We moeten nieuwe gemeenschappelijke rituelen vinden om onze doden te begraven, vindt Tinneke Beeckman.
Tinneke Beeckman – De Standaard
27 februari 2025
Leestijd: 4 min
Onlangs ging ik naar een begrafenis. Die was helemaal op maat van de overledene georganiseerd: de ceremonie, het decor, de foto’s, de getuigenissen en verhalen. Het was een ontroerend en treffend eerbetoon.
Toch miste ik iets. Dat had minder met een verlangen naar het goddelijke te maken dan met wat wezenlijk menselijk is: het idee dat de dood deel uitmaakt van ieders leven. Iemands dood is nooit helemaal van die persoon alleen.
Dat iemand plots verdwijnt, onbevattelijk en ongrijpbaar, informeert iedere mens over hoe hij zijn leven kan leven. Dat slaat bijvoorbeeld op de verplichting tot begraven zelf.
In Slouching towards Bethlehem neemt Joan Didion dat laatste als kernmoment voor het morele leven: overledenen mag je niet aan hun lot overlaten.
Iemand verlaat de wereld van de levenden en verhuist naar het rijk van de doden.
Zelfs al geloof je niet in een leven na de dood, zoals ik, dan nog voel je dat de overledene iets gemeenschappelijks heeft met alle andere overledenen, én met de levenden, die onvermijdelijk, vroeg of laat, dezelfde overtocht maken.
Een ritueel benadrukt die gelijkheid. Ook jij wordt niets in het niets, zoals alle anderen.
Het idee over wat er na de dood zou kunnen gebeuren dat me het meest aanspreekt, vertrekt van die gelijkheid.
In de Oudheid schreef de satiricus Lucianus dialogen die de doden in de onderwereld voerden. Hoe ze ook geleefd hadden – arm of rijk, onbekend of illuster – het maakte niets meer uit. Iedere overledene had dezelfde veerboot over de Styx moeten nemen.
Je beleeft belangrijke gebeurtenissen en transities dus heel persoonlijk en individueel en toch ben je juist op dat moment intens met anderen verenigd.
Die gedachte trof me ook bij mijn bevalling. Ik werd een van de miljoenen vrouwen die hetzelfde hadden meegemaakt, overal ter wereld, en doorheen de tijd.
In haar boek Oersoep noteert Bregje Hofstede iets gelijkaardigs over haar moederschap: “Daar, op het kruispunt van generaties, heeft de tijd me aangeraakt. (…) Elke zwangere heeft de wereld in haar buik.”
Toen Hofstede zwanger werd, zei haar moeder: “Een kind krijgen is de grootste klap die je jezelf kunt uitdelen.”
Eerst leek dat te betekenen dat een zwangerschap zwaar is. Maar nadien begreep de auteur wat haar moeder bedoelde:
“Een kind krijgen is de grootste klap die je je Zelf kunt uitdelen.” Ze had de hoofdletter niet gehoord.
Die verschuiving naar minder Zelf volgt uit de relatie met het kind, dat je leven overneemt. Je verandert en kijkt anders naar jezelf. Meer vanuit die verbondenheid, met het kind, met het leven, met anderen.
Rituelen onderstrepen en bevestigen in het beste geval die connectie. Ze helpen om jezelf te overstijgen, en precies daardoor dichter bij iets van jezelf te komen.
Bij hedendaagse plechtigheden wordt het tekort aan die gemeenschappelijkheid paradoxaal genoeg met individualisme opgevuld.
Die nadruk op het individuele verleden van de overledene houdt de dood voor de levenden ook handig op een afstand.
“Tja, hij was een verstokte roker”, zei iemand na de begrafenis. Het was geruststellend: “Ik rook niet, dus mij zal dit niet overkomen.”
Terwijl de dood je natuurlijk wél zal overkomen. Dat je niet weet wanneer of hoe, verandert daar niets aan.
In zijn lied ‘Who by fire?’ somt Leonard Cohen op hoe mensen sterven: door vuur, water, pillen, poeder, lawines, zelfmoord …
Hij liet zich daarbij inspireren door het Joodse Jom Kipoer gebed ‘Netane Tokef’.
Aan het einde van elke strofe verschuift Cohen de vraag: van “Wie zal op deze manier sterven” naar “Wie mag ik aanmelden?” (“Who shall I say is calling?”). Is het wel God?
Cohen laat de vraag open. Het gaat dan ook niet zozeer over een eventuele God, maar over de verhouding: een mens krijgt onverwacht (en veelal ongewenst) bezoek.
De dood hoeft geen toestemming te vragen, een mens bepaalt doorgaans niet wanneer de tijd gekomen is. Al staat zijn naam wel op de deurbel en zijn de omstandigheden altijd specifiek.
Hoe een betere begrafenis er zou uitzien, weet ik niet meteen.
Eeuwenlang leverde de kerk de rituelen voor de belangrijkste momenten van initiatie en transitie in het leven:
- de geboorte
- de puberteit
- het huwelijk
- de dood.
Wie in die traditie is opgegroeid, grijpt wellicht nog terug naar die rituelen.
Veel mensen staan evenwel buiten die traditie en voelen zich om allerlei redenen niet aangesproken door wat de kerk te bieden heeft.
Maar het is niet makkelijk daarop een geschikt antwoord te vinden, dat elk moment viert en eert, en tegelijk zin geeft en verbindt.


Tinneke Beeckman is filosofe en schrijfster.
Haar column verschijnt tweewekelijks op donderdag.

Lees ook
Klik hier of op de hyperlink hieronder
en vind andere columns van
Bron: De Standaard