De ene is een gevierd schrijver, de andere de stem van een aanstormende generatie. Dertig jaar schelen ze, maar gapen doet die leeftijdskloof niet. Dimitri Verhulst en Amir Bachrouri over engagement, ambitie en anderen die voor hen al te gretig willen uitmaken wie of wat ze zijn.
Ruben Aerts en Josephine Dapaah
“Discipline is iets voor mensen met een gebrek aan passie en ambitie”
Dimitri Verhulst
De jongste heeft net een examenperiode achter de rug en komt als eerste aan. “Amai, ik dacht dat ik te laat ging zijn.”
In de verte stoppen passanten bij Altar, het kunstwerk van Kris Martin op het strand van Oostende dat de omtrek van het Lam Gods toont.
Vanuit een andere windrichting komt de oudste aangewaaid. Tegen onze bange verwachtingen in, nadat berichten om hem te herinneren aan onze afspraak onbeantwoord waren gebleven.
“Hoezo? Ik ben hier al de hele dag.” Een grijns. “Ik heb hier trouwens een huis gekocht. In december kom ik hier wonen.”
Nieuwbakken Oostendenaar Dimitri Verhulst (51) heeft net zijn 25ste roman uit.
“Ik heb het gevoel dat ik mijn laatste boek heb geschreven. Ik ben mijn eenzaamheid een beetje moe.”
Zijn gesprekspartner, Amir Bachrouri (21), debuteerde vorig jaar met Doe maar niet, een boek over leven in ’t stad, over zijn jeugd en herkomst, over de toekomst.
“Schrijver, vanaf wanneer ben je dat?”
Bachrouri is Antwerpenaar, rechtenstudent, columnist. Hij is nog veel meer in wording, maar noem hem geen rolmodel – “Ik ben geen messias” – of opiniemaker.
“Ik maak geen opinies, ik deel gewoon de mijne.”
Van begin 2021 tot eind 2023 was hij voorzitter van de Vlaamse Jeugdraad. In geen tijd groeide hij uit tot een publiek figuur. Vervolgens waren het anderen die hem direct, en ongevraagd, het politieke pad op duwden.
Is dat de tol van de roem: anderen die jou zeggen wie je bent?
Bachrouri: “Iedereen heeft daar last van, denk ik. Maar het valt me op dat het vaak mensen uit de sociaal-culturele sector of academici zijn die worden gepolst om op een lijst te staan. Allicht omdat het publiek ervan overtuigd is dat zij met een zeker engagement in het leven staan.”
Verhulst: “Je was wel een heel zichtbare voorzitter. Toen ik je boek las, besefte ik dat ik geen idee had wie je voorganger was. Is die zichtbaarheid iets wat je zelf hebt opgezocht?”
Bachrouri: “Noem het een samenloop van omstandigheden. We zaten midden in de coronapandemie, we werden voortdurend om de oren geslagen met besmettingscijfers, maar er was niemand die zich afvroeg hoe het met de jongeren ging.
“Plots werd ik dan verkozen als nieuwe voorzitter van de Jeugdraad. Dat werd opgepikt in de media en voor ik het wist, zat ik in De afspraak naast virologe Erika Vlieghe.”
Begrijp je dat die vraag naar een politieke carrière zo vaak wordt gesteld?
Bachrouri: “Ergens wel. Een journalist zei me dat mijn boek leest als een sollicitatie voor een kieslijst. Terwijl ik weloverwogen de keuze maak om niet op een kieslijst te gaan staan.
“Pas op, ik vind politiek boeiend, maar ik ben nog te veel zoekende. Ik heb nog te weinig tegen muren gebeukt die overeind bleven. Want er is naar mij geluisterd, en af en toe zijn er zo al zaken ten goede veranderd. Ik wil eerst op andere plekken weerstand voelen.
“In essentie is dat waar politiek om gaat. Hoe verander je de maatschappij en haar structuren? Ik ken nog te weinig van dat laatste om te weten wat er anders moet.”
“Ik studeer nu rechten. Als politicus zou ik bij wijze van spreken meteen gekatapulteerd kunnen worden tot minister van Justitie.
“Dan doe ik liever eerst twintig jaar ervaring op binnen justitie, om te weten waar het misloopt en wat beter kan.”
Verhulst: “De politiek kan ervaringsdeskundigen zeker gebruiken. Neem nu die vrouw die het zo bevlogen opnam voor slachtoffers van kindermisbruik … (hij bedoelt Valerie Van Peel, red.)
“We missen mensen die weten waarvoor ze vechten, die zeggen dat geen enkel gevecht ooit definitief geleverd zal zijn.”
Zou het iets voor jou zijn, Dimitri? Je zei eerder in onze krant dat je een politieke carrière zou overwegen.
Verhulst: “Dat heb ik lang gezegd, ja. Ik ben dan wel vrij jong ouderloos geworden, ik heb geen perfecte kindertijd gehad, maar ik heb kunnen leren lezen en schrijven. Ik heb altijd te eten gehad. Ik vind het mijn plicht om iets terug te doen voor de samenleving.”
Zodra je zestig was en weer in België woonde, zou de tijd er rijp voor zijn, zei je. Ruim twee jaar geleden verhuisde je vanuit Frankrijk terug naar ons land …
Verhulst: “… maar ik ben nog geen zestig, hè. (lacht) Ik ben daar wat van aan het terugkomen.
“Mijn vrouw zegt: ‘Dimitri, jij bent zo’n zachtgekookt ei. Makkelijk te kraken als jij bent, zou je kapotgaan in de politiek.’ Ik denk dat ze gelijk heeft.”
Engagement kan op meer dan één manier.
Verhulst: “Ik voel me een zeer geëngageerde schrijver. Ik heb evengoed een roman geschreven over asielzoekers als over de schrijnende realiteit van bejaardentehuizen.
“Ik sta in het leven en dat wil ik ook laten zien in mijn boeken.
“Er was een tijd waarin sociaal engagement in één adem met literatuur werd genoemd. Ik mis dat. Niet dat ik mezelf opleg om met een bepaalde thematiek aan de slag te gaan.
“Iets dient zich aan, en als je daar klaar voor bent, ga je ermee aan de slag.
“Ik zeg altijd: je kunt geen golf maken, maar je kunt die wel nemen.”
Bachrouri: “Ik denk niet dat je ooit honderd procent voorbereid bent. Er zijn altijd factoren die je niet kunt bezweren. Al geloof ik wel dat er een reden is waarom dingen op je pad komen.”
Ongeduld
Verhulst vond zijn weg naar het grote publiek toen zijn semiautobiografische roman De helaasheid der dingen in 2006 uitgroeide tot een bestseller.
Drie jaar later was er de verfilming door Felix van Groeningen. Nu heeft hij met Waarom Wettelen zelf een film geregisseerd.
“José Saramago debuteerde pas rond zijn vijftigste als schrijver. Het besef dat je op latere leeftijd nog voor een ander metier kunt kiezen en daar zelfs in kunt excelleren, vind ik heel bevrijdend”, zegt Verhulst.
“Ik ben nu al bezig met een volgende film.”
Het hield hem niet tegen om pas nog een nieuwe roman te lossen. Bechamel mucho speelt zich af op een vakantie-eiland. De protagonist is een animator, net als de jonge Verhulst zelf ooit voor een zomer.
Meteen deed de roman stof opwaaien. Of toch Verhulsts terloopse uitspraak in De afspraak over de dubbele bonus die er te verdienen viel als je naar bed ging met een hotelgast jonger dan zestien.
Het kan toch niet dat die controverse jou verbaasd heeft, post-MeToo?
Verhulst: “Dat was exact mijn boodschap: de tijdgeest is veranderd, en gelukkig maar. Werken in Spanje was destijds werken in een land dat als laatste in Europa verkrachting in de strafwet opnam.
“Het is niet omdat je melding maakt van iets dat ooit geweest is, dat je dat goedkeurt. Ik vertelde het zoals het toen was.”
Zonder daar een ethische kanttekening bij te maken.
Verhulst: “Ik heb mijn ontslag gegeven in augustus ’96. Bij mijn terugkeer naar België was dat plots een ander land.
“Dutroux was opgepakt, ineens keken we helemaal anders naar seksualiteit. Die verschuiving probeer ik in Bechamel mucho te vatten.
“De personages werken in een verouderde industrie van foute missverkiezingen en travestieshows. Ze worstelen met het nieuwe tijdsgewricht.
“Ik zie niet in waarom het verkeerd is dat ik daarover schrijf. Alsof ik een soort deelnemer aan de foute zeden ben.”
Niet in het boek. Wel in de televisiestudio, en dat is wat de massa bereikt.
Verhulst: “Eerder deze week werd ik op straat nog uitgescholden voor pedofiel. Mensen zien online een kort televisiefragment, zonder enige context. Maar waarheid heeft ook met volledigheid te maken.”
Zou je jezelf woke noemen?
Verhulst: “Als het betekent dat je opkomt voor mensenrechten, dan uiteraard. Maar er is een beweging die het heel semantisch maakt.
“Die gelooft dat we een betere boodschap geven door bepaalde woorden wel of niet te gebruiken. Ik geloof daar niet in.
“Wat we nu aan het doen zijn met taal, is wat we vijfhonderd jaar geleden deden met schilderkunst. Is er een piemel te zien? We schilderen er een olijfblad over.
“Kijk naar hoe het woord ‘dik’ uit de boeken van Roald Dahl moest. Maar daarmee zeg je dat dik lelijk is, merkte schrijfster Charlotte Mutsaers terecht op.”
Bachrouri: “Ik wil mensen niet nodeloos kwetsen. Maar ik wil ook niet zomaar meegaan in wat wordt opgelegd.
“Kijk naar de heisa toen bekend werd dat Lucas Rijneveld een gedicht van de Amerikaanse Amanda Gorman zou vertalen. Ik vind het perfect verdedigbaar dat een wit persoon werk van een zwarte dichter zou vertalen.”
Verhulst: “Als dat niet meer kan, is dat voor mij het einde van de literatuur.
“Op een bepaald moment zijn rijke mensen voor de armen opgekomen.
“Oliver Twist is geschreven door iemand die kon lezen en schrijven. Hij wilde kinderarbeid aan de kaak stellen.
“Had toen iemand gezegd: jij kunt niet over ons schrijven, want je bent zelf niet arm, dan waren die kinderrechten nooit op gang getrokken.
“Is het niet net ontzettend schoon dat we in elkaars kop proberen te kruipen?”
Bachrouri: “Erwin Mortier zei ooit: ijver niet om een boek te cancelen, maar schrijf er een dat beter is. De vraag is wel hoeveel mensen de weg vinden naar een uitgeverij.
“Toen die discussie werd gevoerd over de comedywereld, werd geopperd dat Alex Agnew moet kunnen lachen met moslims, joden en zwarte mensen.
“Uiteraard moet hij dat kunnen. Maar dan moeten die mensen evenveel kansen krijgen om het podium te bestijgen en met hem te kunnen lachen.
“Veel gatekeepers zijn blind voor de macht die ze hebben om iemand wel of niet een bepaalde rol te geven.”
Verhulst: “In het geval van Rijneveld zal ook een zeker prestige hebben meegespeeld. Ik geloof dat hij op dat moment al Booker Prize winnaar was. Zo snobistisch zal die keuze voor hem als vertaler ook wel geweest zijn.”
Bachrouri: “Er is daarbij ook nog de vraag in hoeverre je dan gekozen wordt voor je talenten, dan wel voor je migratieachtergrond.”
Verhulst: “Krijg je dat te horen?”
Bachrouri: “Soms wel. Vraag eens in de aula wie de krant leest, zeg ik dan. Drie vingers gaan de lucht in, een daarvan is de mijne.
“Mijn achtergrond wordt erbij gehaald om uit te maken of ik wel of niet een column in Knack mag hebben.
“Maar alle andere factoren, bijvoorbeeld alleen al het feit dat ik dat blad lees en politiek geïnteresseerd ben, lijken niet van tel.
“Hoe vaak er niet verbaasd is gereageerd als mensen hoorden dat wij thuis boeken lazen. Mensen worden zo vaak tot een facet van hun identiteit gereduceerd.”
Verhulst: “Ik ben een volksschrijver. Of tenminste: dat label heb ik ooit gekregen.
“Niemand die mij al gevraagd heeft voor Watou. Ze denken dat ik het verschil niet ken tussen Michelangelo en Leonardo da Vinci. Ik heb het stigma van de lompe boer. Maar da’s oké.”
Voel je je een buitenstaander in die literaire wereld?
Verhulst: “Ik vraag me af of die wel bestaat, dé literaire wereld. Ik ken die niet.
“Mijn vriendenkring is opgetrokken uit buschauffeurs, kroegbazen, leraars. Een vriend is beeldend kunstenaar.”
Bachrouri: “Het moet saai zijn als iedereen in je omgeving hetzelfde doet. Mensen zeggen vaak dat ze hun beste vrienden leerden kennen toen ze studeerden. Wel, ik heb dat gevoel niet. Misschien ook omdat ik nooit in de aula zit. (lacht)”
Je voelt geen klik met je medestudenten? Die andere achtergrond kan ook inspirerend zijn.
Bachrouri: “Ik wil niet neerbuigend zijn, maar dat een chai latte op het Zuid zonder havermelk wordt geserveerd, kan mij minder schelen dan dat 80 procent van de jongeren in mijn omgeving niet eens de kans heeft gehad, of zal krijgen, om naar de unief te gaan.”
Verhulst: “(plagerig) Hij heeft een schuldgevoel.”
Bachrouri: “Dat is een groot woord. Ik voel eerder de morele plicht om de kansen die ik heb gekregen ten volle te grijpen.
“Ik zou het nooit in mijn hoofd hebben gehaald om na twee jaar rechten iets compleet anders te gaan studeren. Je bent al zover gekomen, dan maak je het af.
“Once you get in there, you don’t leave the room.”
Is dat de erflast van tweedegeneratiemigranten?
Bachrouri: “Je voelt je verantwoordelijk om iets te vervolmaken waar je ouders de kans niet toe hebben gekregen. Mijn zus kent dat gevoel ook, denk ik. Als mijn kinderen dat later al zullen hebben, zal het toch een pak minder zijn.”
Hoe bewaak je de grens tussen zelfbeschikking en loyaliteit?
Bachrouri: “Het is elke dag opnieuw een evenwichtsoefening. Soms sla ik te veel naar één kant door.
“Ik heb veel te danken aan de mensen om mij heen. Ik zie wat hun impact is geweest, naast de omstandigheden die meezaten. Dan vind ik het mijn plicht om mee te maken dat die omstandigheden ook voor anderen zo gunstig mogelijk zijn. Ik zit hier nu wel te vertellen over mezelf, maar het draait niet om mij.”
Verhulst: “Soms lijkt het alsof je bang bent om jezelf egocentrisch te vinden.”
Bachrouri: “Wie ik ben of wat ik denk, is ook niet het centrum van alles. Ik wil vooral laten zien dat er zoveel anderen zijn zonder stem, zonder pen, die ook klaarstaan om het podium te bestormen.”
Verhulst: “Uiteraard ben je niet het centrum, maar je bent wel je eigen eerste en meest vertrouwde ijkpunt. Daar is niets mis mee. Vanuit jouw ervaring heb je dingen opgebouwd. Dat is niet altijd een kwestie van egocentrisme.”
Hoe stond jij in het leven toen je de leeftijd van Amir had?
Verhulst: “Ongeduldig. Op mijn twintigste vond ik mezelf een mislukkeling, want Hugo Claus had op zijn achttiende gedebuteerd.
“Ik had alles ingezet op die levensdroom om schrijver te worden, waardoor ik veel heb laten passeren.
“Knokken voor een diploma, bijvoorbeeld, heb ik nooit gedaan. Daarom heb ik er ook geen.
“Met veel geduld heb ik allerlei drollige jobs gedaan, van pizza’s rondbrengen tot in een textielfabriek werken. Na mijn uren schreef ik.
“Toen ik op mijn 26ste debuteerde, was de bevrijding best groot. Maar ik was er nog niet.
“Drieduizend exemplaren volstaan niet om er fulltime mee bezig te zijn. Wat ik wilde, want literatuur is niet iets wat je op zondag tussen vier en vijf doet.
“Ook om 7 uur op een maandagochtend moet ik vol literatuur kunnen zitten.”
Is dat vandaag zo?
Verhulst: “Ja, al heb ik achteraf gezien soms wel een roman te snel uitgegeven. Dat heeft natuurlijk te maken met de economische realiteit: geen boek wil zeggen geen inkomen.
“Op een bepaald moment moet je inzien dat je broodschrijver bent. Dat is niet sexy, maar het is wel zo.”
Kunnen leven van het schrijverschap, hoezo is dat niet sexy?
Verhulst: “Omdat je daardoor soms in functie denkt van die rekening die betaald moet worden. Ik word heel zenuwachtig van financiën.”
“Tegelijk heb ik geen discipline, maar die heb ik ook niet nodig. Discipline is iets voor mensen met een gebrek aan passie en ambitie.
“Ik schrijf dag in, dag uit, met volle liefde. De dag dat ik een wekker nodig heb, moet ik eens beginnen na te denken.”
Bachrouri: “Er zijn toch ook minder leuke aspecten aan schrijven? Is er nooit een dag waarop je denkt: nu heb ik echt geen zin?”
Verhulst: “Nee. Nooit. Echt waar. Zo saai is mijn bestaan.”
Bachrouri: “Daar geloof ik niet in. Is het niet eigen aan de liefde voor een vak dat er dingen bij komen kijken die je niet graag doet, zoals rekeningen betalen? Als ik voor een boekvoorstelling naar pakweg Waasmunster moet, heb ik daar ook niet altijd zin in.”
Verhulst: “Voor mij behoort dat tot het kruidenierswerk van het leven. Na de uren als kunstenaar moet het noodzakelijke gebeuren, maar het maakt geen deel uit van het kunstenaarschap.”
Hoe rijm je dat met de ambitie om iets terug te geven aan de samenleving?
Verhulst: “Je hoopt dat zo’n boek het werk voor jou doet. Bovendien stellen zulke avonden vaak teleur. Dan zit er twee man en een paardenkop. Allemaal stoppen ze je een zelfgeschreven dichtbundel toe, waar ze je mening over willen horen.”
Jij bent toch ook ergens begonnen? Naar verluidt heb je je eerste dichtregels laten lezen door Herman de Coninck.
Verhulst: “Dat klopt.
“Alleen was hij toen hoofdredacteur van het Nieuw Wereldtijdschrift. In die rol was hij voortdurend op zoek naar materiaal. Het is niet dat ik hem daarmee ambeteerde. (slaakt een theatrale zucht) Fjiew. Kom ik hier weer mooi mee weg.”
Uitgehold brood
“Ik ben een existentialist”, zegt Verhulst, terwijl achter hem de zon ondergaat.
“Ik ben ervan overtuigd dat we de zin van ons leven zelf bij elkaar moeten stampen.”
Bachrouri beaamt.
“Zonder blind te zijn voor structurele problemen of andere factoren die het voor sommigen minder evident maken. In het jeugdwerk zie ik dat genoeg.
“Ik zou niets liever hebben dan dat die jongeren allemaal zouden lezen. Maar omdat het hen thuis financieel niet meezit, zullen ze er nooit toe komen om een boekhandel binnen te stappen.”
Verhulst: “Je kunt dat stelen hè, boeken.
“Er was ooit een boekhandelaar in Marseille, ergens rond 2006, die bij het opmaken van zijn inventaris vaststelde dat er geen enkel boek was gestolen. Hij is er toen mee gestopt.
“Hij zei: ‘Als er geen boeken meer worden gestolen, ziet het er niet goed uit.’ Wat niet wordt gestolen, heeft geen waarde.
“Ik kan je zeggen dat ik veel boeken heb gepikt. Rond mijn 14de was ik het actiefst.”
Bachrouri: “Ooit betrapt?”
Verhulst: “Nee. Ik kocht een brood dat ik uitholde en waar ik dan dat boek in verborg. Ik heb zo een schone bibliotheek bij elkaar gestolen. Dat waren natuurlijk nog de jaren zonder elektronische beveiliging.”
Bachrouri: “Boeken stelen, dat heb ik nooit gedaan. Ik ging wel vaak naar de bibliotheek, al op jonge leeftijd. Mijn moeder las zelf veel, ze is een groot bewonderaar van de Franse literatuur.”
Verhulst: “Bewonderen, daar hou ik van. Ik heb als jonge schrijver nooit een mentor gehad, maar ik was wel een bewonderend wezen.
“Jeroen Brouwers kreeg de volle laag van mijn bewondering.
“Op een bepaald moment wordt dat raar, want dan ben je eigenlijk collega’s. In je hoofd klopt dat niet. Die mens staat zo hoog boven je, je kunt je daar niet naast zetten.
“Tegen Hugo Claus zei ik altijd ‘Hugo’, tegen Jeroen Brouwers zei ik ‘meneer Brouwers’.
“‘Jeroen’ tegen hem zeggen, ging in tegen alle wetten van de bewondering.”
Hebben jullie zelf bewonderaars?
Verhulst: “Een van de enige dingen die mij intens ontroeren als het over mijn werk gaat, is wanneer jonge gasten naar mij komen en zeggen: wauw. Daar kan geen goeie recensie tegenop.
“Want wat je goed vindt in je jeugd, blijft dat ook. Ik luister nog altijd naar de platen die ik als 17-jarige goed vond. Hetzelfde met de schrijvers die ik toen las.”
Wie heeft zich in jouw jonge hart genesteld?
Verhulst: “Vroeger had je op televisie nog literaire programma’s, zoals Wie schrijft die blijft. Ik moet een jaar of zes geweest zijn toen Paul Snoek er te gast was. Ik zie het nog zo voor me.
“Snoek, een macho met brede schouders, in een marinièreke. Met zijn diepe, warme stem bracht hij het gedicht ‘Het spijt me vrienden’.
“Mijn ouders vonden dat onnozel, maar ik was daar zo door geraakt.”
Zij zaten er vast niet op te wachten dat jij schrijver zou worden.
Verhulst: “Toen mijn vader stervende was, informeerde hij naar mijn toekomstplannen. Om hem niet al te verontrust de dood in te sturen, zei ik dat ik journalistiek ging studeren. Dat vond hij nog net goed.
“Dat ze het schrijverschap niet oké vonden, voelde ik.
“Het is natuurlijk ongezellig, een schrijver in de familie. Uiteindelijk is dat een soort spion. ‘Ge gaat dat toch niet opschrijven, hè, kleine?’, vroegen ze continu.”
Er zijn wel meer schrijvers die hun leven in romanvorm verwerken.
Verhulst: “Ik geloof niet zo in het therapeutische schrijverschap. Literatuur is literatuur en therapie is therapie.
“Ik ben ook nooit te beroerd geweest om aan te geven wanneer een boek autobiografisch was. Dat zijn er uiteindelijk niet zo veel.
“Toch word ik daar continu mee geconfronteerd, ook al is iets volledig uit mijn fantasie ontsproten.”
“Het probleem is openhartigheid. Ik ben dat in mijn leven vaak geweest, maar nu overweeg ik een hoge muur om me heen te bouwen. Dat is jammer, want het is een soort eerlijkheid waarmee ik graag in het vak stond.”
Vanwaar die spijt?
Verhulst: “Omdat je in interviews wordt geconfronteerd met wat je eerder hebt gezegd, ook al dateert dat van vijftien jaar geleden. Sorry, maar ik ben veranderd.”
Bachrouri: “Dat was mijn grootste angst toen ik aan mijn boek begon. Ik ben nu 21. Ik zou het doodjammer vinden als mensen mij over vijftien jaar zouden confronteren met iets wat ik daarin heb geschreven.”
Verhulst: “Hou je vast aan je bretellen, want het gaat gebeuren.”
Bachrouri: Het is al gebeurd. Ik heb ooit in een column de zin van te gaan stemmen in vraag gesteld.
“Toen ik later aan twee projecten werkte waarin ik jongeren klaarstoomde voor de verkiezingen, sprak een journalist me daarop aan. En dan word je als hypocriet afgeschilderd.
“Terwijl het arrogant is om te zeggen: ik heb vijftien jaar lang het leven om me heen zien veranderen, maar ik denk nog over alles hetzelfde.”
Verhulst: “Mijn grote hoop is artificiële intelligentie. Wat dat produceert, is van zo’n saaie perfectie dat ik echt geloof dat we de imperfectie weer gaan waarderen. Verder wil ik er niets van weten.”
Bachrouri: “Zou AI een boek van Dimitri Verhulst kunnen schrijven?”
Verhulst: “Mijn vrouw heeft dat eens opgevraagd. De titel was: De krochten van de kroeg. (hilariteit)”
Bachrouri: “Meteen een alliteratie! En?”
Verhulst: “Ik voelde me om te beginnen wreed getypecast. Dat was angstaanjagend, fokking goed geschreven. Ik dacht dat het effectief van mij was. (schertsend)
“Nee, maar het was wel mijn schrijfstijl. Echt griezelig.”
Boezemt dat je angst in?
Verhulst: “Het gaat natuurlijk voorbij aan wat kunst is. Ik probeer een gevoel of gedachte over te brengen. Dat doet zo’n ding niet. Wat dat betreft zie ik AI niet als een concurrent.
“Maar het is wel angstaanjagend. Je moet weten dat die technologie volgende maand al veel beter zal zijn.”
Met die gedachte nog in het achterhoofd gooit Verhulst het gesprek om. “Wordt er hier nog op café gegaan?” Weer die grijns. Het is na elf uur. In het restaurant zijn we bij de achterblijvers.
Bachrouri, ongelovig: “Je maakt toch een grap?” Voor de twintiger, die hoopt niet te vroeg aan het ontbijt te moeten verschijnen, zit de dag erop. Niet voor zijn gesprekspartner.
“Ik ga nog naar de Langestraat.”
Een emmer koffie
’s Ochtends verschijnt de jongste van de twee opnieuw als eerste op het appel. Terwijl de stoel naast hem leeg blijft, vertelt Bachrouri over hoe hij later deze zomer alleen op reis wil.
“Ik weet nog niet naar waar, maar ik wil weten hoe dat is.”
Voorlopig blijft hij wel nog thuis wonen, bij zijn moeder.
“Thuiskomen is voor mij een moment van verslag doen. Valt dat weg, dan zou ik dat contact op mijn gsm zoeken. Jammer, toch.”
Het is een montere Verhulst die dan toch nog aan het ontbijt opduikt.
“Ik hunker naar een emmer koffie.”
Zijn stem klinkt schor. “Heb ik gezongen gisteren?”
Bachrouri, al een uur present, kijkt hem geamuseerd aan. Ze hebben het goed met elkaar kunnen vinden, de avond voordien. Dertig levensjaren liggen tussen hen in, hooguit in hun humor liet zich dat al eens merken.
“Zou je het woord ‘cringe’ ooit in een boek gebruiken?”, had de jongste plagerig gevraagd. “Alleen om ermee te lachen.”
Buiten op het terras steekt de schrijver-filmmaker nog een sigaret op.
Bachrouri kijkt hoe laat het is. De trein naar Antwerpen wacht.
“Deze namiddag heb ik een vriendschappelijk potje voetbal op de agenda staan.”
Zijn gesprekspartner heeft geen haast. Met een speels lachje om de lippen tuurt Verhulst de dijk af. Een dag als een onbeschreven blad.
“Ik denk dat ik hier nog even blijf.”
Een zomer lang komen twee mensen bij valavond samen aan de branding in Oostende.
In het decor van het Thermae Palace Hotel wordt van ’s avonds tot ’s ochtends ontmoet en gepraat.
Met de blik op de horizon gaan we van vloed naar eb, en helemaal terug.
Lees ook
Lees ook
Lees hier de andere gesprekken
Bron: De Standaard