Donderdag 31 oktober is het precies veertig jaar geleden dat journalist en schrijver Rik Van Puymbroeck het bloedende hoofd van zijn jeugdvriend in zijn handen hield. Met Treurwil toont hij dat het nooit te laat is om te rouwen.
Sarah Vankersschaever – De Standaard
“Kom, laten we gaan rijden. Dat heb ik gezegd”
Rik Van Puymbroeck
Een fragment.
“Pianospelen bleek iets als fietsen te zijn. Je verleert het niet. Mijn grootmoeder had het ooit wel verteld dat ze tot haar huwelijk in 1929 piano had gespeeld. Maar onze opa vond dat niet nodig, er kwam nooit een piano in zijn huis.
“Vijftig jaar lang hadden wij haar, op haar vaste plaats aan de tafel, af en toe vingeroefeningen zien doen. Zonder klanken. Geluidloos, maar niet geruisloos, we hoorden het zachte drukken en het tikken van haar stevige nagels op het tafelkleed. Welk liedje ze dan speelde, wisten we niet.”
Misschien is dit dan, deze passage uit Treurwil, het beeld dat bij rouwen hoort.
De subtiele en tegelijk ontwrichtende arbeid van het missen: een lied dat niemand hoort, maar dat je blijft spelen omdat alleen dan de muziek bestaat.
Rik Van Puymbroeck schreef een dik jaar geleden met Treurwil zijn literaire debuut.
Het leest als een monument voor alle mensen die hij onderweg verloor.
Het boek is intussen aan de vijfde druk toe, won de Confituur Boekhandelsprijs en maakt eind november kans op de Bronzen Uil debuutprijs.
Zijn boek kent, o ironie, een lang leven.
Maar eerst opnieuw die jaarlijkse horde van 31 oktober nemen, een datum die hij nooit vergeet, want “de dag waarop ik geboren werd”.
Het was vooravond, toen in 1984, niet erg koud maar wel al donker, en de zeventienjarige Rik zat neer, steunend op een knie, de andere opgetrokken, met in de kom van zijn rechterarm het bloedende hoofd van zijn beste vriend Filip.
Minuten voordien had Filip bij Rik thuis aangebeld: hij had eindelijk zijn rijbewijs en ook een brommer.
Het was Riks idee om erop uit te trekken.
“Kom, laten we gaan rijden. Dat heb ik gezegd.”
“Het schuldgevoel daarover”, zegt Van Puymbroeck bijna veertig jaar na zijn voorstel.
“We weten niet precies wat er in die paar seconden is gebeurd, maar we moesten een drukke baan over en de brommer van Filip reed gewoon door, de auto die naderde kon hem niet ontwijken.
“Hij is de volgende dag in het ziekenhuis overleden. Het was herfstvakantie, maandag moest ik opnieuw naar school, woensdag was de begrafenis, ik heb mijn brommer verkocht.”
- Hoe zou het zijn als we al onze doden terugzagen?
- Hoe zou je hun uitleggen welke mens je bent geworden – door hoe je afscheid nam, en rouwde?
- En dat lied, die piano: ben je mild gebleven, tikkend op tafel, of ging het hard, wat heb je kapot gemaakt opdat je niets zou horen?
- Of ben je gestopt met spelen?
Treurwil staat vol vragen. Geen wonder.
De zeis maaide genadeloos: zijn jeugdvriend (16), zijn broer (32), zijn beste vriend (54), zijn nichtje (42), zijn moeder (89).
Tweemaal tragisch ongeval, driemaal fatale ziekte.
Hij schrijft het haast terloops, in het licht van al dat verlies: “Er is zoveel dat we niet weten.”
Houvast vindt de schrijver in de woorden van anderen, het boek staat vol gedachten van onder anderen Cees Nooteboom, Herman de Coninck, Paul van Ostaijen, Connie Palmen, Philippe Claudel, Sylvain Tesson, Esther Kinsky, Marcel Möring.
Ze helpen hem de overkant van de Styx zo dicht als mogelijk te naderen. Of helpen hem begrijpen wat je als mens doet met het besef dat het leven helemaal anders had kunnen lopen, en dat zoiets soms een kwestie van seconden is.
Wat als één detail – een liedje op de radio, een extra aardappel op het bord – op 31 oktober 1984 langer had geduurd?
“Wat als, wat als, wat als: het ritme van mijn opgejaagde hartenklop”, schrijft Van Puymbroeck.
En hij citeert de Franse Goncourt winnaar Brigitte Giraud: “En d’autres termes, on n’a jamais vu quelqu’un partir à l’avance. Cela n’existe pas.”
Om te eindigen met: “Il n’y a pas de si.”
“Als bestaat niet.
“Mijn hoop was dat Treurwil gezíén zou worden, dat dit verhaal niet zou doodbloeden”, zegt Van Puymbroeck.
“Want al zit een deel van de troost in de herhaling – de boom die elk jaar opnieuw knopt –, hierover schrijf ik geen tweede keer. Daarom heb ik het ook niet op voorhand laten lezen aan de familie van Filip.
“Ik was bang dat ze bezwaar zouden hebben en dat ik dan geen letter meer op papier zou krijgen, terwijl ik het echt wilde vertellen. Het was nodig.
“‘Écrire, c’est être mené à ce lieu qu’on voulait éviter’, koos Giraud als motto voor haar boek Vivre vite.
“Dat herkende ik heel sterk.”
Van Puymbroeck is het na veertig jaar omzwervingen gelukt: schrijven en aankomen.
Een maand geleden zou Van Puymbroeck op een avond over Treurwil gaan vertellen in Drongen, het geboortedorp waar alles zich destijds voltrok.
“Ik was daar dertig jaar geleden vertrokken, verhuisd naar de andere kant van het land omdat ik toen als journalist voor Het Belang van Limburg ging werken.
“De contacten met de mensen uit mijn jeugd waren verwaterd. Maar enkele weken voor die avond in Drongen kreeg ik op Facebook een vriendschapsverzoek van Filips mama – zijn vader was intussen overleden.
“Ik zocht haar op, ze had Treurwil naast zich op de keukentafel liggen, het lezen had haar pijn gedaan, maar ze vond het mooi, ze vond het goed dat ik het had geschreven.
“Pas toen voelde ik wat er aan druk van mijn schouders viel.
“Het grootste deel van mijn verdriet heb ik de voorbije decennia letterlijk in stilte gedragen en ik denk dat ik het alleen maar in de ogen kon kijken door het neer te schrijven, door het aan mezelf te vertellen.
“Maar toen het boek uit was, besefte ik dat ik niet alleen was geweest: er waren niet alleen al die grote schrijvers die me deden twijfelen aan mezelf, er waren ook al die mensen die ik kende en van wie ik wist dat ze mijn verhaal zouden lezen en er iets van zouden vinden.”
Auvergne
Een tweede fragment.
“Toen ik zo oud werd als mijn broer was geworden, nam ik een dag vrij. Het was 5 juni 2000. Ik rekende het precies uit: tweeëndertig jaar, zes maanden en zeventien dagen was hij geworden en nu was de dag gekomen waarop ik hem bijhaalde. (…)
“Wat ik die dag deed, ben ik vergeten.”
Wie Treurwil leest, maar Van Puymbroeck niet kent, weet meer over de man dan sommigen van zijn vrienden en kennissen die het boek niet lazen.
Zijn openhartigheid is geluidloos, maar niet geruisloos – het zit in de familie.
Stille openhartigheid, is die nobeler?
“Ik had gehoopt dat dit boek fictie zou worden. Dat het in die zin nog stiller zou zijn omdat ‘ik’ het niet hoefde te vertellen.
“Ik heb zelfs gekeken hoe vaak ik ‘ik’ had getikt in het manuscript. Schaamde me over het hoge aantal. Misschien was dat de journalist die worstelde met de schrijver.
“Het werd dus geen fictie, maar het verslag van een zoektocht: hoe hebben de mensen die ik ben verloren mij gevormd?
“Ik heb niet geleerd om te praten over verdriet – dat is geen steen naar mijn gezin, het is iets generationeels, merk ik – en het heeft zich in mij gesleten.
“De openhartigheid van Treurwil ervaar ik daardoor niet als stil. Op het einde heeft het zelfs meer weg van schreeuwen, dat schrijf ik ook:
‘Schreeuw de liefde uit en leg uit hoe al die verliezen, door herhaling in je botten geslepen, niet het vergeten vroegen, maar het erkennen van wie je werd.’
“In dat omarmen zit voor mij de essentie van de titel, treurwil, een woord dat niet bestaat: treuren als een oefening in vasthouden en loslaten tegelijk, vanuit een wil om de mensen bij je te houden die er niet meer zijn.”
In het nieuwe nummer van het tijdschrift Reveil schrijf je over bermmonumenten: je vraagt jezelf af waarom je er nooit een hebt opgetrokken voor Filip of voor je broer Tom. Toch een vorm van vasthouden.
“Misschien is de plek waar iemand het leven liet nog belangrijker dan iemands graf. Omdat een gebeurtenis langer nazindert dan waar een nagedachtenis wordt georganiseerd.
“Mijn moeder stierf in de zetel van een Gents ziekenhuis, Tom op de baan toen hij de parking van zijn werk wilde oprijden, Filip op 300 meter van het huis waar mijn vader nog steeds woont, ik passeer er vaak.
“Je ziet dat mensen op zo’n plekken kruisjes planten, soms zelfs sjaals aan bomen hangen. Mogelijk ben je daar dichter bij je geliefde dan aan het graf.
“Dichter bij het hart kun je niet komen dan waar het stilviel.
“Maar waar verdriet je overvalt, daar heb je sowieso weinig controle over.”
Wanneer bijt het jou?
“Het is er altijd en het gaat nooit over, dat weet ik omdat het schrijven van Treurwil niets heeft opgelost.
“En het echte bijten …
“Ik herinner me dat ik begin dit jaar naar de film All of us strangers ging kijken, over een man die vlak voor zijn twaalfde zijn beide ouders verliest.
“Rond zijn veertigste kan hij terug in de tijd reizen en zijn ouders ontmoeten. Hij belt aan, ze doen open en herkennen hem alsof ze al die tijd op hem hebben gewacht.
“Ze vertellen elkaar over hun leven.
“Ik heb me echt moeten vermannen, maar eenmaal buiten heb ik gehuild tot ik thuis was.
“Het is voor mij de meest indrukwekkende film ooit en ik wil hem nooit meer zien. Ik wil nooit meer voelen hoe ik verpletterd word door verdriet en gemis.”
Veertig jaar verdriet, maakt jou dat ontroostbaar?
“Ik ben geen troosteloze mens. Misschien wel ontroostbaar, maar dat vind ik niet erg.
“Ik herinner me daarentegen wat Filips moeder me zei:
‘Op 31 oktober 1984 ben je opnieuw geboren, je bent in een nieuw leven terechtgekomen, een dat je nooit hebt gewild. Maar voor ons is het leven die dag gestopt.’
“Ik herinner me nog hoe ze daarmee benoemde wat ik voelde toen ik hen na het ongeval, als tiener, opzocht: de rouw was zo pakkend, je kon hem bijna aanraken, daar in de woonkamer.
“Het zette me aan het denken. Geven we mensen voldoende ruimte om te rouwen? Genoeg tijd?
“Ik heb ooit een interviewboek gemaakt met weduwen. Een van de twaalf geïnterviewden kende ik goed, we hadden samen in de klas gezeten.
“Een maand na de bevalling van hun eerste kindje is haar man verongelukt, met de doopsuiker in de koffer.
“Pas door vier uur lang met haar te praten, zo stelde ik vast, kreeg ik een notie van wat ze al die jaren heeft doorstaan: haar eenzaamheid, de nachtmerries.
“Ik denk dat we eerlijk moeten zijn tegenover onszelf: we schieten tekort als luisterend oor.
“We stellen wel een vraag, horen het tien minuten aan … Maar rouw vraagt zoveel meer tijd en aandacht. Geven we die?”
Je hebt een huis in de Auvergne gekocht. Is dat het landschap dat jou de ruimte en de tijd geeft?
“Ik denk het wel. Het is een sobere streek, mensen stellen er weinig vragen, en vanop het terras kan ik over de velden kijken.
“Het is daardoor ook een omgeving waarin bewaard is gebleven wat hier in Vlaanderen verloren ging: een rust en ritme van vijftig jaar geleden.
“Hier worden nog gesprekken gevoerd waarvan ik spijt heb dat ik ze als kind niet heb gehad met mijn grootouders of de ouderen uit het dorp.
“Mijn grootmoeder had vijf kinderen, ze heeft nooit gewerkt, nooit meer piano gespeeld: hoe was dat voor haar?
“Ik ben blij dat ik die trage tijd nog heb meegemaakt: de jaren van Wim Van Gansbeke op de radio over theaterstukken die je niet gezien hebt, strips en boeken lezen omdat er geen televisie of smartphone was.”
Wat is voor jou de functie van spijt?
“De dichter Robert Frost had aan drie woorden genoeg om het leven samen te vatten:
‘Het gaat door’.
“Gemis en spijt rekken dat op, daardoor blijf je verbonden met wie en wat je onderweg hebt moeten achterlaten.”
Bio Rik Van Puymbroeck
- Geboren in1967
- Afkomstig uit Drongen
- Hij woont in Meensel-Kiezegem
- Hij is journalist bij De Tijd en auteur, vooral van non-fictie
- Treurwil is zijn literaire debuut.
Overzicht
Lees meer berichten in deze categorie
Bron: De Standaard