Verschuivingen, het nieuwe boek van Stefan Hertmans (71), is een geëngageerd essay over de zorgwekkende staat van de wereld. Een gesprek over David Bowie, de natuur en onze diepste geheimen.
‘Met je binnenwereld heeft niemand zaken.’
Het interview vindt plaats op de dag dat wordt bekendgemaakt dat Annie Ernaux de Nobelprijs Literatuur krijgt. Wat meteen ook betekent dat hij er weer naast grijpt.
“Daar heb ik geen moment bij stilgestaan”, zegt Stefan Hertmans minzaam. Hij weet natuurlijk wel dat hij al een paar jaar naar voren wordt geschoven als de kandidaat uit het Nederlandse taalgebied, samen met Cees Nooteboom. Maar hij gelooft niet dat het er ooit van zal komen.
“Lang geleden zat ik in Mexico aan een diner met allemaal mensen uit de literaire branche”, vertelt hij.
“Mijn tafelgenoot was een boomlange Zweed die lid was van het Nobelprijscomité. Uiteraard hadden we het op een gegeven moment over de gedoodverfde kandidaten. ‘Hoe liggen de kaarten voor Hugo Claus?’, vroeg ik. In die tijd werd Hugo elk jaar opnieuw getipt als een grote kanshebber.
“De Zweed trok zijn wenkbrauwen op en antwoordde: ‘Hugo wie?’ Toen wist ik genoeg. Wij maken weinig kans, vrees ik. Geopolitiek en cultureel liggen de kaarten meestal elders.”
Hertmans’ huis staat in een landschap van de schilder Jean Brusselmans (1884-1953), op een heuvelrug in de Vlaamse Rand rond Brussel.
Zijn schrijfkamer op de eerste verdieping is opgevat als een schildersatelier, met alleen een raam op het noorden. Waar het zonlicht niet schijnt kan de arbeid de klok rond adelen.
Hij laat hier maar mondjesmaat mensen toe, zegt hij. Maar vandaag heeft hij het houvast van zijn boeken nodig. Met name van die in het rek tegen de rechtse muur, metersbreed en metershoog: zijn filosofiecollectie, compleet van Adorno tot Zizek.
Van de Griekse mythologie waar hij zo vaak naar teruggrijpt, tot de cultuurmarxisten van de Frankfurter Schule die hem zo diep hebben beïnvloed. Zijn toren is niet van ivoor maar van papier.
Door het internationale succes van zijn jongste romans − Oorlog en terpentijn, De bekeerlinge, De opgang − zijn we vergeten, als we het al ooit hebben geweten, dat Stefan Hertmans in eerste instantie een dichter is, en in tweede instantie een essayist.
Vorig jaar verscheen Wij waar geen eind aan komt, een bloemlezing uit zijn poëzie, samengesteld door zijn vriend en collega Peter Verhelst.
En volgende week wordt Verschuivingen gepresenteerd, zijn eerste essay in tien jaar. Hij kijkt er met een bang hart naar uit, geeft hij toe:
“Ik ben zelden zo nerveus geweest aan de vooravond van een lancering. Hoe moet ik de ideeën uit dit boek straks verwoorden in lezingen en debatten? In een politiek klimaat dat zo extreem gepolariseerd is. Terwijl ik weinig talent heb voor gekibbel. In dit essay valt bijvoorbeeld niet één keer de term ‘woke’. Omdat ik dergelijke woorden kannibalistisch vind, ze vreten meteen elke context op waarin ze worden gebruikt.”
Waar gaat Verschuivingen over?
Botweg gesteld: over hoe alles met honderd per uur naar de kloten gaat, in deze vervloekte 21ste eeuw. Het klimaat, de zorgstaat en de democratie; de beschaving, de vrede en de vrijheid. Maar zo zou Stefan Hertmans het natuurlijk nooit verwoorden.
“Op vraag van mijn uitgever, De Bezige Bij, heb ik op een rijtje gezet wat mij dezer dagen bezighoudt”, zegt hij.
“De dingen die mij verontrusten als ik naar de wereld kijk, en waar ik soms van wakker lig. De problemen die we kennen en onderkennen, maar die we nog niet goed kunnen duiden, of waarvan we de potentiële impact nog niet kunnen inschatten.
“Omdat we in een tijd van overgang leven. Tussen oude zekerheden die verloren gaan en nieuwe oplossingen die we nog moeten verzinnen. Tussen ‘niet meer’ en ‘nog niet’, tussen hoop en vrees.
“Een tijd van verschuivingen. En dat is meestal een gevaarlijke tijd.
“Vervolgens heb ik mijn ideeën getoetst aan de inzichten van de filosofen uit mijn bibliotheek. Een begrip van de Duitse filosoof Theodor Adorno is de rode draad geworden.
“De ‘negatieve dialectiek’: er zit aan alles een onderkant die op een gegeven moment zal bovenkomen. Alles heeft een backlash. Het motto is een songtitel van David Bowie zaliger: ‘Where are we now?’”
Toen ik uw boek dichtsloeg verlangde ik, voor het eerst in mijn leven, naar een vroegere versie van de wereld. Met het klimaat, maar stilaan ook met de democratie, lijken we een point of no return te hebben bereikt.
“Ik heb nochtans hard mijn best gedaan om niet nostalgisch te worden.
“Ik schrijf natuurlijk vanuit mijn generatie, die van mei ’68. Maar ik probeer niet zo’n typische exponent van mijn generatie te zijn, aldoor mopperend en pruttelend over teloorgang.
“Ik heb een carrière in het onderwijs achter de rug. En ik heb een zoon die nu 26 is, met wie ik veel discussieer. Jonge mensen fascineren mij. Ik koester zelfs de illusie dat ik ze begrijp.
“Maar natuurlijk maak ik mij zorgen. Ik besef nu vooral hoe weinig zorgen wij ons vroeger hebben gemaakt. De jaren 70 en 80 van de vorige eeuw, wat een zorgeloze tijd was dat? We gingen uit tot vijf uur ’s ochtends, en om halfnegen stonden we fris en monter voor de klas. Het leven was een feest.
“Bovendien waren we ervan overtuigd dat het feminisme het pleit had gewonnen, dat racisme vanzelf zou verdwijnen, en dat het fascisme veilig opgeborgen zat in de geschiedenisboeken.
“De Europese verzorgingsstaat was de beste aller werelden, en de vrije meningsuiting en de democratie zouden uiteindelijk overal zegevieren. En kijk nu, dertig jaar later. Die schok heb ik willen delen.”
Vroeger schreef u zinnenprikkelende, opgewekte essays over de avant-garde en de populaire cultuur, over Lou Reed en Elvis Costello…
“Ja, mijn generatie leefde inderdaad tussen David Bowie en Walter Benjamin (Duits-Joodse cultuurfilosoof die in 1940 zelfmoord pleegde, red.)
“Die essays ontstonden vaak uit mijn lessen. Ik ben als jonge, naïeve germanist in het onderwijs terechtgekomen, in een kunstschool die men destijds de ‘vuilnisbak van het Gentse onderwijs’ noemde, maar waar natuurlijk de interessantste figuren zaten: de creatieve mensen, de contraire sujetten, de sterke persoonlijkheden.”
Zijn er oud-studenten van u die we moeten kennen?
‘O, zoveel! Van zanger Kid Coco en componist Dirk Brossé tot Sam Bettens. Eerst heb ik zestien jaar in het middelbaar onderwijs lesgegeven.
“In 1991 ben ik overgestapt naar de kunstacademie, het KASK, op het moment dat Chantal De Smet (feministe die mee aan de grondslag lag van de Dolle Mina’s in België, red.) daar directeur werd.
“Zij zei tegen mij: ‘Zestien jaar heb je alles kunnen vertellen wat je weet, hier zul je dingen moeten vertellen die je nog niet weet. Begin maar te studeren.’”
Bent u streng voor het onderwijs van vandaag, voor hoe het geëvolueerd is?
“Ik kan alleen maar zeggen wat iedereen zegt die het onderwijs van binnenuit kent: het is veel te administratief en bureaucratisch geworden. De leraren kreunen onder al het werk dat erbij komt, waardoor de essentie – onderwijzen, kennis overdragen – in de verdrukking komt.
“Ik heb andere tijden meegemaakt. Aan het einde van mijn loopbaan gaf ik kunstfilosofie. Mijn lesvoorbereiding, dat waren vier of vijf slagzinnen op een steekkaartje. Daarover converseerde ik dan twee uur met mijn studenten, drie uur ook als het moest.
“Socratisch lesgeven, hardop nadenken met de studenten, dat was voor mij het hoogste genot. Zeker wanneer ik iemand als Jan De Cock (de kunstenaar, red.) in de klas had, die voortdurend zijn vinger in de lucht stak en maar bleef discussiëren.
“Ik heb zelfs een tijdje lesgegeven na de uren, voor de diehards. Om zeven uur ’s avonds begonnen we eraan. Dan lazen we samen Gilles Deleuze of Jacques Derrida (Franse filosofen, red.), in het Frans. Na drie maanden waren we al tien bladzijden ver in de tekst. (lacht) Maar die hadden we dan ook helemaal doorgrond.
“Ja, het was soms hardcore. Maar toch was er zelden iemand die klaagde dat mijn lessen te moeilijk waren. De systematische betutteling en onderschatting van de studenten − en van het publiek in het algemeen: de kijker, de lezer – dát is de reden waarom het niveau gestaag daalt.
“Ik heb altijd geprobeerd om net boven hun hoofden te mikken. Dan moesten ze hun nek uitsteken om erbij te kunnen.
“Na die lessen was ik doorgaans zo opgeladen dat ik me naar huis haastte om de gedachten die ik had ontwikkeld neer te schrijven. Zo zijn veel van mijn essays tot stand gekomen. Rond middernacht was ik klaar en ging ik in de stad nog iets te eten zoeken. Wat een tijd.”
Uit Verschuivingen maak ik op dat u naast een boekenmens ook een natuurmens bent. Waar komt die bijna sentimentele liefde voor de natuur vandaan?
“Ze zit in mijn genen. Ik ben opgegroeid in een zeer landelijke omgeving, langs de boorden van de Schelde, tussen Sint-Amandsberg en Heusden-Destelbergen. Met mijn grootvader langs moederskant maakte ik kilometerslange wandelingen.
“Wanneer het geregend had vroeg hij: ‘Hoe kun je zien wat de westkant van de bomen is?’ Ik leerde dat het de bemoste kant was, waar het licht van de avondzon op viel.
BIO
- Geboren op 31 maart 1951 in Gent
- Schrijft romans, gedichten en essays
- Debuteerde in 1981 met Ruimte
- Brak in 2013 internationaal door met Oorlog en terpentijn
- Werd genomineerd voor de Man Booker Prize en de Premio Strega Europea
- Won de AKO Literatuurprijs en de Constantijn Huygens-prijs voor zijn hele oeuvre
“Met een oom ging ik vissen. Ik heb de Schelde zien vervuilen. Ik heb leren kijken. Later, als jonge dichter, heb ik dat gevoel teruggevonden bij Rainer Maria Rilke.
“Natuurobservatie is voor mij ook cultuurobservatie. Zoals ik naar de natuur kijk, kijk ik ook naar een schilderij van Carpaccio (Venetiaanse schilder, 1465-1525, red.): wat wordt daar allemaal gesuggereerd dat ons ontsnapt?
“Mijn grootvader langs vaderskant was parkwachter in het park van Boom, bij Antwerpen. Hij was een legendarische figuur, een rijzige man met een diepe basstem.
“Na de oorlog heeft hij het park van Boom eigenhandig opnieuw aangeplant, met zijn eigen spade. Mijn vader was ook zo’n bomenplanter, en ik ben later hetzelfde gaan doen. Overal waar ik ging wonen plantte ik bomen.
“In 1977 woonde ik in een kleine boerderij in de polders. Op een gegeven moment werd in mijn straat een rij prachtige oude knotwilgen gekapt. Later hebben ze die straat omgedoopt in Knotwilgenstraat. Zo pervers gaan we met natuur om: we geven onze straten de naam van wat we vernield hebben.
“In elke Bosstraat, Heidestraat of Akkerstraat heeft vroeger een bos, een heide of een akker gelegen, moet je maar denken. Van negatieve dialectiek gesproken. Dat was een emotionele déclic, toen ben ik een tijdje lid geweest van Agalev.
“Toen mijn vrouw Sigrid en ik nu bijna dertig jaar geleden een dorpshuis kochten in de Provence, en daar steeds langere vakanties gingen doorbrengen, was het alsof ik teruggeslingerd werd in de tijd. Ineens waren de geuren en de kleuren uit mijn jeugd daar weer. De eerste jaren leefde ik daar in een staat van euforie…”
Nu niet meer?
“De toestand verslechtert snel, ook daar. De klimaatcrisis wordt steeds zichtbaarder en voelbaarder. Afgelopen zomer was een catastrofe.
“Weken aan een stuk meer dan 35 graden, dagenlang binnen zitten met de luiken dicht. Het landschap dat zienderogen verdort, kapotgaat.
“In het Lac de Serre-Ponçon stond het water vijftien meter te laag. De afhellende oevers vormden een vlakte van wel honderd meter, bezaaid met dode bomen, dode takken en afval. De mensen die er gingen zwemmen, in dat eens zo heldere water, moesten nu over gloeiende stenen lopen, laveren tussen het afval… (stilte)
“Ik beken: in mijn natuurbeschouwingen zit wel wat nostalgie. Als ik terugdenk aan de betoverende oude landschappen uit mijn kinderjaren, aan de beken vol stekelbaarsjes, kleine bliekjes en kikkerdril: die beelden zijn we voor altijd kwijt, vrees ik, die komen niet meer terug.
“Hoe zeg ik het ook weer in Verschuivingen? (bladert door de drukproef die voor hem ligt) ‘Ongerepte natuur, dat is nog slechts een geheugenloze fantasie.’ Vandaag doen we aan geurtherapie.”
Naast ecologische ontwrichting ziet u ook sociale en politieke ontwrichting, omdat we tegenwoordig ‘in intersubjectieve bubbels van gelijkgestemden’ leven. Dat moet u even uitleggen.
“Simpel: er is geen door iedereen erkende objectiviteit meer. Alles is ‘opinie’ geworden. Zelfs de bevindingen van wetenschappers worden afgedaan als een mening. Met als gevolg dat we niet langer worden beschermd door de zekerheden van de rationaliteit.
“Neem de voxpops in onze journaals. Het gaat niet meer over het ongeval dat is gebeurd of de aanslag die is gepleegd, maar over de verschrikte reacties van de mensen die het hebben zien gebeuren. Niet het nieuwsfeit wordt geanalyseerd, maar de reacties erop.
“De opinie wordt het nieuws.
“Het openbare domein wordt zo een optelsom van subjectiviteiten. De sociale media hebben die evolutie nog versneld. Daar is publieke ruimte opgedeeld in bubbels van gelijkgezinden, die elkaar versterken in hun opinies en andersdenkenden verbaal te lijf gaan.
“Objectieve feiten die hen onwelgevallig zijn, worden met de gekste argumenten in twijfel getrokken. Maar wanneer de bubbelbewoners dan geconfronteerd worden met de verpletterende objectiviteit van klimaatverandering, wereldomspannende pandemieën en grote migratiestromen, is het natuurlijk ruw wakker worden.”
Sorry, maar hebben mensen niet altijd in bubbels geleefd? Familiale bubbels, de bubbel van een lokale gemeenschap, generatiebubbels, ideologische zuilen. Waarin zit de dramatische verschuiving?
“Goeie vraag. Inderdaad, de zuilen waren ook bubbels, maar de ideologie was hun verbindend element: een bepaalde manier om naar de samenleving en naar de wereld te kijken.
“En er was een duidelijk machtsstreven: men kwam op voor een grote groep in de samenleving – de socialisten voor de zwakkeren, de liberalen voor de sterkeren, de christen-democraten voor alle gelovigen – in de overtuiging dat men daarmee ook het algemeen belang diende.
“De postmoderne bubbels van vandaag zijn ideologieloos. Privézuilen, zou je kunnen zeggen. Het gaat niet over politiek of over de wereld, maar over subjectieve samenhorigheid.
“Peter Sloterdijk, de grote Duitse filosoof, noemt deze bubbels ‘schuim’: luchtbellen die voortdurend openspringen, opgaan in andere bubbels, tot die ook weer uit elkaar spatten.
“De publieke ruimte wordt fundamenteel instabiel, hopeloos versnipperd en politiek krachteloos.”
U beklaagt zich ook over de huidige ‘bekenteniscultuur’. Stromae die een nummer over zijn depressie mocht zingen in het Franse TF1-journaal: daar hebt u bedenkingen bij. Waarom?
“Wij kijken geregeld naar het nieuws op de Franse televisie, ik heb het live zien gebeuren. Het moment dat Stromae zich naar de camera keerde en het spreken overging in zingen: onvergetelijk, magistraal in scène gezet. Maar er werd wel een grens verlegd.
“Dat nummer werd behandeld als primetime nieuws. Het alibi van de nieuwsmakers was: door dit zo prominent in het journaal te brengen, helpen we de honderdduizenden, misschien wel miljoenen mensen die ook depressief zijn.
“Nogmaals: Stromae is ontegensprekelijk een groot artiest. Maar daarna begon ik mij af te vragen: klopt het dat men die mensen hiermee een hart onder de riem steekt? Dat lijkt mij allesbehalve zeker. Er zullen ook mensen geweest zijn die er nog meer door gefrustreerd raakten:
‘Ik heb die uitlaatklep niet, ik krijg die aandacht niet.’ ‘I can’t be a hero, just for one day.’ Niet iedereen is zo sterk als Stromae. En niet iedereen is opgewassen tegen de shaming en blaming die je tegenwoordig ten deel valt als je je diepste zielenroerselen prijsgeeft in de media.”
U pleit voor meer sociale distantie. Men gaat u wegzetten als een elitaire denker.
“Dat is dan maar zo. Ik vind dat we moeten opletten met wat we doen in de openbaarheid. We leven nu in het tijdperk van de globale intimiteit, van een soort emotioneel universalisme.
“Iedereen wordt geacht zijn diepste geheimen op tafel te gooien. We hebben de illusie gecreëerd dat dat ergens goed voor is, dat het helpt.
“Wij worden allemaal constant gemobiliseerd. We worden van ’s morgens tot ’s avonds bevraagd en geënquêteerd, we mogen over alles onze mening geven, onze gevoelens de vrije loop laten. De bekenteniscultuur, totale transparantie!
“Maar dat is waar Big Brother (in de dystopische roman ‘1984′ van George Orwell, red.) van droomde: dat we ons uit eigen beweging, met al onze intimiteiten, zouden uitleveren aan de openbaarheid.
“Het is een transparantie die het gevaar van totalitaire controle in zich draagt. Terwijl we denken dat we vrij zijn en dat we kunnen zeggen en ventileren wat we willen. Het autonome individu waar Kant over sprak: het is bijna niet meer mogelijk om dat te worden.
“Volgens Jürgen Habermas, een andere belangrijke Duitse filosoof, bestaat onze leefwereld uit een binnenwereld en een buitenwereld. We moeten ons ervoor hoeden om die twee werelden te veel door elkaar te laten lopen. Want dan lopen we onvermijdelijk schaafwonden op. Dán stevenen we regelrecht op een depressie af.
“Met je binnenwereld heeft niemand zaken. Je hebt het recht om je seksuele geheimen voor jezelf te houden. Als je je niet wilt outen, moet je dat vooral niet doen, wat anderen daar ook van vinden. Je intimiteit prijsgeven, dat is eigenlijk toegeven aan een totalitaire drang van de buitenwereld om te weten wie jij bent.
“Dat bedoel ik met sociale distantie: als je je waardigheid en je zelfrespect niet wil verliezen, moet je die grens bewaken. Want alles wat je in de etalage van de openbaarheid legt, zal onvermijdelijk verbleken.”
Over seksualiteit en agressie gesproken: volgens u leven we in het tijdperk van de mannelijke hysterie.
“Geef toe: Poetin, Trump, Bolsonaro, Boris Johnson, dat zijn toch hysterische figuren? Je leest en hoort van alle kanten dat het mannelijk geweld opnieuw toeneemt. Geweld tegen vrouwen, geweld tegen homo’s en transgenders, geweld in het verkeer en in het voetbal.
“Ten dele is dat het gevolg van een aantal andere verschuivingen in de samenleving. De man als kostwinner, de man als patriarch en beschermheer van de vrouw: dat is inmiddels een cliché uit het verleden. In alle hogere opleidingen worden de mannen nu intellectueel uitgedaagd door briljante vrouwen.
“Bepaalde mannen zijn daardoor gedesoriënteerd, worden kwetsbaar, vinden hun plaats niet meer in de samenleving. Allemaal heel begrijpelijk. Maar er zit toch iets in mannen wat vrouwen, euh, niet ventileren op die manier. Ik zal niet beweren dat de wereld automatisch beter wordt als vrouwen hem gaan besturen.
“Margaret Thatcher, Marine Le Pen, Giorgia Meloni, Liz Truss: sommige vrouwen spelen het machtsspel al even ruw en ongenadig als mannen.
(denkt na, lacht) “U zult gemerkt hebben dat ik dat hoofdstuk over de hysterische man met filosofische binnenpret heb geschreven. Ik ben uitgekomen bij de bekende vraag van Sigmund Freud: ‘Was will das Weib?’
“Ik heb daar een andere vraag tegenover gesteld: ‘Wat wil de man als hij zegt dat hij verlangt?’ Verlangt hij dan naar erkenning, naar autoriteit, of naar intimiteit?
“Vrouwen kunnen doorgaans heel goed en duidelijk formuleren waarnaar ze verlangen, wat ze verwachten van een partner. Mannen zitten daar veel meer mee in de knoei. Vaak verwarren ze verlangen met begeerte. Terwijl er een fundamenteel verschil is.
“Als je naar iemand verlangt wil dat nog niet zeggen dat je die persoon ook wil bezitten. Begeerte duidt erop dat je wil veroveren. Begeerte verkleint en versmalt je. Verlangen maakt je groter, rijker en ook sterker, want het hoeft zich niet noodzakelijk te realiseren.
“Ik herinner me een scène uit mijn roman Naar Merelbeke: de hoofdpersoon zit als jonge knaap op de achterbank van de auto en kijkt naar de zachte handen van zijn vader op het stuur. Ik voelde mij als kind heel erg beschermd door de handen van mijn vader.
“Er staat: ‘Toen begreep ik dat zachte mannen sterke mannen zijn.’ Dat blijft mijn overtuiging: de machoman is een bange man, en de zachte man, de man die nee zegt tegen geweld, is allesbehalve een softie.
“Het is een bekend fenomeen dat mannen die vervolgd worden wegens zware verbale agressie en zelfs doodsbedreigingen via sociale media, vaak in huilen uitbarsten als ze voor de rechter staan. Alsof ze ineens wakker schrikken en uit hun bubbel vallen. Ze hadden er kennelijk geen idee meer van dat er een buitenwereld bestaat waarin je niet kunt doen wat je wilt.”
Over naar de rauwe politiek, het speelveld waarop om de macht wordt gebikkeld. ‘Alles is veranderd toen multinationals rijker werden dan staten’, schrijft u.
“Ja, toen is het traditionele syndicalisme gestorven. En met die vorm van socialisme ook het gelijkheidsideaal, de mogelijkheid om de zwakkeren in de samenleving te beschermen en omhoog te duwen op de sociale ladder.
“1997, de sluiting van Renault-Vilvoorde: toen heb ik dat begrepen. Eerst slorpen de multinationals de subsidies op van de zorgstaat die werkgelegenheid probeert te scheppen voor zijn ingezetenen, dan profiteren ze van de belastingvrijstellingen, en vervolgens zeggen ze byebye met het handje. (zucht)
“Daar kunnen lokale vakbonden en politieke partijen weinig tot niks tegen beginnen. Dat betekent dat mensen zoals ik, die zich aan de linkerkant van het politieke spectrum situeren, zowel cultureel als sociaal, zich moeten buigen over de vraag: hoe kan links opnieuw reële politieke slagkracht krijgen?”
En het antwoord is?
“In een wereld die steeds meer afdrijft richting fascisme en totalitarisme, op een economische humuslaag van extreem neoliberalisme, moet links vooral wat minder de sympathieke Jan uithangen.
“Ook bij links zie je die verschuiving van ideologie naar opinie. Links is te veel een lifestyle geworden en te weinig een ideologie.
“Ook de linkse beweging is nu een postmoderne, intersubjectieve beweging van toffe mensen onder elkaar. Klimaatactivisten, antiracismeactivisten en genderactivisten.
“Mensen die verdraagzaamheid en openheid van geest prediken. Mensen die het goed bedoelen en de zachte waarden naar voren schuiven. Mensen die eigenlijk meer morele aanspraken maken dan politieke.
“Aan de overkant noemt men ze dan ook smalend gutmenschen.
“Maar politiek hoeft niet tof te zijn. Politiek is niet leuk, het is bittere ernst. En politiek moet vooral een duidelijk perspectief bieden: waar willen we economisch en sociaal naartoe? Wie moeten we verdedigen, en tegen wie moeten we een harde strijd voeren?
“De tweespalt tussen rood en groen wegwerken, dat zou nu prioriteit moeten krijgen. Het frustreert mij mateloos dat de bezorgdheid over de klimaatverandering wordt afgedaan als een groen dingetje, bijna als een luxeprobleem.
“Dat is perverse politiek, wegkijken, niet willen begrijpen wat er op het spel staat. Maar hoe gaan we de ecologische transitie die nodig is verkopen aan de zwakkeren in de samenleving? Dat wordt de grote uitdaging.
“Want wie wordt uitgesloten van de lage-emissiezones in de steden? De mensen die moeten rondtuffen in een autootje van dertig jaar oud. En wiens energie wordt onbetaalbaar? Die van de gewone mensen.”
De toestand is hopeloos, maar helemaal wanhopig ziet u er niet uit.
“Vindt u echt dat ik een pessimistisch boek heb geschreven? (denkt na) Het is zoekend en tastend, dat zeker. Maar het eindigt wél met een hoofdstuk over de hoop als cultureel principe.
“Ik begin met die regel van Bowie: Where are we now? En ik eindig met de tweede zin uit dat refrein: ‘The moment you know you know you know’.
“De poëzie van Bowie is soms hermetisch, maar ik denk dat hij daarmee wilde zeggen: op het moment dat je je van iets bewust wordt, weet je waar je bent, weet je waar je aan toe bent.”
Lees ook
Vul hieronder de zoekopdracht Stefan Hertmans in en vind veel meer berichten.
Bron: De Morgen