De foto’s van Herman Selleslags (86) – decennialang onder meer in Humo te bewonderen – vormen samen de verrukkelijke, voluptueuze biografie van een smakelijk leven.
Jeroen Maris – De Morgen/Humo
4 april 2024
‘Elk verhaal heeft een goede leugenaar nodig,’ zeg je in de documentaire. Zijn het mooie leugens die je hebt samengebracht in Reflecties?
“Die gedachte heb ik van Richard Avedon, een van mijn lievelingsfotografen. Hij zei ooit: ‘All photographs are accurate. None of them is the truth.’ En dat klopt, hè.
“Ik heb miljoenen keren afgedrukt, en nooit heb ik op het moment van die droge klik gedacht dat ik de werkelijkheid vastlegde. Wel: een interpretatie van die werkelijkheid.
“Wie 20 centimeter verder stond, zag een heel ander beeld. En voor wie één seconde na mij kwam, was de wereld al veranderd.
“Dat leven van kijken en afdrukken heeft tachtigduizend foto’s opgeleverd die ik als behoorlijk zou labelen.
“Voor Reflecties heb ik een selectie gemaakt van beelden waarin een spiegeling zit. Het is een beproefde truc van cineasten en fotografen.
“Herman de Coninck lachte me er vroeger weleens mee uit: ‘Ha, er zit weer een spiegel in je foto!’ Eigenlijk komt het neer op een verdubbeling van de leugen.
“Dat volstaat trouwens wel weer qua dikdoenerij over fotografie. Ik ben nooit de man van de hoogdravende theorieën geweest.”
Inderdaad: interviews met jou laten zich lezen als handleidingen tot relativeren. In Life Will Give You Pictures heb ik trouwens je stopwoordje gevonden.
“Ja? Welk?”
‘Ach.’ Je lijkt het liefst schouderophalend door het leven te gaan.
“Ik relativeer de dingen niet stuk, hoor. Ik ben nog altijd bijzonder geïnteresseerd in fotografie, ik blijf erover lezen, en ik aarzel niet om de grote fotografen genieën te noemen.
“Iedereen die superieur is in zijn vak, kan niet anders dan een genie zijn.”
Ben jij…
“Neen. Neen, zeker niet. Een genie moet aan tunnelvisie lijden. Dat monomane heb ik niet.
“Ik ben indertijd begonnen als loopjongen van mijn vader, die ook een fotograaf was. Ik deed een beetje van alles, en dat is in de loop van de decennia alleen maar uitgedijd.
“Ik ben de man van de brede waaier geworden, van de stukjes en de beetjes: portretten van bekende en onbekende mensen, reportages over grote feesten, beelden van concerten, straatfotografie… Ik heb het allemaal gedaan.
“Als er al een motor in mijn leven zit, dan misschien wel ongeduld. Ik heb in mijn loopbaan nooit gewacht: gebeurde er niets, dan ging ik om het hoekje kijken.
“Je kunt dat als rusteloosheid zien, maar ook als een manier om veel te beleven. Het springerige hondje ziet meer dan de bedaagde loebas. (Glimlacht)
“Een van mijn kleinkinderen bekijkt dat allemaal wat prozaïscher. ‘Het is overduidelijk, opa: ADHD.’
“Griet (De Cuypere, zijn partner, red.) is psychiater, en zegt óók dat het dat is. ‘Aangevuld met een flinter autisme.’
“Handig, hoor, al die medische bulletins die me spontaan komen aanvliegen.”
Maar je hebt dus véél gedaan. In Reflecties lijk je de blik vooral te leiden naar je straatfotografie.
“Straatfotografie is misschien wel de kleinste leugen. Kreeg ik Mick Jagger voor m’n lens, dan had ik tot op zekere hoogte controle over hem. Maar over iemand die gewoon over straat loopt, heb ik helemaal geen controle. Die weet niet eens dat hij door mij wordt gefotografeerd. Dat herleidt het meer tot de essentie: kijken. Kijken en afdrukken.
“Henri Cartier-Bresson heeft ooit gezegd dat een fotograaf alleen maar twee benen en een wijsvinger nodig heeft. Dat klopt, maar het is wel slecht nieuws voor mij, want mijn benen worden alleen maar strammer.”
Ga je nog op pad?
“Ja, maar ik loop met een wandelstok. Dat maakt fotograferen toch een stuk omslachtiger. En ik gebruik nu een telefoon die me nog altijd niet helemaal soepel in de hand ligt – zo’n ding reageert toch anders dan een klassiek fototoestel.”
Wacht: je maakt je foto’s nu met een smartphone?
“Ja. Ik ben nooit een toestelfetisjist geweest. Veel van mijn foto’s uit de latere jaren zijn met zo’n digitale Canon gemaakt die maar een paar honderd euro kost.
“De eerste functie van een foto is voor mij altijd geweest: iets onthouden. Ik leg dingen vast om ze niet te vergeten.
“Dat kan dus zowel om een boodschappenlijstje als om een ontmoeting met Paul McCartney gaan. Als het vervolgens een prachtige foto blijkt te zijn, dan is dat mooi meegenomen.”
Nu laat je het als toeval klinken. Maar ik neem ook weleens een foto met m’n smartphone, en daaruit blijkt telkens weer: een fotograaf zal ik nooit zijn.
“Uiteraard. Het is niet omdat je een fototoestel hebt, dat je Richard Avedon bent. Net zoals een blocnote en een potlood niet automatisch de nieuwe Shakespeare van je maken. (Haalt de schouders op)
“Ik kan een mooie foto maken, maar ik kan geen elegante tekst schrijven. En in frieten bakken ben ik ook al niet goed. Dus ben ik maar fotograaf geworden.
“Die relativering van alles en iedereen, en dan vooral van mezelf, is geen luchtige pose. Nee, het is de kern van wie ik ben.
“Ik vind weinig zo ergerlijk als mensen die zichzelf fundamenteel ernstig nemen. Dat is ook waarom ik zo goed aardde bij Humo, denk ik, waarom dat blad me nog altijd zo onder de huid zit: het prutst aan het sérieux, en het is genadeloos voor wie niet met zichzelf kan lachen.”
Lichtvoetigheid, is dat het hoogste goed? Zo door het leven lopen dat de zwaartekracht flink haar werk met je heeft?
“Lichtvoetigheid… Ja, dat is een mooi woord. (Denkt na)
“Ik aanvaard de dingen zoals ze zich aan mij voordoen: eigenlijk is dát de sokkel onder mijn gedachten, en dus onder mijn leven.
“Ik heb nooit veel nagedacht over de mogelijke gevolgen van een impuls. Ik heb altijd ja gezegd, en daarna zag ik het wel.
“En natuurlijk zijn er ook dingen helemaal misgelopen. Maar ik heb nooit zin gehad om op voorhand stil te staan bij mogelijke stommiteiten.
“On verra bien: qua handleiding voor het leven vind ik dat zinnetje wel volstaan.”
Dat klinkt mooi, soeverein ook, en niet onnodig bezwaard. Maar een mens leeft niet in een vacuüm.
“Dat is waar, en dus probeerde ik altijd wel ook om rekening te houden met de anderen.
“Herinner je je de foto van die jongen die zijn roes ligt uit te slapen op een auto in de Pelikaanstraat in Antwerpen? Een prachtig beeld, maar natuurlijk niet heel vleiend. En gezien zijn toestand kon ik hem niet om toestemming vragen (lacht).
“Wel, ik heb er tien jaar overheen laten gaan voor ik met die foto naar buiten ben gekomen.
“Ik denk dat ik geprobeerd heb om diezelfde kleine zorgzaamheid in mijn persoonlijke leven te stoppen. (Mompelt) Enfin, dat hoop ik toch.»
Valt je levenshouding, on verra bien, terug te leiden tot de diagnose van diabetes die je in je kindertijd kreeg?
“Ik geloof van wel, ja. Ik was 8 toen ik te horen kreeg dat ik diabetes type 1 heb. Toen was dat een doodvonnis: er was nog niet zoveel bekend over de ziekte, laat staan dat de medische begeleiding al op punt stond.
“Ik hoor het mijn grootouders nog zeggen: ‘Die gaat niet lang leven.’
“Dat was een nuchtere vaststelling in die tijd, een notitie van iets wat kón gebeuren: kinderen gingen soms dood.
“Ik herinner me dat tante Bertha – een Nederlandse uit Eindhoven, door en door katholiek – consequent zei dat ze ‘achttien kinderen, van wie zestien levend’ had. Ik kon daar de schoonheid wel van inzien: de dood werd aanvaard, maar niet weggestopt.
“Goed, door die diagnose ging ik ervan uit dat ik niet lang zou leven. Dat maakte een lichtheid in me wakker, het doordringende gevoel dat ik de dingen niet ernstig hoefde te nemen, want achter het hoekje wachtte toch de dood.”
Maar de medische wetenschap stond niet stil, en kijk: hier zit een 86-jarige voor me. Wanneer begon het besef te dagen dat je wél lang zou leven?
“Dat is er nooit gekomen. Ik denk nog altijd dat ik vroeg zal sterven.
“Zodra ik een twintiger was en de woelige jaren achter me lagen, veranderden de dingen natuurlijk. Maar dat basisgevoel, een soort afwezigheid van toekomst, heb ik altijd bij me gehouden. Er is alleen het nu, heb ik altijd gedacht, want volgende week ben ik toch weg.”
Je jeugd was om nog andere redenen vrij roerig.
“Ik werd van het atheneum getrapt. Op zich terecht, hoor. Ik begreep niets van wiskunde, en aangezien ik een week later toch zou sterven, hoefde ik me er niets van aan te trekken (lacht).
“Ik was het boefje, niet de modelleerling. Dat ze me eruit gooiden, was dus terecht. Maar de manier waarop was wel honds.
“Toevallig zag ik een poos geleden dat dat atheneum uitpakt met een lijst van beroemde oud-leerlingen.
“Tot mijn grote verbazing stond mijn naam daarop te blinken. Naast die van Willem Elsschot! De onmetelijke schijnheiligheid daarvan… (Toch lichtelijk geamuseerd)
“En het is een belediging, hè: zelfs mijn verleden als straatschoffie gunnen ze me niet.”
Want daar heb je veel rondgehangen, op straat.
“Mijn snelle manier van denken, die heb ik daar geleerd. Op straat kun je niet even comfortabel gaan zitten om een beslissing grondig te overdenken.
“Eigenlijk kun je de mensheid in twee categorieën onderverdelen: je hebt mensen die een straat kunnen oversteken, en mensen die dat niet kunnen. Ik zie ook meteen of iemand het kan.”
Is het ook de straat die je leerde om voor jezelf op te komen?
“Gek genoeg associeer ik dat veeleer met de school. Niet met het atheneum waar ze me wegstuurden, wel met de school in Eindhoven waar ik net na de oorlog een tijdje zat.
“Ik werd daar geregeld belaagd, maar ik leerde al snel hoe ik de machtsverhouding kon omkeren: met spitse taal.
“Zodra ik erin slaagde om de leiders belachelijk te maken bij de meelopers, ontdekte ik, had ik gewonnen.
“Ik leerde daar dus hoe ik mensen kon afbekken, en dat is me in mijn latere leven van pas blijven komen.
“Een bekende Nederlandse schrijver – laat ik hem C.N. uit A. noemen – werd eens voor Humo geïnterviewd, en toen ik aanbelde om bij hem thuis de foto’s te maken, zuchtte hij: ‘Ach, weer dat gezeur.’
“Prima, dacht ik – en ik ging weer weg. Zijn vrouw belde me nog, zei dat ik kon komen, maar ik heb die foto’s nooit gemaakt.
“Het is mogelijk ook een restant uit m’n jeugd: ik verdraag geen misprijzen.”
Je bent altijd een trotse man gebleven. Dat concludeer ik ook uit de manier waarop je met wereldsterren omging: je poetste de piëdestal niet op.
“Ik ging niet slaafs en devoot aan hun voeten liggen, neen. Waarom zou ik? Die mensen wilden dat zélf ook niet: ze leidden al een leven waarin hun hielen permanent gelikt werden.
“Ik heb in mijn fotografie ook nooit een onderscheid gemaakt tussen de straatrat en de gevierde rockster: die kregen van mij dezelfde blik.
“Ik probeerde wel altijd om enige mildheid aan de dag te leggen.
“Nana Mouskouri gedroeg zich nukkig en hautain – maar misschien had ze net in een vergadering te horen gekregen dat haar platen niet meer verkochten?
“Laten we hopen dat we samen koffie kunnen drinken: dat is altijd de gedachte geweest waarmee ik mijn onderwerpen benaderde.
“Het is ook een geschikte instelling voor het héle leven: Ik ben niet geneigd om veel meer te verwachten, maar ook niet minder.”
Je zei net dat je de mensheid kunt onderverdelen in mensen die de straat kunnen oversteken en mensen die dat niet kunnen. In een ouder interview maakte je een andere opdeling: mensen die fundamenteel vriendelijk zijn versus diegenen die dat niet zijn.
“Ik ben niet gek op Nederland, maar wat je er wel hebt: mensen begroeten er elkaar.
“Loop hier een wachtzaal binnen en je krijgt die donkere, wantrouwende blik. ‘Daar is de indringer!’ Van dat nurkse word ik gek.”
Makkelijke versus moeilijke mensen, is dat ook een mogelijke opdeling? In de documentaire noemt je zoon je liefdevol ‘een moeilijke mens’.
“Zodra het over fotografie en mijn werk gaat, word ik nogal stellig ja. Maar in sociale verbanden vind ik mezelf net heel soepel.
“Ik luister, en ik blijf luisteren – ik zoek niet meteen de contramine, ook niet wanneer ik vind dat er idiote dingen verteld worden.
“En zodra het debiet aan onzin te groot wordt naar m’n zin, ga ik naar huis.”
DE ONGELEZEN BRIEF
Je bent een fotograaf, en dus wordt er vaak gevraagd naar je liefde voor beeld. Maar hoe verhoud je je tot het geschreven woord?
“Met veel liefde. Ik heb altijd enorm veel gelezen. Het begon met Karl May, en het is eigenlijk nooit opgehouden. Stel dat ik wel was gaan studeren, dan was het zeker iets met taal geworden.
“Ik begrijp trouwens niets van de gespannen verhouding tussen beeldcultuur en het universum van het woord.
“Als je letters na elkaar zet, zie je beelden. Precies wat foto’s doen! Literatuur en fotografie zijn prachtige cadeaus, en je mag ze uit het papier ritselen op de manier die jij verkiest. Want jij beslist zelf welke betekenis het voor je heeft, en met welke gedachten en herinneringen je het werk vermengt.
“Zéker in mijn vak: van een foto kun je denken wat je wilt.”
Je bent nooit een opdringerige fotograaf geweest – niet tegenover de kijker, niet tegenover je onderwerp.
“Ik moest ooit een groot huwelijksfeest fotograferen. ‘Waarom heb je geen fotograaf genomen,’ hoorde ik de moeder van de bruid vragen.
“Ik stond naast haar! Zo goed was ik dus in het decor opgegaan (lacht).”
De fotograaf is de toeschouwer, de kijker die niet deelneemt. Maar dat heeft je er niet van weerhouden om zelf een vol leven te leiden. Je hebt gereisd, mensen ontmoet, de liefde gekend, kinderen gekregen… Dat is uitdrukkelijk níét het bestaan van de stille vlieg op de muur.
“Goh, ja… Misschien heb ik wel iets te veel meegemaakt.”
Iets te veel?
“Als je veel geluk vindt, vind je ook veel ongeluk. Het ene bestaat niet zonder het andere. (Snel) Maar ik ben tevreden, hoor. Ik had nooit durven te dromen dat het allemaal zo zou lopen. Dat ik iets zou vinden – de fotografie, dus – dat me zoveel zou brengen.”
Dankzij de fotografie ben je kunnen ontsnappen, zei je al vaker. Waaraan precies?
“Ontsnappen is misschien wat te sterk uitgedrukt.
“Ik geloof dat de fotografie… (Denkt na)
“De fotografie heeft me geholpen om het leven te aanvaarden. Om het naar mijn hand te zetten.
“De wereld is chaotisch en absurd: ik snap er nog altijd niets van. Het fototoestel heeft me de kans gegeven om er een ordening in aan te brengen. Het lukte me om mee te deinen op het ritme van die wereld, omdat ik er foto’s van kon maken.”
Zorgde fotograferen er ook voor dat je kon ontsnappen aan je jeugd? Die werd doorkruist door de Tweede Wereldoorlog.
“Ik ben geboren in 1938, dus ik was nog heel jong: ik besefte nog niet wat oorlog precies is. De actualiteit had geen invloed op m’n gemoed.”
Maar na de oorlog…
“Is er van alles gebeurd, ja.
“Mijn vader, Rik, werkte voor Belga Presse, de voorloper van het huidige persagentschap. Tijdens de oorlog werd het overgenomen door de Duitsers.
“Mijn vader werkte dus de facto voor de bezetter. Dat is hem duur te staan gekomen: na de oorlog werd hij vier jaar lang opgesloten. Hij is teruggekeerd als een verbitterd man.”
Uit Life Will Give You Pictures begrijp ik dat je weinig zin hebt om in dat stekelige verleden te gaan woelen. Je parafraseert ook een wet van je vader: ‘Over belangrijke dingen wordt niet gesproken.’ En daar voeg je aan toe: ‘Ik vind dat een heel goede afspraak.’
“Het gaat dan over dingen die het leven onnodig verzwaren.
“Niemand is in staat om het verleden te veranderen. Waarom moet je het dan voortdurend door je vingers laten glijden?
“Waarom zou je praten over wat onherroepelijk is?
“Zwijgen, ja, dat is vaak een erg goeie oplossing. Zwijgen wordt gruwelijk onderschat.”
Maar je wilt de mensen rond je toch kénnen?
“Net als elke foto is elk verhaal een leugen. Het had geen zin om mijn vader naar die vier jaar in de gevangenis te vragen.
“Hij zou met zijn verhaal gekomen zijn, en dat zou een ander verhaal geweest zijn dan dat van wie naast hem in de cel zat.”
In de documentaire is een brief van je vader te zien over die vier jaar in de gevangenis. Maar: je weigert hem te lezen.
“Ik heb hem aan m’n zoon gegeven. Ik wil die brief niet lezen. Hij zou emoties losmaken die ik niet nodig heb.”
Ik bewonder die koppigheid, maar ik begrijp ze niet. Het gaat over wie je vader was, en dus onvermijdelijk ook over wie jij bent.
“Dat zal wel, maar wat zou zijn beschrijving van die vier jaar mij bijbrengen? Ik ben meermaals op bezoek gegaan in de gevangenis, ik heb het gezíén. Dat volstaat. Er is een beeld, en dat hoeft niet rijkelijker gestoffeerd te worden.
“Vergeet ook niet hoe gevoelig het allemaal nog ligt.
“‘Ik bén de Tweede Wereldoorlog,’ heeft Harry Mulisch ooit gezegd. Dat geldt voor iedereen die ’m heeft meegemaakt.”
Na die oorlog groeide je dus een tijdlang zonder vader op.
“Mijn moeder poetste in restaurants. Het was geen makkelijk bestaan, een beetje dickensiaans zelfs.
“Maar het was geen ‘geen eten’-armoede. Wel: ‘niet naar de cinema’-armoede.
“En die enkele keren dat we wel naar de bioscoop konden, was dat een groot feest. Ik kan ze nog altijd navoelen, de verrukking die dan door mijn lijf spoelde.
“Ik woonde ook een tijdlang in Eindhoven, bij de Nederlandse tak van de familie. Dat zorgde voor veel contrast in mijn leven.
“Mijn Nederlandse grootmoeder was een devote katholiek die als ze kon drie keer per dag naar de kerk zou gaan, terwijl mijn Vlaamse grootmoeder een overtuigde communist was (lacht).
“Hier was ik op school de vuile Hollander, ginds de brute Belg. Het leerde me al vroeg dat er veel verschillende werelden bestaan, met elk hun eigen taal. Dat was hard, maar het is me in m’n leven als fotograaf erg van pas gekomen.”
Na vier jaar keerde je vader terug.
“Tja, dat was niet makkelijk, hè – niet voor de vader, en zeker niet voor het kind. Wat wil je ook: ik was een jong van 11 dat strijdvaardig z’n eigen zin deed. Dan kun je niet met een vingerknip de harmonie herstellen.”
HET SCHOFFIE
In Life Will Give You Pictures zien we Jan en Yoko, je kinderen, door hun eigen jeugd bladeren. Keek je met andere ogen wanneer je hen fotografeerde?
“Neen, dat denk ik niet. Het was gewoon de blik waarmee ik fotografeerde: nieuwsgierig, nauwgezet, een beetje terughoudend.”
Was er niet meer tederheid dan wanneer je pakweg Mick Jagger fotografeerde?
“Ja, ik denk dat het kritische wel helemaal uit m’n blik verdween.
“Ik ben nooit een bewonderende fotograaf geweest: niet al mijn foto’s zijn odes. Ze zeiden soms ook iets over de geportretteerde dat niet zo sympathiek was. Bij mijn kinderen viel dat weg. Die foto’s waren wél odes.”
Ben je een vrolijke vader geweest voor Jan en Yoko?
“Dat vind ik niet, omdat ik heel afwezig was. In de documentaire zie je me ook in oude agenda’s kijken: alles vol met werk. Geen centimetertje witruimte! Het is belachelijk hoe hard ik gewerkt heb.
“Natuurlijk denk ik na over wie ik voor mijn kinderen ben. Maar eigenlijk moet je dat aan hén vragen. Het is hun verhaal.
“En sowieso geldt: kinderen hebben valt niet mee, en kind zijn is nog erger.”
Tien jaar geleden is Sonja Cantré, je vrouw, gestorven. Ik zag haar op foto’s en voelde meteen het verlangen om haar te kennen.
“Ze was ook een formidabele vrouw. Sonja was één van de eerste televisieomroepsters, ze was producer van Lichtpunt, acteerde, werkte voor de radio…
“Wij waren ook een van de eerste koppels die in de boekjes stonden. Wat hebben we allemaal niet gedaan? Gekleed in Arabische kostuums op de cover van Panorama. Sonja op een Harley Davidson, met sigaret.
“En het mooie is: ze haatte dat allemaal. Ze deed het, maar vloekend.
“We zijn 55 jaar samen geweest, maar dat betekende niet dat we elke dag samen koffiedronken. We leidden beiden een vol leven. En ja, zodra je oud wordt, weet je dat een van de twee zonder de ander verder zal moeten.”
Ben je met het ouder worden beter bestand tegen rouw, of net niet? Is het een hard of een zacht verdriet?
“Kijk… (Aarzelt)
“In 1970 werden Sonja en ik bezocht door groot verdriet. (Aarzelt nogmaals)
“Ik maak het liever niet concreet, maar het was gruwelijk. Inacceptabel. Veel te groot. Een massieve, indringende pijn had me toen bij m’n nekvel, en ik belandde in een flinke depressie.
“Toen tien jaar geleden Sonja stierf, wist ik: ik mag niet opnieuw in die donkerte verzeilen. Ik moet het verdriet dresseren, dacht ik, het moet weten wanneer het me met rust moet laten.
“Ik heb de dood van mijn vrouw aanvaard, zoals ik – ik zei het al in het begin van ons gesprek – alle dingen aanvaard zoals ze zich aan me voordoen.
“Dat klinkt cynisch, het ís ook cynisch, maar that’s life. Je moet overeind blijven.”
Het blijft me fascineren hoe je voor zo’n prozaïsche, pragmatische kijk hebt gekozen.
“Eigenlijk moet ik mijn diabetes dankbaar zijn. Hypoglykemie – een te lage bloedsuikerspiegel – zorgt ervoor dat je hersenen zeggen: ‘Loop weg. Nu niet gaan nadenken over je toestand. Neen, loop weg.’ Je verliest de band met de concrete realiteit.
“En eigenlijk heb ik dat in mijn hele leven toegepast: ik heb nooit zin gehad in een grondige analyse van wie ik ben.
“Natúúrlijk woekert er allerlei boeiends in m’n onderbewustzijn.
“Natúúrlijk zijn daar alle grote emoties en alle bepalende kwetsuren te vinden.
“Maar vertel me, welk nut kan het hebben om precies te weten wat zich daar schuilhoudt?
“Je wilt toch niet zoals Woody Allen een leven lang gaan peuteren en peuteren en peuteren? En dat zeg ik met het grootst mogelijke respect voor hem, hoor.
“Maar wat zou hem dat nu opgeleverd hebben, behalve een mooi oeuvre?
“Al dat ostentatieve, maniakale peuteren in de eigen ziel… (Schudt het hoofd)
“Ik heb altijd liever in anderen gepeuterd, met mijn fototoestel. Veel vervullender!
“Stel je voor dat ik het wel bij mezelf had gedaan, en dat ik mezelf had leren kennen. De gedachte alleen al: quelle horreur!»
Ik heb tijdens dit gesprek vaak aan Hugo Claus moeten denken. Het verhaal als leugen, de vader die aan de verkeerde kant stond tijdens de oorlogsjaren, het cultiveren van het mysterie…
“Ik heb Claus vaak gefotografeerd, en ik kende hem behoorlijk goed. (Wijst naar het salontafeltje)
“Kijk, de biografie van Mark Schaevers ligt daar. Wat een indrukwekkend werk!
“Toen ik Claus in 1961 voor het eerst ontmoette, was hij meteen erg geïnteresseerd in me. De parallellen in onze levens waren daar niet vreemd aan, natuurlijk.
“Ik geloof dat hij een beetje jaloers was. Ik was van school gejaagd, terwijl hij gewoon z’n diploma niet had gehaald.
“Mijn vader had vier jaar in de gevangenis gezeten, terwijl de zijne een jaartje naar het buitenland gevlucht was, en daarna teruggekeerd.
“En ik was tien jaar jonger! Ik geloof dat hij stilletjes verlangde naar mijn verhaal, dat in elk hoofdstuk net dat tikje ruwer was.
“Maar dat heb ik hem toch niet kunnen geven: hij was de briljante schrijver, maar ík was het schoffie.
“En ik geloof dat ik dat altijd gebleven ben (lacht).”
© Humo
Herman Selleslags is overleden
Life Will Give You Pictures
wordt op zaterdag 16/11 vertoond op het
Brussels Art Film Festival
Info en tickets: baffestival.be
Lees ook
Bron: De Morgen/Humo