Een zenuw die al langer knelt, is door het Reuzegom-arrest plots helemaal bloot komen te liggen. In tegenstelling tot wat vele politici denken of wensen, blijkt de rol van klasse als maatschappelijke breuklijn nog helemaal niet uitgespeeld.
Bart Eeckhout – De Morgen
Zo gemoedelijk zijn niet-aanvalsdebat met de Brusselse burgemeester Philippe Close (PS) in De afspraak was, zo stevig ging Bart De Wever te keer toen het gesprek uiteindelijk bij het onvermijdelijke Reuzegom-arrest en de interventie van zijn cd&v-collega Sammy Mahdi belandde.
“Wat je als politicus niet moet doen, is in individuele strafzaken de beoordeling van de rechter actief in twijfel trekken. Want het is de rechter die met alle omstandigheden rekening houdt”, sprak de N-VA-voorzitter streng.
En ook: “Plaatsvervangende schaamte heb ik gevoeld: ik heb zoiets nog nooit meegemaakt. Als ik mijn partij ooit zo te schande maak, zou ik het eerlijk gezegd niet lang meer trekken.”
Het gif in die laatste opmerking verraadt dat hier nog een rekening vereffend diende te worden, zoals De Wever dat in de vorige regeerperiode met Mahdi’s partijgenoot Kris Peeters deed, toen die kwetsbaar werd.
De N-VA-voorzitter heeft trouwens gelijk − over Mahdi en over de gewenste terughoudendheid van leidende politici ten aanzien van gerechtelijke uitspraken.
Wel had iemand hem mogen herinneren aan de demarche van zijn partijgenote Zuhal Demir, Vlaams minister van Justitie nota bene, die vorig jaar op Twitter een advocate de mantel uitveegde omdat haar verdediging een dader van verkrachting een #telagestraf had opgeleverd.
De wrevel van De Wever heeft mogelijk ook met een dieper ongemak te maken.
De brede verontwaardiging over het Reuzegom-arrest en de betrekkelijk milde veroordeling van de betrokken studenten slingert het maatschappelijk debat naar een plek waar politici als Bart De Wever zich niet thuis voelen. Want plots gaat het toch weer over klasse.
Dat moet dan niet begrepen worden zoals in de opruiende complottheorieën waarin een rechter rijkeluiszonen uit het eigen netwerk zou beschermen − quod non. Maar intuïtief voelen velen dat de kans groot is dat het oordeel wat anders zou zijn mochten de daders niet uit een geprivilegieerd milieu komen, met ruime kennis van de gerechtelijke procedures en alle rechten van de verdediging.
Media komen mee in het vizier. De milde straffen, met expliciet oog op re-integratie, noopten nieuwsredacties om de anonimiteit van de veroordeelden toch maar niet op te heffen.
Daardoor leken de Reuzegommers dubbel te profiteren, en worden ook journalisten mee in de zak gestoken van de ‘elite’ die voor zichzelf de spelregels uittekent, ten nadele van wie niet tot de eigen sociale groep behoort.
TREFFENDE PARALLEL
De comeback van klasse in het maatschappelijk debat is natuurlijk al langer aan de gang. Het klimaatdebat bijvoorbeeld is hoe langer hoe meer een debat over ongelijkheid geworden.
Ondanks of juist door de vele miljoenen aan subsidies voor zonnepanelen, elektrische wagens of isolatie is de ondersteuning van de bevolking bij de noodzakelijke transitie en adaptatie scherp ongelijk verdeeld. Die situatie is nog altijd niet veranderd, alle dure eden ten spijt. En toen moesten de energieschok en superinflatie nog volgen.
Lang hebben politici en denkers, zeker ter rechterzijde, gepoogd om dat blijvende klassenverschil als een culturele breuklijn te vermommen.
De klimaatkwestie zou zo geen economisch verschil blootleggen, maar wel het morele superioriteitsgevoel van een progressieve, goed opgeleide elite die geen begrip heeft voor de zorgen van de gewone man.
Idem bij corona of de migratiekwestie. Dat culturele verlies en onbehagen bestaat natuurlijk ook wel, maar het is niet de enig resterende breuklijn in de samenleving.
Reuzegom toont aan hoe gevoelig vele mensen nog altijd zijn voor klassenverschil, naar de oude volkswijsheid dat de duivel altijd op de grootste hoop zijn gevoeg doet.
In het Vlaamse politieke debat hebben Mark Elchardus en andere gemeenschapsdenkers het punt er ingehamerd dat klasse een samenleving niet meer kan verbinden − in tegenstelling tot nationalisme.
Het werd in korte tijd een nieuw dogma, met ‘woke’ als dankbare, gemeenschappelijke vijand. Stilaan mag gezegd worden dat dit een misrekening is, bijna zoals ook Francis Fukuyama zich vergiste toen hij ‘het einde van de geschiedenis’ afkondigde na de implosie van het communisme.
De blijvende gevoeligheid voor thema’s als koopkracht, inflatie of ongelijke kansen in de rechtbank toont aan dat de samenleving alleen bekijken door een cultureel-identitaire lens tot bijziendheid leidt.
Klasse is in het publieke debat wel een besmet woord geworden, alsof het gebruik ervan je per definitie als marxist of communist identificeert.
Een treffende parallel dringt zich op. Zoals wie dertig jaar geleden onveiligheid en culturele samenlevingsproblemen aanklaagde meteen het predicaat ‘racist’ kreeg, heb je nu hetzelfde met klasse. Wie het daarover heeft, moet wel een marxist zijn.
De parallel valt verder door te trekken. Want in beide gevallen zijn het inderdaad de radicale partijen, rechts en links, die profiteren van de afwezigheid van de centrumpartijen.
Het Vlaams Belang misbruikt reële problemen met onveiligheid en samenleven om het subjectieve onveiligheidsgevoel en de vreemdelingenhaat aan te wakkeren.
Net zo recupereert de PVDA de bestaande ongelijkheid om een vager ongelijkheidsgevoel aan te vuren. Het is alleszins geen toeval dat partijboegbeelden als Jos D’Haese prominent aanwezig zijn bij het Reuzegom-protest en dat de radicaal-linkse studentenafdeling Comac dat verzet mee organiseert.
Maar het is dus niet omdat uiterst links politiek profijt poogt te halen uit de overdrijving dat er geen ongelijkheidskwestie is.
In België is die lang gesmoord onder de vaststelling dat ons land een van de meest gelijke en herverdelende ter wereld is. Dat klopt en dat is een belangrijke beleidsverdienste. Terwijl elders, bijvoorbeeld in de VS of het Verenigd Koninkrijk, de middenklasse erodeerde, blijft die hier stabiel. Met dien verstande dat het woord middenklasse in werkelijkheid een erg brede boog van inkomens, opleiding en achtergronden omspant.
VERMOGENSBELASTING
Daarbij komt dat uitgerekend de Nationale Bank onlangs dat imago een tik gaf.
Uit statistieken van de Bank blijkt dat de 10 procent rijkste gezinnen de voorbije jaren 57 à 58 procent van het totale nettovermogen in handen had.
Als je kijkt naar de 20 procent rijkste gezinnen, gaat het om 70 tot 72 procent van het totale nettovermogen. Bij eerdere schattingen had de rijkste 20 procent ‘slechts’ 63 procent van het totale vermogen in handen.
Dat valt in internationaal perspectief nog altijd mee, maar elders is de ongelijkheid dan ook groot.
Dat vele mensen aanvoelen dat er ‘iets’ niet klopt aan het Belgische gelijkheidsverhaal blijkt ook uit de robuuste meerderheid die zich in enquêtes uitspreekt voor een sterkere vermogensbelasting.
Die opinie blijft onveranderlijk ondanks de voortdurende banbliksems van een mondige groep (bank)economen en gelijkgestemde opiniemakers. Die groep schermt vaak met een grafiek die zou tonen dat België, in Europees opzicht, al veel vermogensbelastingen ophaalt, vergeleken met het bnp.
Maar die grafiek zegt eigenlijk niets over de hoogte van vermogensbelastingen of over het belang ervan in het fiscale geheel, ze toont alleen dat België een welvarend land is met nogal wat mensen met een aardig vermogen.
De invoering van een brede, transparante, faire vermogens(winst)belasting, uiteraard in ruil voor het verminderen van andere belastingen, maakt geen deel uit van de (kleine) fiscale hervorming die de federale regering deze maand nog wil afronden. Ook op dit front zijn de tegenkrachten te sterk.
En intussen sluipt ook in het traditioneel veeleer behoudsgezinde, centrumrechtse Vlaanderen een uiterst linkse partij vanuit het niets naar een politiek marktaandeel van 10 procent.
Lees ook
Bron: De Morgen