Tom Lanoye wordt 65, maar is niet minder ambitieus dan toen hij ruim veertig jaar geleden als schrijver debuteerde. Dat schrijft Marc Reynebeau, de criticus die Lanoye in zijn beginjaren ooit een eendagsvlieg noemde.
Marc Reynebeau – De Standaard
26 augustus 2023
Misschien klinkt het als titel van een boek wat omslachtig en niet meteen helder, toch niet voor wie de politieke actualiteit van niet al te dichtbij volgt: Woke is het nieuwe Marrakech-pact.
De titel verbindt de val van de ‘Zweedse’ regering-Michel in 2018 met de jongste propagandacampagne van de N-VA.
Beide zijn een tactische, eerder op electorale symboliek dan op substantie gesteunde keuze van partijvoorzitter Bart De Wever.
In deze titel vat Tom Lanoye wel de basisstelling samen van zijn nieuwe boek. Hij noemt het een pamflet, een genre waarvan dit boek wel de gedreven stijl en toon heeft, maar al minder de gebruikelijke beknoptheid – het is liefst 125 bladzijden lang.
Geen half werk dus, over al zeker geen marginaal onderwerp, met een analyse die hoogst plausibel en goed onderbouwd is, en die in de politieke onderzoeksjournalistiek allerminst zou misstaan.
Was het dan aan Lanoye om dit onderwerp uit te spitten?
Niet per definitie. Maar de publieke zaak is van iedereen, dus wat zou iemand die de gave van het rake formuleren bezit (en over het onderwerp al tal van columns in Humo schreef) er zich niét mee bemoeien?
Het is liefdewerk, getuigt van betrokkenheid, wat een nette variant van bemoeizucht is.
Meerjarenplan
Een druktemaker, een babbelaar, een bemoeial, opdringerig en luidruchtig, Lanoye was het van kindsbeen af. Het hoort bij zijn persoonlijkheid. Voor een schrijver is het een godsgeschenk.
Dat was het al toen hij debuteerde in 1980, ruim veertig jaar geleden, met een bescheiden dichtbundeltje in eigen beheer.
De Vlaamse literatuur beleefde toen een hausse aan debutanten, minder omdat ze zo uitzonderlijk interessant waren, dan omdat het gevestigde literaire bestel was verzonken in zelfgenoegzaamheid, een tijdverdrijf voor leraars en ambtenaren.
Ze ambieerden weinig meer dan persoonlijke erkenning; uitzonderingen als Walter van den Broeck of Stefan Hertmans niet te na gesproken.
Het was een kwestie van mentaliteit, maar ook van genres: de ‘nieuwe namen’ waren vooral prozaschrijvers.
Ook Lanoye begon proza te schrijven, maar evengoed columns en satirische kronieken, eerst in het toen nieuwe weekblad De Zwijger van Johan Anthierens.
Die debutantengolf van toen heeft enkele mooie oeuvres opgeleverd, van pakweg Peter Verhelst of Koen Peeters, sommigen stierven vroeg (Rita Demeester, Patricia de Martelaere, Kamiel Vanhole), velen verdwenen weer in stilte.
Maar dat geldt allerminst voor Lanoye. Omdat hij altijd die druktemaker was, die in de eerste plaats zichzelf opjutte.
Literatuur, en bij uitbreiding elke publieke omgang met taal, nam hij uitermate ernstig, en daarmee bezig zijn kon alleen met hard werken, met professionalisme.
Professionaliseren deed Lanoye ook letterlijk, weg van het hobbyisme, met een meerjaren plan dat minder op volume dan op diversiteit in de genres mikte.
Nog voor zijn dertigste zou hij een dichtbundel, een bundel kritieken, een verhalenbundel, een roman en een theaterstuk publiceren.
Ook dat was de druktemaker in hem: tonen dat hij dat allemaal kon, tegelijk. Het lukte.
Lanoye werd een ‘bekende’ naam, ook in Nederland, waar hij snel onderdak vond bij een gerenommeerde uitgeverij, hoe door en door ‘Vlaams’ zijn werk ook was en nog altijd is.
In de geest van de neoliberale tijd bracht Lanoye zijn werk onder in een bedrijf, een nv, met aandelen en al.
Het was minder een gimmick dan op het eerste gezicht leek. Zou hij die commerciële tijdgeest al in zijn eerste roman Alles moet weg (1988) laten stranden, met die professionele structuur kon de bemoeial in hem een ondernemer zijn, die de regie van schrijven en uitgeven, vormgeving of promotie inbegrepen, in eigen hand houdt.
Hij maakte van zichzelf een merk, met inbegrip van logo’s en andere visuele attributen, brilletjes vooral. Marketing.
Handelsmerk
Lanoye, de slagerszoon, het middenstandskind, zou niet rustig afwachten tot het naar zijn genie snakkende publiek om zijn geschriften kwam smeken.
Hij werd, net als het minder fortuinlijke hoofdpersonage van zijn debuutroman, een verkoper.
Schrijven, allemaal goed en wel, al toen hij nog louter gedichten schreef, rees het inzicht dat die ook aan de man moesten worden gebracht, het liefst aan meer volk dan aan die enkele honderden die poëziebundels kopen.
Dat van dichterschap dromende jongeren voorleesavondjes organiseren in cafés, was nooit uitzonderlijk – een ander publiek hadden ze toch niet. Daarmee begon ook Lanoye als student in Gent.
Op geïmproviseerde podiumpjes, soms niet meer dan een stoel, ontdekte hij – klein van gestalte, grote mond, altijd iets te bewijzen – hoe de druktemaker in hem het publiek met theatrale middelen tot aandacht, verbazing en enthousiasme kon brengen.
Met brede gebaren, kostumering, decors, stemverheffingen, verbale provocaties, en ook veel humor en satire, tot dan ook schaarse artikelen in de zichzelf zeer serieus nemende Vlaamse literatuur.
Daaruit groeide Lanoye de performer. Hij creëerde evenementen, een beleving zoals dat nu de regel is.
Het publiek moest hem niet alleen lezen, maar ook zien en horen, in die rare mengeling van Noord-Nederlands en het accent dat zijn jeugd in het Waasland verraadt – het is ook een handelsmerk geworden dat zijn persoon verbindt met zijn werk.
Dat performen – ‘voorlezen’ zou een te makke term zijn – was nooit een zijsprong of een apart genre. Het behoort niet alleen tot de essentie van zijn werk, zoals dat naar verluidt ook het geval was voor de ‘late’ Paul van Ostaijen, die vond dat zijn poëzie gezongen moest worden.
Lanoye verbond taal en literatuur met een eigentijdse popcultuur en gaf ze zo een nieuw, jong publiek.
Een vernieuwend dichter is Lanoye niet geworden. Zijn nu veel minder belangrijke verzenproductie bestaat uit tamelijk klassieke belijdenispoëzie.
Interessanter waren zijn vertalingen van poëzie, zoals die, goed twintig jaar geleden, uit de Eerste Wereldoorlog.
Vertalen, eerst van de klassieke Britse War Poets, daarna uit een veel breder, internationaal gamma, was veel gezegd.
De bemoeial in Lanoye zette ze naar zijn hand door ze uit hun tijd naar het heden te ‘bewerken’, wat zeker voor die vaak nogal martiaal-nationalistische Britse gedichten geen overbodige ingreep was.
Dat vergde wel durf, om niet te zeggen arrogantie: er waren klassiekers bij als ‘In Flanders fields’.
Dat gold zeker voor wat Lanoye eerder al bewerkte, de ultieme referentie in het internationale theater, William Shakespeare.
Diens koningsdrama’s werkte hij om tot een versie die zelfs te lang was om comfortabel in één zit op de planken te brengen, maar met voldoende adem om sindsdien als een mijlpaal in het Nederlandstalige toneel te worden omschreven.
In de wereld
Het zegt ook allemaal veel, alweer, over hoe hoog Lanoye de literatuur en de literaire traditie inschat. Vertalen en bewerken betekent dan: in leven houden.
Voor hem is literatuur een manier om in de wereld te staan en daarin betrokken te blijven.
Het proza en het theater (en de columns en pamfletten) die hij de voorbije kwarteeuw schreef, enten zich steevast op realia uit die wereld.
Soms is de inspiratie autobiografisch, veel vaker is ze politiek en maatschappelijk. De ondertoon ervan is vaak opvallend moraliserend.
En daarmee ging het ooit wel eens mis, als Lanoye, immer de babbelaar, in zijn commentaren belerend en voorspelbaar werd, zoals in de eerste delen van de Monster-trilogie, een op de directe actualiteit gebaseerde romancyclus uit de late jaren 1990.
In zijn jongste roman, De draaischijf, over de Vlaams-nationalistische collaboratie, klinkt zijn eigen stem ook hard door, maar blijft de ambivalentie veel groter.
En het is een goed gedocumenteerde historische roman, Lanoyes poging om een nieuwe, eigentijdse roman over die penibele tijd te schrijven.
Hugo Claus deed dat met Het verdriet van België in 1983, toen Lanoye nog die debutant was, nog uit op een vadermoord op Claus.
In die traditie willen staan, is ook geen geringe ambitie.
Marc Reynebeau – Journalist verbonden aan De Standaard. Zijn column verschijnt wekelijks op woensdag.
Lees ook
Lees ook
Lees meer berichten van
Marc Reynebeau
Bron: De Standaard