Onbehagen – Paul Verhaeghe stelt angstaanjagende vragen – Moet just niks


In Onbehagen beschrijft klinisch psycholoog Paul Verhaeghe agressie als de ziekte van deze tijd. In plaats van problemen in te slikken, roepen we ze weg en slaan we erop los. Een onmisbaar standpunt in het debat, zij het met imperfecties.

Stijn De Wandeleer – De Standaard


Niet alleen de opwarming van de aarde schiet swingend omhoog. We gaan ook zelf door ons dak, opgetild door emoties en verlangens die alle kanten uitschieten. Extase en genot zijn banale consumentengoederen geworden.

In navolging van de mythe rond generatie Z hebben velen onder ons intussen de aandachtsspanne van een goudvis. Kortzichtigheid wordt dan ervaren als een teken van vrijheid.

Het Griekse aforisme ‘ken uzelf’, dat op de tempel van Apollo in Delphi stond, is vervangen door een in China geproduceerd T-shirt met daarop ‘Moet just niks’.

Dit cynisme begeleidt de aanzwellende golf van externaliserende gedragsproblemen.

In Onbehagen beschrijft de klinisch psycholoog Paul Verhaeghe agressie tegenover zichzelf en anderen als de ziekte van deze tijd.

In plaats van problemen in te slikken, spugen we ze uit, roepen we ze weg en slaan erop los. We laten alle remmen los. Maar het maakt ons niet gelukkiger.

‘Het onbehagen dat ooit het resultaat was van het normale spanningsveld tussen mensen onderling en tussen burger en maatschappij, is nu het gevolg van een polarisatie tussen boze en angstige individuen.’

Onrust en opstand

Verhaeghe vertolkt een belangrijk standpunt. Vooral in het tweede deel van zijn nieuwe boek komt hij goed op dreef.

‘De vorige maatschappij maakte verbondenheid tot een gevangenis, de huidige maakt autonomie tot eenzaamheid.’

Verhaeghe voert aan dat de commercialisering van menselijke relaties nefaste gevolgen heeft. Hij kan daarbij rijkelijk putten uit zijn ervaring in de geestelijke gezondheidszorg.

‘Wie uit de boot valt, krijgt een steuntje in de rug door een combinatie van pillen en praten.’

Mensen met psychische stoornissen zijn haperende machines die zo goedkoop mogelijk worden gerepareerd. Tegenslag, ziekte en mislukking wijzen op een bitter persoonlijk falen. Het zijn ‘losers’.

Aan de andere kant van het spectrum zitten de winnaars: dat is al wie breed grijnzend overeind blijft in de loopgraven van de arbeidsmarkt of zijn bevoorrechte positie als vanzelfsprekend ervaart.

Winnaars en losers staan elkaar naar het leven. Het ideaal van sociale mobiliteit is ingeruild voor hypocrisie, paternalisme en behoudsgezindheid.

Verhaeghe wil die patstelling doorbreken met behulp van wetenschappelijk gefundeerde maatschappijkritiek. Biologisch onderzoek toont aan dat geen enkel onderdeel van de natuur los van het geheel kan worden gezien, ‘er is zelfs geen autonoom lichaam los van de omgeving’.

De mens kan zijn vrijheid alleen beleven in relatie tot anderen. De inherente instabiliteit van die relatie bepaalt de ontwikkeling van de samenleving. Daarom plaatst Verhaeghe de wisselwerking tussen de gemeenschap en het individu centraal. ‘

Autonomie in verbondenheid, dat is wat ik ons en de volgende generaties toewens.’

De verbondenheid van Verhaeghe is gespeend van romantiek. De oude wereld van het patriarchaat met zijn dwingende waarheden behoort tot het verleden. Die leemte hebben we opgevuld met de bevrijdingsbewegingen van de jaren zestig. Ze brachten geen soelaas, integendeel.

‘Het succes van deze bewegingen zorgde voor een toegenomen autonomie, wat vervolgens een vruchtbare voedingsbodem opleverde voor de vrijemarktdoctrine.’

Een niet te stillen honger naar een overdreven hoog rendement put mensen en middelen uit. Economische ongelijkheid vergroot machtsmonopolies en dit leidt volgens Verhaeghe tot onrust en opstand. Alleen een nieuw verbond met elkaar en met de natuur kan de catastrofe vermijden.

De emeritus-hoogleraar pleit expliciet voor een deliberatieve democratie. Op die manier kunnen veel meer mensen bij het bestuur van de staat betrokken worden.

Driftverzaking

In zijn zedenschets van de hedendaagse mens schiet Verhaeghe met scherp op die losgeslagen vrije markt.

‘Het dominante vertoog houdt ons voor dat alles kan, dat vrijheid neerkomt op je eigen zin doen, dat meer altijd beter is, en dat er voor elk probleem een makkelijke oplossing bestaat.’

Zijn aanklacht tegen wat hij neoliberalisme noemt, past in een rijke intellectuele en artistieke traditie die hier een te bescheiden plek krijgt. Ook het twistgesprek tussen individu en gemeenschap is zo oud als de straat.

Verhaeghe benadert dit debat via het sombere essay ‘Het onbehagen in de cultuur’ (1930) van Sigmund Freud.

Onze beschaving is volgens Freud gebouwd op ‘driftverzaking’. Cultuur veronderstelt dat we lust en agressie beteugelen en een sociaal contract volgen, dat we ons aanpassen aan normen. Niet iedereen is daartoe in staat.

Opgelegde maatschappelijke idealen hebben een geforceerde, irrationele kant die mensen opzadelt met onbehagen.

Freud vraagt zich af of moderne mensen wel normaal kunnen functioneren in een cultuur die eros en thanatos zo fel bedwingt.

Verhaeghe benadrukt de constante spanning tussen ik en wij, tussen levensdrift en doodsdrift.

Geloof, geopolitiek of migratie spelen geen rol van betekenis in Onbehagen, terwijl die thema’s vandaag de perceptie van verbondenheid enorm bepalen.

De auteur hekelt vooral de verrechtsing die misbruik maakt van angstgevoelens. Dit doet afbreuk aan de dilemma’s waarmee de migratiestroom Europa confronteert.

Binnenin de veilige Schengenzone kunnen we vrolijk onze universele waarden beleven. Zodra we die grenzen onmenselijk verdedigen, blazen we het best niet te hoog van de toren.

In zijn heterodoxe benadering van het onbehagen ervaart Verhaeghe een kantelpunt omstreeks 1980 – een keuze die niet altijd overtuigt.

Vanaf dat moment werkt volgens hem de groei van het Angelsaksische marktmodel contraproductief. Economische elites verwerven te veel macht, stampen naar beneden en sluiten nieuwkomers uit.

Verhaeghe baseert zich op De onzichtbare hand van de Nederlandse historicus Bas van Bavel om vast te stellen dat we in een neergaande cyclus zitten. Van Bavel zelf noemt die neergang een zeer traag proces en pleit voor een reconstructie van de vrije markt.

Die cyclische visie op geschiedenis heeft beperkingen. De frontale botsing tussen moderniteit en traditie is al heel lang bezig en heeft vaker tot periodes van uiterste wanhoop geleid.

Decadentie gaat dan gepaard met woeste vernieuwingsdrang, zoals na de Eerste Wereldoorlog.

Waarom zou dat vandaag anders zijn?

Benieuwd ook hoe Verhaeghe de impact van technologie inschat. In de 20ste eeuw stond onze verhouding tegenover ideologie centraal. In de 21ste eeuw zullen we vooral moeten beslissen hoe we met technologie en wetenschap omgaan.

Wat blijft er straks nog over van ons humanistische zelfbeeld, van onze illusies van authenticiteit, van ons geloof in een loopbaan met een klassiek arbeidscontract en een pensioen?

Dit zijn radicale en ronduit angstaanjagende vragen, maar ze kunnen evengoed tot een welkome maatschappelijke vooruitgang leiden.

Paul Verhaeghe vertolkt zo een standpunt dat in het maatschappelijk debat vandaag onmisbaar is, zij het met enkele imperfecties.


Onbehagen
Liefde in tijden van eenzaamheid
Identiteit
Autoriteit
Intimiteit

Wie is Paul ­Verhaeghe?

  • 67 jaar.
  • Klinisch psycholoog en psychoanalyticus.
  • Zijn eerste doctoraat (1985) handelde over hysterie, zijn tweede (1992) over psychodiagnostiek.
  • Werkt als gewoon hoogleraar aan de universiteit van Gent.
  • Verwierf inter­nationale bekendheid met zijn boeken ­Liefde in tijden van eenzaamheidIden­titeitAutoriteit en Intimiteit.

Beeld Brecht Van Maele

Lees ook


Bron: De Standaard

Naar Facebook

Naar de website


Scroll naar boven