Passioneel, sociaal bewogen en onvermoeibaar: dat was Reinhilde Decleir, die gisteren op 73-jarige leeftijd overleed. Met haar verliest de theater- en televisiewereld een oermoeder die ontelbaar veel dramastudenten en kansarme mensen warm maakte voor de kunsten.
De meeste Vlamingen kennen Reinhilde Decleir vooral als ‘ons moe’ uit Van vlees en bloed, de geroemde Woestijnvis-serie uit 2009 waarin ze de oermoeder speelde van de slagerij. Op dat moment was Decleir al 60, maar amper bekend bij het brede publiek. Twee jaar later schitterde ze in De ronde van Jan Eelen. Daarin speelde ze met ex-echtgenoot Paul Wuyts een ouder koppel, dat uit het leven stapte in de kelder van hun huis.
Dat ze ook humor had, bewees Decleir in de zes jaargangen van de komische sketchreeks Loslopend wild. Daarnaast vertolkte ze talloze bijrolletjes in series, zoals onlangs nog in Grond van Adil El Arbi, Bilall Fallah en Mathieu Mortelmans.
Maar haar hart klopte vooral voor het theater. In de jaren 70 maakte ze grote sier met de Internationale Nieuwe Scène, samen met haar oudere broer Jan Decleir. Nadien deemsterde haar ster wat weg op de planken, vertelde ze in het Villa Hellebosch-interview uit 2015 in De Standaard.
‘Ik bleef spelen en verdomd goed ook, maar het grote publiek heeft het niet gezien.’
Ze vertolkte rollen bij onder meer het Fakkeltheater, de Blauwe Maandag Compagnie en Toneelhuis. Daardoor was ze diep geworteld in de Antwerpse theaterscène die elkaar treft in legendarische cafés als De Duifkens en de vele etablissementen op het Mechelseplein. Dat ze ook in het theater de rol van mater familias omarmde, bewijst een van haar laatste vertolkingen: de titelfiguur uit Mémé – de peetmoeder van Kopergietery.
Geen zelfmedelijden
Maar de naam van Reinhilde Decleir zal vooral verbonden blijven aan Tutti Fratelli, het sociaalartistieke gezelschap dat ze in 2007 oprichtte in Antwerpen en dat zonder veel moeite grote schouwburgen zoals De Roma en de Bourla deed vollopen. Met Tutti Fratelli – ‘Allemaal broeders’ in het Italiaans – maakte ze voorstellingen met wie minder kansen kreeg in het leven, zoals mensen in armoede, met psychische problemen of met een beperking.
‘Wat wij doen, is mensen in het licht zetten, tonen dat ze wel mondig zijn’, vertelde Decleir in 2009 in De Standaard.
‘Mensen in armoede kunnen zich vreselijk terugtrekken in zichzelf’, zei ze datzelfde jaar in een ander interview in deze krant. ‘Ze denken algauw dat ze niet aanvaard worden door de rest van de wereld, en dat ze niets kunnen. Ze kruipen dan in een bad van zelfmedelijden en daar kan ik absoluut niet tegen. Ik voel een onweerstaanbare drang om hen daaruit te trekken en hen te tonen aan de wereld.’
Met haar theaterproducties wilde ‘Reina’, zoals de Fratelli’s haar noemden, tonen dat iedere mens een podium verdient. ‘Herwonnen zelfwaarde bij elk van de spelers, de ene al wat meer gehavend en gekerfd door het leven dan de andere, is misschien de grootste verwezenlijking’, vertelde ze in haar dankwoord toen ze in 2016 de Arkprijs voor het Vrije Woord won.
‘Een applaus, wanneer al jarenlang op uw kop “gekakt” is, dat doet mensen opnieuw glanzen.’
Hard ‘travakken’
Alleen moet je dan wel zorgen dat er ‘geen gesukkel’ op scène te zien is, zo geloofde Decleir.
‘Al die dure woorden over kansarmoede en empowerment … Het zal wel, maar ik maak toch eerst en vooral toneel. Het moet verdorie wel goed zijn’, vertelde ze in oktober vorig jaar in Gazet van Antwerpen, nadat ze net gekroond was tot Commandeur van de Kroonorde.
Decleir wist dat ze streng kon zijn voor haar Fratelli’s. Maar zij beseften ook dat haar kritische houding alleen bedoeld was om de dingen beter en mooier te maken. Daarbij volgde ze het devies van de haar zo geliefde Herman Teirlinck:
‘Liever gehoond voor mijn waarheid dan geliefd om een leugen’.
Het was ook Teirlinck die schreef over ‘de waarde van de knoei’, nog zo’n wijsheid die Decleir omzette in de praktijk. ‘Zonder knoeien kom je nergens. Dat gaat over het leven zelf’, vertelde ze in 2011 in De Standaard.
Daarom eiste ze dat haar spelers zich volop smijten. ‘Toneelspelen is travakken, vaak niet zonder tranen’, legde ze uit aan Gazet van Antwerpen. ‘En natuurlijk zijn er haperingskes; de ene kan wat minder goed spelen, de ander wat minder goed zingen, maar toch doet ieder zijn vertelling.
‘Het is niet de perfectie, maar de fouten die een mens schoon maken.’
Geen fiets voor Sinterklaas
Enigszins toevallig belandde Decleir in het sociaalartistieke theater. Het Antwerps Platform Generatiearmen (APGA) vroeg haar in 2005 om een stuk te maken met kwetsbare mensen in de Bourlaschouwburg.
‘Ik heb zelden zo’n beladen moment meegemaakt in de Bourla’, zei ze daarover in De Standaard. ‘De zaal zat nokvol met een nooit gezien publiek: vrienden, familie, allochtonen … Er is daar die avond iets magisch gebeurd, niet alleen met die acteurs, maar ook met mezelf.’
Twee jaar later ontstond Tutti Fratelli, dat in 2011 van het OCMW een ruimte ter beschikking kreeg in de Lange Gasthuisstraat in Antwerpen, waar vroeger het Raamtheater zat. ‘Ik wou per se hier, in die chique, rijke buurt zitten’, zei Decleir daarover. Het typeert haar missie: de minder begunstigden uit de marge halen en hen een plek geven in het centrum van de samenleving.
Als jongste uit een arm gezin van vijf kinderen voelde ze zich verwant met hen. ‘Ik had bijvoorbeeld een fiets gevraagd aan Sinterklaas, maar die heb ik nooit gekregen’, vertelde ze in 2011 in De Standaard. ‘De realiteit was gewoon dat mijn ouders geen fiets konden betalen.’
Toch groeide ze op in een warm nest, met een trotse vader en moeder. ‘Ze waren cultuurvol. Dat is wat me zo triestig kan maken als ik met generatiearmen samenwerk: dat hun geest zo arm is. Dat hun financiële armoede samengaat met een gebrek aan besef van wat er in de wereld gaande is.’
Bloem in het haar
En er waren natuurlijk haar twee oudere broers: Dirk en Jan Decleir. Als twaalfjarige wist ze al dat ze wilde acteren, toen ze naar de theaterspektakels keek van Dirk. ‘Ik was en ben erg trots op mijn twee broers, maar ik heb juist door die bewondering erg lang niet van de roem moeten weten’, vertelde ze in de Villa Hellebosch-reeks van De Standaard. ‘Mijn plaats was in de schaduw.’ Dat Dirk in 1974 overleed in een auto-ongeluk, was een zware klap.
De beroemdheid van haar broer Jan – ‘mijne maat’, zo noemde ze hem – zou Reinhilde Decleir nooit bereiken. Toch valt haar impact in het theaterbedrijf niet te onderschatten, onder meer door haar rol als docent aan de legendarische Studio Herman Teirlinck, waar ze zelf ook studeerde. Op de toneelschool was ze niet alleen leraar maar ook een warme moeder die een luisterend oor bood aan haar studenten, onder wie haar latere vriendin Els Dottermans.
Wie Decleir de laatste jaren op straat in Antwerpen zag wandelen, herkende de bloem die ze steevast droeg in het haar. Die is ze in 2012 beginnen te dragen aan het sterfbed van ‘Polleke’, zoals ze haar ex-man Paul Wuyts noemde, met wie ze een kind heeft. ‘Het is flauwe romantiek, maar ik heb hem beloofd om altijd een bloem te dragen. Soms drie tegelijk’, zei ze in Villa Hellebosch.
Toen vertelde ze ook dat ze ‘lid was van de euthanasieclub’, mocht dat ooit nodig zijn. Decleir overleed op 6 april, volgens haar familie ‘volgens eigen wens na een lange strijd tegen kanker’.
Lees ook
Bron: De Standaard