Rouw, ongelijkheid en klimaat. Voor de grote vragen van de tijd, en die van de poëzie, ben je bij marwin vos in goede handen.
Jeroen Dera – De Standaard
Na het succes van Het leven van sterren (2019), dat genomineerd werd voor De Grote Poëzieprijs, publiceerde marwin vos haar derde dichtbundel onder de dubbelzinnige titel wilde dood. Want is de dood wild, of wilde er iemand dood – of allebei?
De herhaaldelijke verwijzingen naar suïcide laten alle mogelijke interpretaties intact, en dat is ook tekenend voor vos’ poëzie, die zich zelden laat betrappen op rechtlijnige ideeën of afgeronde visies.
Hier hebben we te maken met een dichter die haar poëzie gebruikt om tastend onderzoek te doen, een kunstenaar die haar thema’s fijnmazig wil ontleden en haar lezers getuige maakt van het bijbehorende denkproces.
In wilde dood buigt vos zich over het thema rouw – bepaald geen onontgonnen terrein voor het dichtersgilde.
Al sinds de klassieke periode, met haar epitafen en elegieën, zijn rouw en poëzie haast onlosmakelijk met elkaar verbonden, en intussen vinden we in rouwadvertenties haast net zoveel poëziecitaten als spreuken uit de Bijbel.
Zoals de Gentse neerlandicus Bram Lambrecht al eens optekende, reflecteren dichters van poëzie over rouw vaak op het verlangen om contact te hebben met overleden dierbaren, maar ook op de beperkingen van de taal als middel om diepe rouwgevoelens in woorden te vatten.
Rouwpoëzie heeft in die zin iets paradoxaals: enerzijds zijn zulke gedichten een manier om onze herinneringen aan de doden in leven te houden, anderzijds schieten ze fundamenteel tekort als representaties van rouw.
Verlies
In de Nederlandstalige poëzie treffen we dat spanningsveld aan in het werk van onder anderen Anna Enquist en Hester Knibbe, die beiden via hun gedichten op het verlies van een kind hebben gereflecteerd.
In wilde dood zien we echter een heel andere, verfrissende insteek terug, want marwin vos wil in deze bundel ‘de politieke naaktheid van de rouwenden / uitvouwen tot een eiland een tong’.
Ze lijkt te stellen dat we rouw te vaak opvatten als een universele menselijke eigenschap die losstaat van de samenleving waarin de rouwende leeft – maar juist die ‘politieke naaktheid’ wordt in deze bundel bestreden.
In haar taal smeedt vos de rouwenden om tot ‘een eiland’ en ‘een tong’ – landmassa’s, dus, die niet los te zien zijn van de geopolitiek en die dus doortrokken zijn van problemen als ongelijkheid, uitsluiting en overconsumptie.
Al op de openingsbladzijden van de bundel, waarin vos verscheidene meertalige gedichten heeft opgenomen, wordt die inzet duidelijk.
We lezen aan de ene kant over iemand die op persoonlijk niveau rouwt (‘de gedachte aan je huid doet me wenen’), maar vos plaatst zulke particuliere gevoelens in de context van veel bredere thema’s:
tegelijk met het afscheid ontelbare feiten
die als hyfen door zwarte aarde flitsen
in een benijdenswaardig ecologisch bindweefsel
Het beeld van de ‘zwarte aarde’ draagt hier natuurlijk de connotatie van een begrafenis, maar door het afscheid te verbinden met schimmels (‘hyfen’) en ‘ecologisch bindweefsel’ snijdt vos ook de relatie tussen rouw en natuur aan.
Dat verband werkt ze naarmate wilde dood vordert steeds nijpender uit, waarbij duidelijk wordt dat kopzorgen over klimaatverandering (‘iemand heeft een klok tussen de bloemen en struiken gezet / het is alsof het na de korte periode van hitte nu herfst is’) evengoed als rouw geduid kunnen worden.
Van ‘politieke naaktheid’ is daarbij geen sprake, net zoals nabestaanden van vermoorde inheemse mensen in het Amazonegebied niet apolitiek kunnen rouwen: ‘de moord wordt altijd weggemaakt alsof we niet bestaan’.
De poëzie van vos is zo interessant en prikkelend, omdat de dichter de wijsheid niet in pacht heeft en daar zelf voortdurend voor uitkomt.
Zo vraagt ze zich af of de maker van een documentaire over begraafplaatsen in het Amazonewoud dankzij die film meer of minder pijn heeft, om daar direct aan toe te voegen:
‘ik probeer vragen te formuleren maar als ik ze opschrijf zie ik dat ze ernaast zitten ze zijn gemakkelijk door te strepen’.
Door juist die zelfreflectie te delen, dwingt vos ook haar lezers tot een gelijkaardige oefening: kunnen we überhaupt vragen stellen over het verdriet van een ander, zeker als onze politieke contexten gescheiden of zelfs conflictueus zijn?
En kunnen we, om het met een ander gedicht uit wilde dood te zeggen, een ding maken ‘dat jacht en winzucht ontmoogt’ – en dus niet meegaat in het vernietigende systeem dat mens en natuur zodanig uitbuit dat er meer te rouwen blijft dan ons lief is?
Het zijn grote vragen van deze tijd, en grote vragen voor de poëzie, die bij marwin vos in goede handen zijn.
Lees ook
Vul hieronder de zoekopdracht Poëzie in en vind meer berichten.
Bron: De Standaard