Tinneke Beeckman – De adder wist al: de mens is niet te vertrouwen


De fabels van Jean De La Fontaine blijven actueel, schrijft Tinneke Beeckman. Al zijn ze onrechtvaardig en wreed, machthebbers blijven zichzelf redelijk en rechtvaardig vinden.

Tinneke Beeckman – De Standaard

23 april 2025

Leestijd: 5 min


De woorden om het nieuwe te begrijpen zijn soms in een oude taal geschreven. Dat dacht ik toen ik tijdens de vakantie de fabel De man en de adder (L’homme et la couleuvre, uit 1678) las, van Jean de La Fontaine (1621-1693).

Een man ving een adder en wilde die ombrengen. Hij meende zo een goede daad te verrichten, de adder staat symbool voor ondankbaarheid en slechtheid.

Het dier protesteerde zachtjes en vroeg aan de man of het heel even openhartig mocht zijn. Als alle ondankbare wezens moeten sterven, wie mag er dan nog blijven leven? En is de mens niet veel ondankbaarder dan de slang?

De man stond even stil bij die argumentatie en wilde die wel overwegen: laten we het geschil voorleggen aan een neutrale partij.

Daarop riep de slang een koe. Die stond vlakbij, ze kwam meteen. Ze vond dit een makkelijke kwestie. Ze had haar hele leven aan haar meester gewijd, haar melk en haar kinderen jarenlang afgestaan. Uiteindelijk werd ze afgedankt en op een kaal stukje wei gezet.

Zou ze slechter behandeld zijn door een slang? De koe dacht van niet. De man reageerde verbijsterd. Ze is gestoord, besloot hij.

Goed, zei de slang, we raadplegen de os. Die vertelde een gelijkaardig verhaal: een leven lang had hij zich afgebeuld, om uiteindelijk geofferd te worden. Die vervelende kletskous speelde voor aanklager, niet voor rechter, morde de man.

De slang koos dan een boom om het geschil te beslechten. Die onthulde dat zijn lot nog erger was. Een leven lang beschermde hij de mens tegen weer en wind en sierde hij tuinen, maar zou onder de bijl eindigen.

De man ergerde zich aan al die kritiek, hij wilde liever zijn gelijk halen. Daarbij vond hij zich al te goedhartig, omdat hij naar die wezens had geluisterd. Dus nam hij de zak met de slang en verpletterde het reptiel tegen de muur.

Zo gaat het bij de ‘grands’, schrijft La Fontaine, de ‘machtigen’ voelen zich beledigd door redelijke argumenten, want ze verbeelden zich dat alles voor hen bestaat. Wat kun je dan nog doen? ‘Parler de loin ou bien se taire’.

Die fabel kun je op meerdere manieren lezen, zoals de meeste fabels van La Fontaine.

Een politieke interpretatie: het heeft geen zin om machthebbers te bekritiseren, ze luisteren toch niet. Al zijn ze onrechtvaardig en wreed, ze blijven zichzelf redelijk en rechtvaardig vinden. Het is zelfs gevaarlijk om in de buurt van zo’n machthebber te verblijven, in de hoop dat je hem tot redelijkheid kunt aanzetten.

La Fontaine hield zich dan ook ver van Versailles en het hof van Lodewijk XIV. Dat hof werd volgens hem door vleiers en intriganten bevolkt.

Op afstand blijven betekent hier ook: op een indirecte manier bespreken. In tijden van censuur kun je de macht alleen hekelen door verhalen te vertellen.

Dat Lodewijk XIV zijn macht misbruikte, maakte La Fontaine al vroeg mee. Zijn eigen beschermheer, Nicolas Fouquet, werd op Lodewijks bevel in een kerker opgesloten.

Na een schijnproces werd hij tot levenslange, eenzame opsluiting veroordeeld. Het was een aanfluiting van de rechtsgang. La Fontaine was een van de weinigen die Fouquet publiekelijk bleef verdedigen.

Een andere interpretatie van de fabel is evengoed mogelijk. La Fontaine kijkt kritisch naar de mateloze mens, die zich opwerpt als heerser van de natuur.

In een eerdere fabel formuleerde La Fontaine een scherpe kritiek op de ‘nieuwe filosofie’ van zijn tijd, op het denken van Descartes. Die plaatste de mens in het centrum van de schepping.

In zijn Discours à Madame de La Sablière trekt La Fontaine van leer tegen de cartesiaanse idee dat dieren niet meer dan machines zouden zijn; dat je hun lichamen met de radertjes van een uurwerk kunt vergelijken. Alsof ze geen passies, geen gevoelens, geen wil hebben. 

La Fontaine verkiest het beeld van een gevarieerde, levendige natuur waarin dieren eigen kwaliteiten en mogelijkheden hebben.

Dat dieren maar een leeg lichaam zouden zijn, zonder ‘esprit’, wil hij niet geloven. En de mens, suggereert hij, is ook maar een dier. Weliswaar eentje met een buitensporige eigendunk: zelfs wanneer de natuur aangeeft dat hij zijn boekje te buiten gaat, wil hij niet luisteren.

Je kunt de fabel op een concrete, persoonlijke manier lezen; als een waarschuwing voor de vele manieren waarop je aanmerkingen negeert, als die je niet bevallen.

Wanneer je denkt te weten wat het betekent om het kwade te bestrijden, zonder dat je de moeite neemt om een ander perspectief te begrijpen.

Je merkt niet eens hoe je anderen tot een middel herleidt, en welke schade je in je zelfverklaarde grootsheid aanricht.


Tinneke Beeckman is filosofe en schrijfster.
Haar column verschijnt tweewekelijks op donderdag.


‘De man en de adder’, van Benoit-Louis Prevost uit 1759. © getty

Lees ook

Klik hier of op de hyperlink hieronder
en vind andere columns van

Tinneke Beeckman


Bron: De Standaard

Welkom op Facebook

Welkom op Bluesky

Naar de website


Scroll naar boven