Paul De Grauwe is professor aan de London School of Economics. Zijn column verschijnt tweewekelijks. Deze week breekt hij een lans voor het behoud van de werkingskosten.
Paul De Grauwe – De Morgen
Er staan goede dingen in het Vlaamse regeerakkoord. De Vlaamse regering wil de loopbaan van het onderwijzend personeel aantrekkelijker maken en wil ook centen in dat project steken.
Investeren in menselijk kapitaal noemen de economen dat. Zonder investeringen in dat menselijke kapitaal hebben we industrie noch speerpunttechnologie; hebben we geen kritische mensen die feiten van fictie weten te onderscheiden. En sputtert de democratie.
De Vlaamse regering wil ook socialer zijn door sociale woningbouw te stimuleren en door wachtrijen in de zorgsector te verkorten.
Hoe ze dat allemaal wil verwezenlijken terwijl de begroting op termijn in evenwicht moet zijn, is nog niet helemaal duidelijk.
Maar laten we de Vlaamse regering het voordeel van de twijfel gunnen. Dus goede punten voor deze nieuwe Vlaamse regering.
Maar er is één zinnetje in dit akkoord dat, vrees ik, al deze goede bedoelingen naar de prullenmand kan verwijze.
De werkingskosten in al deze departementen – onderwijs, gezondheid en sociale sector – worden in de toekomst slechts voor de helft geïndexeerd.
Een zinnetje dat haast door niemand wordt bekritiseerd, en waar vooral voor wordt geapplaudisseerd.
Want dit is een regering die de ‘mensen’ wil steunen, geen regering die geld in de ‘overheid’ steekt.
Wat betekent het de werkingskosten maar voor de helft meer te indexeren?
Laten we aannemen dat de inflatie daalt tot het streefdoel van 2 percent. Dan zal in het eerste jaar de reële waarde van de werkingskosten met 1 procent dalen.
Het tweede jaar dalen die kosten in reële termen opnieuw met 1 percent ten opzichte van het eerste jaar. Na twee jaar is er dus een cumulatief verlies aan reële waarde van 2 procent.
Op het einde van de legislatuur van vijf jaar zullen de werkingskosten in al deze departementen 5 procent aan reële waarde hebben verloren.
En als die partiële indexeringsregel in de volgende legislatuur wordt doorgezet worstelen we over tien jaar met een verlies van 10 percent aan koopkracht van de werkingskosten.
Als de inflatie weer een opstoot kent (wat niet uitgesloten is), dan wordt het koopkrachtverlies nog groter.
Wat is de implicatie daarvan? Laten we enkele voorbeelden nemen in het onderwijs.
De werkingskosten zijn de verwarming en onderhoud van gebouwen. Dus over tien jaar 10 procent minder middelen om de gebouwen te verwarmen en te onderhouden.
Het poetsen van schoolgebouwen behoort tot de werkingskosten.
Zullen we aan het onderwijzend personeel moeten vragen om poetsvrouw of -man te worden?
Eén ding is zeker. Er zal misschien meer onderwijzend personeel zijn, maar die zullen ook gebouwen moeten onderhouden en opkuisen, en dus minder tijd hebben om te onderwijzen.
En bovendien zal er veel frustratie zijn, die de aantrekkelijkheid van het beroep nog verder de dieperik in zal sturen.
Talloze andere voorbeelden kunnen aangehaald worden in andere sectoren. In de sociale woningbouw, bijvoorbeeld.
Omdat loodgieters en elektriciens niet betaald zullen kunnen worden met de krimpende werkingskosten, zal de verloedering van het huizenbestand zich voortzetten.
De ideologie achter dit beleid is dat de overheidssector inefficiënt is. Dus minder geld voor de ‘overheid’ (het monster) en meer voor ‘de mensen’.
Maar we zien dat die politiek van minder werkingsmiddelen niet een abstracte ‘overheid’ treft, maar levende mensen: het onderwijzend personeel dat gefrustreerd minder productief zal zijn, de kinderen die minder kwalitatief onderwijs genieten, de bewoners van sociale woningen die in verloederde huizen wonen.
Alle departementen die getroffen worden creëren collectieve diensten met maatschappelijke waarde.
Ik beweer dat de maatschappelijke waarde gecreëerd door het onderwijspersoneel, bijvoorbeeld, groter is dan de maatschappelijke waarde die bankiers voortbrengen.
Toch verdienen die laatsten een veelvoud van de eersten en worden ze bovendien met massale subsidies bedacht.
Een politiek die over tien jaar 10 percent (of meer) verlies aan koopkracht van werkingskosten belooft is een politiek van afbraak van de taak van de overheid als producent van collectieve diensten die de mensen willen.
Dat leidt tot een selffulfilling prophecy. De voorstanders van dit beleid willen die werkingskosten verminderen omdat die naar de ‘overheid’ zouden gaan en dus in een grote zwarte put zullen verdwijnen.
De feiten zijn dat dit beleid de kwaliteit van de collectieve dienstverlening, waarvan ‘mensen’ genieten, nog verder zal ondermijnen.
Waarna de voorstanders van dit beleid zullen beweren dat de inefficiëntie van de overheid als maar stijgt en dus minder naar de overheid moet gaan. Een helse cirkel.
Bron: De Morgen