Tinneke Beeckman – Heb ik een psychische stoornis of is het leven soms gewoon moeilijk

Stoornis

De uitersten zijn eenvoudig te herkennen: mensen met een zware mentale stoornis en mensen die zeer gezond zijn. Maar wat met de mensen die daartussenin vallen?

Tinneke Beeckman – De Standaard


Eén op de vijf Vlamingen leed het voorbije jaar aan een psychische stoornis, volgens de Public Mental Health Monitor.

Zorgnet-Icuro financiert de universitaire leerstoel die deze bevindingen maakte. De organisatie pleit voor een aangepast beleid en meer middelen. Terecht, want vaak krijgen hulpbehoevende mensen geen behandeling.

Sommigen weten niet waar ze terechtkunnen, denken dat ze alles zelf moeten oplossen of vrezen te worden weggezet vanwege hun mentale problemen. Wie wel weet waar hij terechtkan, krijgt soms met lange wachtlijsten te maken.

Tegelijkertijd bestaat er een ander risico: dat mensen met klachten onterecht de diagnose van een stoornis krijgen.

Die vergissing kan tot overbodige of foute behandelingen leiden.

Beide problemen kunnen tegelijk bestaan: te weinig hulp voor wie het echt nodig heeft, te veel aandacht voor een groep met kwaaltjes, maar zonder stoornis.

Of klachten ook echt stoornissen zijn, hangt af van een psychiatrisch classificatiesysteem: als je voor een bepaalde tijd een aantal symptomen hebt, die je leven ernstig verstoren, krijg je een bepaalde diagnose.

Het belangrijkste classificatiesysteem is de DSM – Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders.

Vooral in de laatste versie (DSM V) werden de definities van ziekten breed opengetrokken, zodat een veel grotere groep mensen – ook kinderen en jongeren – er makkelijk onder vallen.

Zo ontstaat volgens psychiater Allen Frances diagnostische inflatie.

In Saving normal. An insider’s revolt against out-of-control psychiatric diagnoses, DSM-5, big pharma and the medicalization of ordinary life geeft Frances tientallen voorbeelden van overdreven (of ronduit foute) diagnoses met dramatische gevolgen.

Diagnostische inflatie gebeurt wanneer ongemakken die bij het dagelijkse leven horen, als stoornissen worden beschouwd.

Frances stelde de DSM III mee samen, en had zelfs de leiding over de herziening in DSM IV in 1994. In zijn boek is hij ook scherp voor zijn eigen mislukte pogingen om diagnostische dwalingen te beperken.

Mentale stoornissen classificeren is moeilijk. Voor mentale ziekte bestaan geen eenduidige biologische of neurologische markers die tot een onbetwistbare diagnose leiden, zoals bij fysieke ziekte wel het geval is (bij kanker is er een tumor, bijvoorbeeld).

In de praktijk zijn de twee uitersten eenvoudig te herkennen: mensen die zeer gezond zijn en mensen die een zware stoornis hebben.

Het midden is lastiger te beoordelen. Wat is het verschil tussen mensen die het redelijk goed maken (ondanks klachten) en mensen die toch een milde vorm van stoornis hebben?

Om met die onzekerheid om te gaan, zijn er twee opties.

Je ontwerpt een meetinstrument dat specifiek is, met strenge criteria voor een diagnose. Helaas riskeer je zo een aantal patiënten niet op te merken.

Of je hanteert een gevoeliger instrument, dat sneller naar een ziektebeeld wijst. Zo mis je niemand, maar bestaat de kans dat je te veel mensen als ziek beschouwt.

Oorspronkelijk, in 1980, had de psychiatrie meer sensitiviteit nodig, want veel zieken werden niet opgemerkt. Nu is de slinger doorgeslagen, aldus Frances: te veel mensen krijgen een label.

De overdaad aan diagnoses kent veel oorzaken.

Een DSM moet eenvoudig zijn, dus persoonlijke en contextuele factoren worden niet meegerekend (of iemands depressieve symptomen met een acuut verlies te maken hebben, bijvoorbeeld).

Verder verwachten mensen homogener gedrag; er is weinig geduld met wie zich excentrieker of apart gedraagt.

En er heerst veel perfectionisme: iedereen, ook kinderen en jongeren, moeten aan torenhoge eisen voldoen.

Daarbij willen veel mensen zich het liefst perfect tevreden voelen. Dat is een onhaalbaar ideaal.

Vooral over de medicalisering van kinderen geeft Frances pijnlijke voorbeelden.

De beste voorspeller of een kind de diagnose van ADHD krijgt, is de verjaardag: de jongsten van de klas hebben bijna tweemaal meer kans. Die kinderen zijn vaak minder matuur dan hun klasgenootjes.

De symptomen – niet kunnen stilzitten, zich moeilijk kunnen concentreren – horen bij de leeftijd. Helaas krijgen sommigen te snel een label en de bijbehorende medicatie.

De invloed van machtige farmaceutische bedrijven speelt een rol – in Amerika mogen die hun producten rechtstreeks aan gebruikers promoten.

Artsen staan onder tijdsdruk. Dat doet Frances allemaal omstandig uit de doeken.

Hij klaagt aan hoe de DSM een te brede maatschappelijke impact heeft.

Het boek diende als hulpmiddel voor psychiaters en psychologen. Nu gebruiken lobbygroepen, verzekeringsmakelaars, juristen, werkgevers en vele anderen het evengoed.

Dat oneigenlijke gebruik werkt ook die inflatie in de hand.

Het lijkt er soms op dat het beleid rond mentale gezondheid in één richting moet verlopen: meer investeringen, meer behandelingen.

Sommige mensen hebben inderdaad méér professionele hulp nodig.

Tegelijk is er een andere opgave: erop toezien dat mensen zonder mentale aandoeningen geen stoornissen worden aangepraat.

Want die overdaad aan behandelingen, soms met allerlei pilletjes, kan ook leed creëren.

Saving normal

Stoornis
© Alexander Meeus

Lees ook


Lees ook

Klik hier of op de hyperlink hieronder en vind andere columns van

Tinneke Beeckman


Bron: De Standaard

Welkom op Facebook

Naar de website


Scroll naar boven