Hij werd gevraagd een pleidooi voor de poëzie te schrijven, maar dat had de poëzie helemaal niet nodig, vond Michael De Cock. Ze is in volle leven en zelfs klaarwakker dankzij die mep – die SLAM – die podiumdichters ons geven. ‘Breek uit de bundel!’
Michael De Cock – De Standaard
U hoeft natuurlijk van niets overtuigd te worden noch voor iets gewonnen. Poëzie is niet dood, en behoeft geen pleidooi. Ook al heeft onze soort soms de perceptie tegen, op weinig plekken is het nutteloze veiliger dan in mensenhanden. Een vaststelling die andermaal bewijst dat elk nadeel ‘zijn voordeel heb’.
Zolang er mensen zijn, zullen er verhalen en ontroering zijn, en zal er dus ook poëzie zijn. Daar ben ik redelijk gerust in. Zo. Dat is klaar. Maar hoe zal die poëzie eruitzien, en zich bij u aandienen? Dat is een andere vraag. Ik doe u drie voorzetten.
Warme gloed
Het mooiste gedicht dat ik de voorbije maanden las, ontdekte ik op het recentste theaterfestival van Avignon. Met mij lazen zo’n kleine duizend toeschouwers mee.
De auteur van ‘One song’, een gedicht met slechts een handvol woorden die eindeloos herhaald werden, heet Miet Warlop. De korte Engelse tekst, op muziek gezet door Maarten Van Cauwenberghe, kwam tot stand in samenwerking met auteur Jeroen Olyslaegers.
Haar voorstelling liet ons toeschouwers verweesd achter, vol adrenaline met een warme, ondefinieerbare gloed. U zult me nu vertellen dat het helemaal geen gedicht was, maar een theatervoorstelling.
U vergist zich. Het was poëzie in zijn puurste vorm, daar op de speelplaats van het oude, statige Lycée Saint-Joseph in de Rue des Lices.
In ‘One song’ zijn acteurs woorden en interpunctie in een theatrale, concertante atletiekwedstrijd. Sport is de metafoor en kunst wordt een olympische discipline in een live gebracht gedicht in 3D. De tijd geeft de versregels en strofes aan.
Acteurs, in sportkledij, warmen zich op voor de eindeloze herhaling van een lied, dat vervolgens een uur lang tegen verschillende tempi herhaald wordt tot alles in stukken en brokken uit elkaar valt.
Als Sisyphus herbeginnen de performers keer op keer, om steeds weer uitgeputter te falen.
De violiste staat op de balk, de contrabassist speelt terwijl hij sit-ups doet, en de toetsenist moet een uur lang op en neer springen om bij een klavier te kunnen dat op twee meter hoogte hangt.
Warlop maakte haar poëtische performance met de zelfdoding van haar broer als achtergrond, lees ik in verschillende artikels. En ik moet denken aan die machtige bundel van Anna Enquist, De tussentijd (2004), waarin het verlies van haar dochter, die om het leven kwam tijdens een dodehoekongeval op de fiets, tastbaar wordt in de schrijnende, bodemloze diepte die tussen de woorden gaapt.
Knock knock
Who’s there?
It’s your grief from the past
Not possible
For all time sake
Cause
Grief is like a rock
In your head
It’s hard it’s rough
It’s just always there
It’s salty
I can taste it on the drop
Rolling down my nose
Grief is like a block
All since then
I heat the rock
I sand the rock
I move the block
Het mooiste klassieke gedicht dat ik de laatste jaren opnieuw leerde kennen, werd gedanst door Anne Teresa De Keersmaeker. Opnieuw is de dood niet veraf.
Ik zag op de begrafenis van Frie Leysen – icoon en grande dame uit de Belgische cultuurwereld, oprichter van De Singel en het Kunstenfestivaldesarts – hoe De Keersmaeker in de Brusselse Begijnhofkerk met Shakespeares Sonnet 18 aan de slag ging.
‘Shall I compare thee to a summer’s day’ Het gedicht is een instituut. Zo bekend dat het posters aan muren van slaapkamers siert. Grijzer gedraaid dan ‘I want to hold your hand’ van The Beatles. Zo grijsgedraaid dat je er nauwelijks nog iets van kunt vinden, omdat de verzen haast geïnstitutionaliseerde gemeenplaatsen zijn geworden.
Zo bekend dat het nauwelijks nog leesbaar is, alleen nog herleesbaar, zoals je een oud gebed kunt herlezen. Oh ja, zo ging het.
Herkenningsesthetiek en het bijbehorende plezier dat die verschaft. Al bij al mag het een mirakel heten dat er almaar mensen bijkomen die het nog niet kennen en dus kunnen ontdekken.
Ik ben stiekem jaloers op die eerste lezers. Wat zou ik graag een van hen zijn en het gedicht weer kunnen ontdekken. Maar bij elke herlezing ben ik gedoemd te falen, en moet ik het met de vage echo van die eerste keer stellen. Ook dat is poëzie, een werk steeds weer herontdekken, jezelf en de woorden herijken aan de hand van het geleefde leven. Elke cultuur- en leeservaring schrijft zich dan ook in een levenstraject in.
De mooiste lyriek vind je vandaag vaak niet in dichtbundels, maar tussen podcast en podium, in de rafelige, obscure zaaltjes waar open mics gehouden worden en jonge artiesten in groten getale naar afzakken om de poorten van de poëzie open te breken
Dankzij De Keersmaeker leer ik Sonnet 18 een tweede keer kennen. De eerste keer was toen ik aan het Brusselse conservatorium studeerde, de tweede keer toen De Keersmaeker me ermee van mijn sokken blies en het gedicht opnieuw, en misschien zelf voor het eerst openbrak.
Hoe ze dat deed? Ze begon met de tekst voor te dragen, activeerde de esthetische herinnering, schreef zich in een traditie in, en nam bij elk vers meer woorden weg, die ze verving door dans en beweging.
Ze zette een nieuwe, even abstracte betekenislaag in de plaats van een oude. De tweede verwees naar de eerste, en vulde die aan. Door weg te laten, reikte ze meer kern aan. Een beetje zoals kinderen dat doen in ‘We stegen met een zucht, naar boven in de lucht… Leve de Zeppelin’.
Shakespeare werd tijd, ruimte en beweging. Woord werd energie. Nooit was het gedicht voor mij tastbaarder dan hier zo zonder woorden.
Slam of gedicht
U raadt het al. Ik breek een lans voor poëzie die tot leven komt, ook los van het papier. Dat komt natuurlijk omdat ik zowel van het woord als van de scène houd en omdat een van de interessantste tendensen in de podiumkunsten de slam poetry is. Zo is er een hele generatie theatermakers die de poëzie omarmt, nieuwe impulsen geeft en poëzie tot bij een heel nieuw publiek brengt.
Slam poetry is poëzie gemaakt, bedacht en gedicht voor het podium, met het doel om live voorgedragen, of nog beter geslamd te worden en het publiek met de woorden in het gezicht te slaan. Zoals je een deur dichtslaat.
Slam. Het is een redelijk jonge vorm van poëzie, zou ik u kunnen wijsmaken, ware het niet dat de poëzie uit de mondelinge traditie stamt en deze manier van dichten eigenlijk het begin van alles is.
Het is uiteraard geen nieuws: de verzen van Homerus werden eerst voorgedragen, eeuwen na elkaar. Door een rapsode die van plek naar plek trok om daar een gememoriseerde tekst voor te dragen, terwijl hij zichzelf begeleidde op een lier.
Deze oeroude vertelvorm verzoent podium- met dichtkunst, en was de voorloper van de geschreven poëzie. En nee, Homerus is geen slam poet, maar wat de Griekse rapsoden deden, is hoe dan ook wel verre familie van wat slam poets doen.
Slam poetry vindt de laatste jaren vlot zijn weg naar de grote (en ook gesubsidieerde) theaterpodia. Internationaal gooien Amanda Gorman en Kae Tempest hoge ogen. De laatste, die uitblinkt in verschillende literaire genres, was dit jaar geprogrammeerd in Avignon.
Ook in eigen land winnen slam poetry en dichters uit het genre terrein. Om u een voorbeeld te geven: zowel Théâtre National als KVS, de grote theaters van de stad Brussel, hebben een rist slam poets als toonaangevende artiesten in hun ensemble.
Van de voorstelling Malcolm X door Junior Mthombeni, Fikry El Azzouzi en Cesar Janssens, over The fire will become ashes van Pitcho Womba Konga tot het werk van de rising star aan het dichtersfirmament Lisette Ma Neza.
Slam poetry is uit het hedendaagse theater en de podiumcultuur niet meer weg te denken. En wat meer is, het is inclusieve, multi-etnische, vaak meertalige poëzie, die het meest van alle kunstdisciplines actuele thema’s omarmt en naar het podium brengt.
Neem Lisette Ma Neza, de jonge slam poet die dit jaar geselecteerd werd voor het Theaterfestival met haar voorstelling L’Europe noire. Vooral haar gevoel voor ritme en taal vallen op.
Ze spreekt daarbij het mooiste Nederlands dat je vandaag zo ongeveer op een scène te horen kunt krijgen en haar frasering doet me wel eens denken aan Josse De Pauw die, nu ik daar zo over nadenk, zonder enige twijfel en hoewel hij dat zelf niet weet, ook een slam poet is.
Maar wat een slam dan van een gedicht onderscheidt? Voor Ma Neza is er niet echt een verschil tussen beide genres.
‘Voor mij lopen ze meer en meer in elkaar over,’ legt ze me uit, ‘maar als je toch een verschil wilt zien… dan zou ik vast zeggen dat slam meer een verhaal wil vertellen, vaak langer is en een spanningsboog heeft, en dat een gedicht meer een impressie is.’
Slam wordt vaak in wedstrijdvorm gebracht, met een winnaar aan het eind van de avond. Zo werd Ma Neza ooit vicewereldkampioen. Ga er maar aan staan.
Mond of papier
Er wordt wel eens smalend gedaan over slam poetry. Nu en dan beweren criticasters dat poëzie pas écht op haar kwaliteit gemeten kan worden als de tekst ook gedrukt overeind blijft. Dat is onzin.
‘Dan zijn er veel aspecten van taal die je vergeet’, meent ook Ma Neza.
‘Een toneeldialoog verliest ook kwaliteit op papier en komt pas echt tot zijn recht wanneer hij opgevoerd wordt. Het maakt van toneelliteratuur ook geen minder genre. Misschien kan je het daarmee vergelijken?
‘Sommige teksten zijn mooi om te lezen, maar blijven niet overeind als je ze brengt. Andere klinken beter wanneer je ze hoort. Dichtkunst laat zich niet alleen op papier vatten, maar ook in onze monden. Soms het een, soms het ander, soms allebei.’
Mensen die smalend doen over slam, maakten zich ongetwijfeld ook druk toen Bob Dylan de Nobelprijs voor de literatuur won. Omdat een popliedje toch maar een populair iets is, en waar moet het naartoe als we daar al een Nobelprijs aan schenken?
Het is een vorm van purisme die ik nooit heb begrepen.
Het is voor mij de evidentie zelve dat de songs van Dylan zich inschrijven in de lyriek, en dat ze op die manier een onderdeel van de literatuur zijn, ook al zijn ze nooit bedoeld om gelezen, maar wel om gezongen en beluisterd te worden.
Toen Dylan de Nobelprijs won, was hij eerst een paar maanden onbereikbaar. Daarna stuurde hij Patti Smith naar de ceremonie. Het leverde historische beelden op die u kunt terugvinden op YouTube.
Maar het beste moest toen nog komen. Een paar maanden later stuurde Dylan alsnog een speech de wereld in.
Op een kabbelend pianoriedeltje mijmerde hij een kwartier lang over wat hem als jonge schrijver geïnspireerd heeft. Van Buddy Holly gaat het naar Leadbelly, over Moby Dick om uiteindelijk bij Homerus te belanden.
‘Je suis persuadée que certains des plus beaux vers de notre époque se trouvent dans les chansons de Bob Dylan’, liet Marguerite Yourcenar al in 1972 al optekenen.
Vijftig jaar later is dat niet anders, en is het ook niet anders met de mooiste lyriek die vandaag wordt gemaakt. Die vind je vaak niet in dichtbundels, maar tussen podcast en podium, in de rafelige, obscure zaaltjes waar open mics gehouden worden en jonge artiesten in groten getale naar afzakken om de poorten van de poëzie open te breken.
Als dit al ergens een pleidooi wil zijn, dan daarvoor: breek uit de bundel, kom los van het blad, ga eens een keer luisteren op zo’n avond, waar jonge dichters, met vallen en opstaan, soms wisselende kwaliteit, de poëzie van morgen aan het schrijven, slammen en bedenken zijn
Michael De Cock schreef deze tekst op vraag van Poëziecentrum en Vonk & Zonen naar aanleiding van het internationale poëziefestival Poetik Bazar dat plaatsvindt van 23 tot 25 september in BE-HERE in Brussel.
Michael De Cock (49) is theatermaker en schrijver van jeugdboeken. Hij acteerde in talrijke tv-series en is artistiek directeur van de KVS in Brussel. Deze tekst schreef hij voor Poetik Bazar.
Lees ook
Bron: De Standaard