het licht. De taal die nieuwkomers als norm voorgehouden krijgen, bijvoorbeeld in inburgeringscursussen, ervaren ze als een andere taal dan wat ze dagelijks op straat horen, allicht een lokaal dialect.
Het Nederlands bestaat in tal van varianten, die onderling zozeer van elkaar verschillen, dat anderstaligen ze als verschillende talen percipiëren. Dat is een vaak onderschat probleem.
Zeker televisieomroepen, toch specialisten in de publieke communicatie, kennen het probleem.
Veel lokaal geproduceerde uitzendingen, van fictie- en reality-series tot voxpops in het journaal, worden systematisch ondertiteld en dus vertaald naar het Algemeen Nederlands (AN).
Vlaamse televisiemakers gaan er dus van uit dat de meeste Vlamingen elkaars taal niet begrijpen, wat het AN niet zozeer tot de standaardtaal maakt, maar een statuut geeft als neutrale lingua franca.
Aversie leidt tot laksheid
Er blijkt welhaast een aversie te bestaan tegen dat AN. Die zou hooghartig klinken, niet authentiek, gekunsteld en onnatuurlijk.
Het fenomeen is zo herkenbaar dat het stof is voor satire, zoals in de parodie die het tv-programma Alles kan beter een kwarteeuw geleden al maakte over computertaal.
Daarin werd het toenmalige Windows 98 in het West-Vlaams ‘Rute 98’, en backspace werd ‘kèrrekirwere’.
Die hang naar de lokale taal doet de standaardtaal geen deugd. Hij brengt anderstaligen in verwarring en creëert ruimte voor onverzorgd en onnauwkeurig taalgebruik.
Dat valt ook op in het Vlaams Parlement. Dat hield vorige week, na het zoveelste desastreuze rapport voor het Vlaamse onderwijs, een warm pleidooi voor het Nederlands op school.
Terecht. Er klonk zelfs heimwee naar de tijd waarin elke leerkracht ook altijd een taalleerkracht was, die bij toetsen en examens ook taalfouten sanctioneerde.
Al spreekt uit dat heimwee weer die neiging tot een dwingende en disciplinerende taalpedagogie, die het AN al zo vaak die reputatie van elitaire hooghartigheid bezorgde.
En zo sloop de taalparadox ook in dat onderwijsdebat.
Veel politici, ook minister van Onderwijs Zuhal Demir (N-VA), hanteerden een taal die was doorspekt met dialectklanken en wemelde van de slordigheden en clichés, met ingeslikte medeklinkers, een schraal vocabulaire, verhakkelde zinnen, door elkaar gehaspelde beeldspraak en uitdrukkingen of foute verwijzende voornaamwoorden.
Een nieuwkomer in de parlementaire clichés is ‘handvat’. Het past bij een ander nieuw cliché, ‘vastpakken’, wat iets betekent als ‘er werk van maken’.
Maar ‘handvat’ krijgt vrijwel altijd de foute meervoudsvorm ‘handvaten’. Die is in korte tijd zo courant geworden, dat het officiële Vlaamse taaladvies de foute versie inmiddels toch als correct accepteert.
Nochtans is het ene (hand)vat het andere niet, maar dergelijke laksheid (die de taalparadox in de hand werkt) heeft die nuance verloren laten gaan, wat neerkomt op een verarming van het Nederlands.
We hoeven niet te streng te zijn voor onszelf. Het mag een beetje noncha zijn, zoals het jongerenwoord van het jaar luidt.
Taal als identiteit
Wat schrijnt, is dat de Vlaamse politieke elite anderstaligen, nieuwkomers en mensen met een migratieachtergrond een taalnorm voorhoudt die ze zelf niet eens beheerst en die ook niet wordt nagestreefd.
En toch leek het debat de schuld voor het falen van het Vlaamse onderwijs te leggen bij het gebrekkige Nederlands van die nieuwkomers.
In haar beleidsnota Integratie, Inburgering en Samenleven toonde minister Hilde Crevits (CD&V) zich wat clementer. Op het eerste gezicht tenminste.
Ze vindt dat “iedereen die deel uitmaakt van onze samenleving de opdracht heeft om personen van buitenlandse herkomst alle kansen te geven, door bijvoorbeeld begrip te hebben voor taalfouten in de leerfase”.
Maar die oproep tot tolerantie negeert de taalparadox en gaat geheel voorbij aan de wankele taalnorm in ‘onze samenleving’. Daardoor klinkt hij tamelijk zelfgenoegzaam, minimalistisch, passief en eenzijdig.
Die wat neerbuigende ingesteldheid past bij een andere paradox in de beleidsnota, die de passiviteit nu juist bij de nieuwkomers situeert.
Een constante in de nota is het voornemen van Crevits om hun “zelfredzaamheid te vergroten”. Alsof ze daar een groot manco ontwaart, terwijl het gaat om mensen die in erg moeilijke en gevaarlijke omstandigheden van pakweg Syrië naar België zijn gevlucht, een onderneming waarmee ze toch van enige zin voor zelfredzaamheid blijk gaven.
Achter de nonchalante omgang met het Nederlands gaat een brede culturele, sociale en politieke complexiteit met diepe historische wortels schuil.
Dat maakt taal en taalnormen tot gevoelige materie. Het is een taal die historisch veroverd moest worden. Ze heeft erkenning moeten afdwingen. Zo groeide ze uit tot een bron van vrijheid en identiteit.
Zo oversteeg het Nederlands zijn louter functionele betekenis als communicatiemiddel.
Eisen dat anderstaligen dat Nederlands overnemen, houdt dan ook een vraag naar respect en erkenning in.
Dat die kwestie zoveel emoties oproept, kan wijzen op zelftwijfel en onzekerheid in het gevestigde Vlaanderen.
Maar daar komt ook die paradox uit voort, de dubbele standaard die het Nederlands in de multiculturele diversiteit eerder tot een abstract principe dan tot een zorgvuldig te koesteren praktijk maakt.
Lees ook
Lees meer berichten van
Marc Reynebeau
Bron: De Standaard