Er zijn heel veel misverstanden over de literatuur, maar hier is tweevoudig Libris-winnaar Rob van Essen zeker van: de literatuur is dood. Hoe hij dat weet?
“Ik was op de begrafenis.”
Rob van Essen – De Standaard
De begrafenis van de literatuur vond vorig jaar in mei plaats, in de Bourlaschouwburg in Antwerpen.
Er werd een roman gepresenteerd. Of beter gezegd: er werd een roman in de markt gezet.
Het lijvige boek, dat handelde over een Griekse politicus van voor de jaartelling, was al groots aangekondigd, met reusachtige posters, en interviews met de auteur, en wat al niet.
De schouwburg was afgeladen, ik zat op de bovenste ring, het zaallicht doofde, daar was de auteur.
Gezeten in een luxueuze zetel werd hij met eerbied geïnterviewd, hij vertelde de dingen over het boek die hij ook in eerdere interviews had verteld, en ook al in de filmpjes die voordien op geïnteresseerde potentiële lezers waren losgelaten.
De gedragen toon van de auteur paste bij de statische, plechtstatige belichting.
Bio
- Rob van Essen (61)
- Een Nederlandse schrijver en vertaler.
- In 2019 en 2024 won hij de Libris Literatuurprijs met De goede zoon en Ik kom hier nog op terug.
De setting, het licht, de toon, het ontzag, de aria van de sopraan tussendoor – alles ademde hoge cultuur, behalve dat er niets meer ademde.
Het was een begrafenisdienst, en de dode, dat was de literatuur.
Misschien was ze wel tijdens de plechtigheid overleden, omdat ze geen lucht meer kreeg. Alles was dichtgetimmerd, niets was aan het toeval overgelaten, er was geen ruimte voor verrassing, voor vreugde, voor vervoering.
Al die hoogculturele vormelijkheid: hier werd geprobeerd een roman van de drukkerij rechtstreeks naar de canon te katapulteren.
En de canon is, zoals we weten, het kerkhof van de literatuur.
Laat ik er niet omheen draaien, het boek in kwestie was Alkibiades, de schrijver ervan Ilja Leonard Pfeijffer. Tegen beide heb ik niets.
Het gaat me om het grotere geheel waarin zowel boek als schrijver op dat moment fungeerden.
Want er was nog iets aan de hand met de lancering van dat boek.
Al ruim van tevoren werd door auteur en uitgever steeds weer benadrukt dat het verhaal, ondanks dat het zich meer dan tweeduizend jaar geleden afspeelde, actueel was.
Want het ging over een periode waarin de democratie in gevaar was, en, nou ja, ook nu, toch, ook nu was de democratie in gevaar.
Ook het stuk dat de auteur tijdens de presentatie, begrafenis, voorlas, benadrukte dit nog eens.
En wat zag je vervolgens in de maanden erna?
Lezers die het boek uit hadden, schreven op sociale media en andere sites dat het een boek was dat je aan het denken zette, want net als toen, in het oude Griekenland, was ook nu de democratie in gevaar.
Maar dat is geen lezen, dat is het maken van een invuloefening.
Ach – die fatale combinatie van literatuur als iets hoogstaands, iets van heilige culturele waarde; en dat eeuwige misverstand dat een roman iets moet zeggen over de huidige tijd, en het liefst iets geëngageerds natuurlijk.
Zeg! De democratie is in gevaar!
O, ja, nou, wat heb je eraan gedaan?
Nou, eh, ik, eh, ik heb er een roman over gelezen.
Ach – die straatrumoerdiscussie.
Ik geloof dat ik zeventien was toen literatuur wetenschapper Ton Anbeek de eerste oproep deed om meer straatrumoer in de literatuur te brengen, meer reflectie op de actualiteit, meer aandacht voor de wereld om ons heen, meer maatschappelijke relevantie.
En hoe vaak is die oproep later niet herhaald? In de praktijk komt het erop neer dat zoiets niet van buiten naar binnen gaat, van de wereld naar de literatuur, maar van binnen naar buiten.
De schrijver zegt trots tegen de lezer: kijk eens hoe ik de actualiteit in mijn werk heb verwerkt, mijn werk doet ertoe, want de buitenwereld komt erin voor!
En wanneer ze het boek uit hebben, leunen de lezers vergenoegd achterover, die hebben zojuist iets gelezen waar de actualiteit in voorkwam.
Ze hebben hun tijd niet verspild, want de buitenwereld kwam erin voor! Die buitenwereld zelf zal het ondertussen een worst wezen of ze in een roman voorkomt of niet.
Literatuur is er niet om ons op te voeden. Ook voordat we Agatha Christie lazen, wisten we al dat het niet goed was om gepensioneerde kolonels te vermoorden, in de bibliotheek, met een kandelaar.
Romans waarin de wereld wordt geduid – niets ergers dan dat. O, was er maar een roman over het klimaatprobleem, dan wist ik wat ik erover moest denken!
Welnee, daar hebben we non-fictie voor.
Nee, we willen romans over het klimaat probleem omdat dan de literatuur zou meetellen, deel zou uitmaken van de actualiteit, hedendaags, van belang voor het discours van de dag, subsidiabel.
En daar zien we de literatuur als een oud, gerimpeld en al bijna-dood wezentje hijgend achter de actuele gebeurtenissen aanrennen en roepen: ik zie je!
Ik zie je, wacht maar, ik verwerk je in mijn verhaal! En dat alles in de hoop om ook zelf een actuele gebeurtenis te worden, waar dan weer andere gerimpelde wezentjes achteraan rennen.
We hebben het verkeerd begrepen.
Of literatuur al dan niet relevant is, heeft niets te maken met de geforceerde inspanning om de wereld er bewust in te proppen – ze ging al over de wereld, ze is altijd al over de wereld gegaan, daar hoefden de schrijvers niets aan te doen!
Het zou net zo raar zijn om van een roman te eisen dat die over u en uw specifieke problemen zou gaan – ze gáán al over u!
Alle romans! Geen één uitgezonderd!
Het zijn juist die eisen van actualiteit en relevantie die de literatuur van vandaag vaak zo plechtstatig maken.
Schrijvers die zelf overtuigd zijn van hun belang, niet het belang van hun proza, maar het belang van de verbinding die ze door middel van dat proza leggen met de actualiteit; dat gaat geen soepel en speels proza opleveren.
***
Er zijn veel misverstanden over literatuur. Een ervan is dat je er empathischer van zou worden. Dat idee hoort bij de pogingen om literatuur relevant te houden, net als de behoefte aan reflectie van en op de eigen tijd.
Ik geloof er niet zo in. Ik ken in ieder geval genoeg verstokte lezers bij wie ik denk: als dit jouw empathische zelf is, dan ben ik blij dat ik je nog niet kende voordat je begon met lezen.
Het zijn niet de personages die je tegenkomt als lezer, het zijn niet de personages die je van binnenuit kan ervaren.
Er is maar één ander die je in de literatuur kan tegenkomen en dat is, uiteraard, de schrijver.
Ook de wereld kom je niet tegen als lezer. Die indruk wordt vaak gewekt, maar als je de wereld tegenkomt, is het nog altijd de wereld volgens de schrijver die je leest.
Dit ligt zo voor de hand dat het vaak vergeten wordt. Het is niet echt. De schrijver beschrijft niet, hij verzint. Je zit in zijn hoofd. En ik weet het niet hoor, ik ben schrijver, ik ken een paar schrijvers, ik weet niet of dat de hoofden zijn waar je in wil zitten.
***
In eenzame jaren, eigenlijk al van kinds af aan, heb ik de ander willen zijn. Ik heb door de straten gelopen waar ze woonden en waar ze ’s avonds de gordijnen openlieten, ik heb voor de ramen gestaan van de appartementen die ik bewoonde en naar de verlichte ramen aan de overkant gekeken. Ik heb de mensen willen zijn die ik daar zag in hun interieurs.
Kijk ze daar eens zitten, rustig lezend, pratend, levend. Ze zijn niet radeloos, ze zijn niet nerveus, ze gaan vanzelfsprekend hun gang, kijk nou toch, ze moeten niet over drie dagen naar de tandarts voor een wortelkanaal behandeling, ze staan niet voor het raam naar mij te kijken, zoals ik naar hen, ze hebben iets beters, iets vanzelfsprekends te doen. Zij wel.
Het ging er niet eens om dat ze gelukkig waren, want of ze dat waren wist ik niet, het ging erom dat ze bestonden, terwijl ik over mijn bestaan verre van zeker was.
Ze bestonden uit één stuk, net als hun interieurs, hun kleding, het was er allemaal, het bestond allemaal buiten mij om en ik wilde er deel van uitmaken; in plaats daarvan maakte ik deel uit van mezelf.
En mij hadden ze niet nodig.
Ik had hen nodig.
We hebben de ander nodig.
Aan onze eigen vierentwintiguurs-ervaring alleen kunnen we geen beeld ontlenen van wat het is mens te zijn. We definiëren onszelf als mens naar aanleiding van de buitenkant van de ander. Mens zijn is buitenkant. Zonder die abstrahering gaat het niet.
In de ander zien we onszelf en via die omweg zien we die ander ook als mens van vlees en bloed met emoties en het vermogen pijn te lijden en vreugde te voelen. De ander maakt ons tot mens. Door contact met de ander leren we over die ander en over het leven en over onszelf. Altijd geeft de ander ons de indruk: aha, zo is het om mens te zijn.
Het duurde dus wel even voor ik doorhad dat ik niet zozeer daar wilde zijn, in hun interieurs of tussen hen in bewegend in de straten, maar dat ik ze daadwerkelijk wilde zijn, en niet een van hen, niet één ander, maar iedereen, dat ik hun gemeenschap wilde zijn, en eigenlijk ook hun meubilair, hun huizen, het licht dat uit hun lampen op ze scheen. En als ik dan maar lang genoeg doorga, moet ik concluderen dat ik de hele wereld wilde zijn. Alle anderen samen. Dat is geen megalomanie, dat is eenzaamheid.
En zo stond ik daar, zo liep ik daar, en keek naar de ander. Er werd om hen gegeven, ze gingen met elkaar om, tenminste, dat kon je erbij bedenken. Daar ging het om: je keek naar de ander en kon er van alles bij bedenken.
En dat ben ik blijven doen, ik verdien er mijn geld mee: ik bedenk er van alles bij. Dat is mijn gloeiende en vooralsnog niet uitdovende kern.
Het bieden van de mogelijkheid tot escapisme is niet de onbelangrijkste functie van de ander. Dezelfde mogelijkheid biedt literatuur.
Was die niet dood? Nee, inderdaad, toch niet helemaal, daar is ze toch iets te groot voor, daarvoor heeft ze ook iets te veel verleden, en dat leeft nog altijd.
Wilt u levende literatuur, lees dan dode schrijvers. En pak het escapisme dat ze bieden met beide handen aan. Vergeet het engagement maar even, de juiste morele houding, vergeet de verantwoorde blik op de wereld, de wereld krijg je niet te zien, daar zijn andere vormen voor.
Kijk, daar is de schrijver alweer. Hij heeft er van alles bij bedacht, de lezer slaat het boek open en zit in het hoofd van de schrijver en neemt het verhaal tot zich, het ligt al kant-en-klaar te wachten.
Het escapisme van de schrijver wordt het escapisme van de lezer, en zo ontsnappen ze samen, schrijver en lezer, elk op hun eigen spoor. Weg van de plechtstatige belichting en het dichtgetimmerde programma, het invul-lesje, het verstikkende.
Laten we ontsnappen.
Dit is een ingekorte versie van de literaire preek die Rob van Essen onlangs in Nijmegen hield en die integraal te lezen is op zijn blog
Lees ook
Bron: De Standaard