Met Stoute Schoenen heeft Bart Van Loo een vervolg klaar op de bestseller De Bourgondiërs, en het succes zal er niet minder op zijn. De vraag moet gesteld: wat kunnen schrijvers zoals hij wat professionele historici niet kunnen?
Walter Pauli – Knack
Stoute schoenen – In de voetsporen van de Bourgondiërs is een titel met een dubbele laag.
Eén: Bart Van Loo vertelt opnieuw de geschiedenis van de Bourgondiërs. Deze keer neemt hij de lezer mee op een tocht naar de lieux de mémoire waar de historische feiten zich voltrokken. Dat traject van een stevige eeuw vol Bourgondische geschiedenis legt Van Loo samen met zijn lezers te voet af.
De tocht begint in de Gentse Sint-Baafsabdij, waar aartsvader Filips De Stoute in 1369 in het huwelijk trad met Margaretha van Male, de dochter van de graaf van Vlaanderen.
Het einde ligt in het Musée royal de Mariemont in Henegouwen. Daar worden de originele aquarellen bewaard die dienden ter illustratie van de albums van ’s Lands Glorie, een populair-historisch prentenboek voor kinderen uit de tijd van la Belgique de papa.
Met het bijna abstracte prentje nummer 182 ontstond de fascinatie van Bart Van Loo voor de Bourgondiërs.
Het toont een winterlandschap in 1477, en twee mannen die kijken naar een nauwelijks zichtbare schaduw in de sneeuw: het door wolven aangevreten lijk van Karel De Stoute, de laatste mannelijke hertog. Op het slagveld nabij Nancy was zijn hoofd met een bijl in tweeën gekliefd.
In het diepst van zijn gedachten is Bart Van Loo de laatste erfgenaam van de Bourgondische hertogen.
In zijn inleiding vertelt hij nog eens hoe hij bij de voorbereiding van zijn eerste Bourgondiërsboek zijn sportschoenen onder handen liet nemen – tussen het schrijven door pleegt hij hardop nadenkend rondjes te lopen in zijn bureau.
‘Op de ene schoen liet ik Philippe graveren, op de andere le Hardi’, naar stamvader Filips de Stoute. Vandaar ook dus deze Stoute schoenen.
De P van Philippe is er intussen afgesleten, geeft hij toe, maar er kan wel een nieuw paar sneakers af.
Uitgeverij De Bezige Bij verkocht liefst 375.000 exemplaren van De Bourgondiërs, vertalingen inbegrepen. Dat is niet zomaar ‘veel’, dat is een astronomische oplage – zeker voor non-fictie.
Een non-fictieboek waarvan 3000 exemplaren werden verkocht, noemt een beetje uitgever doorgaans een bestseller.
De romanist
De meeste boeken worden aan het publiek voorgesteld, een verwachte bestseller als Stoute schoenen wordt – we citeren de promotekst – gelanceerd.
Dit weekend vonden in Gent de ‘Bourgondische dagen’ plaats. Wie zich op tijd inschreef, kon mee op een Stoute schoenen-wandeltocht door de stad, een route gebaseerd op het eerste hoofdstuk van het boek. Alle kaartjes waren in een vloek en een zucht uitverkocht.
Geïnteresseerden kunnen zich ook inschrijven voor de tournee Stoute Schoenen: een avond met Bart Van Loo.
De auteur doet niet alleen Vlaanderen maar ook Nederland aan, van Den Haag tot Nijmegen en van Rotterdam tot Breda.
Van Loo beperkt zich niet tot het voorlezen van bladzijden uit zijn boek, meldt zijn website, hij brengt ‘misschien een gedicht van Baudelaire’, ‘wie weet zingt hij een flard Aznavour?’ of ‘trakteert hij ons op de strafste seksscène uit de Franse literatuur?’
Bart Van Loo is van opleiding geen historicus maar een romanist. Hij is een specialist van de Franse literatuur, een kenner van de Franse geschiedenis, een liefhebber van de Franse keuken en de echtgenoot van een française.
Dat alles vormt de basis van zijn literaire productie. In Parijs retour. Literaire reisgids voor Frankrijk (2006) stapte hij door het land in het spoor van de beroemde negentiende-eeuwse auteurs Victor Hugo, Honoré de Balzac en Émile Zola.
Nadien verscheen Als kok in Frankrijk. Literaire recepten en culinaire verhalen (2008), een literaire ode aan de goede smaak.
En dan was er natuurlijk O vermiljoenen spleet! Seks, erotiek en literatuur (2010), waarin de man ook in dat aspect van Franse cultuur zijn meesterschap etaleerde.
Ook Franstalig België en Frankrijk vielen de voorbije jaren voor Van Loo.
Een letterlijke vertaling van ‘de Bourgondiërs’ zou ‘les Bourguignons’ geweest zijn, maar de Franse uitgever Flammarion koos voor ‘les Téméraires’: ‘de Stoutmoedigen’, ‘de Onbezonnenen’, (in het Frans heet Filips de Stoute ‘Philippe le Hardi’ en Karel de Stoute ‘Charles le Téméraire’).
Door in te zoomen op alles wat gewaagd en onbezonnen is, gaf Bart Loo de geschiedenis van de hertogen van Bourgondië extra pit.
Hij focust niet alleen op de grote geschiedenis, maar ook op de menselijke kant, de ambities, de jaloezie en het verraad.
Hij beschrijft hoe de hertogelijke politiek om echtverbintenissen aan te gaan uit staatsraison vervolgens tot fataal ongelukkige huwelijken leidt.
De Grote Bastaard
Van Loo en zijn uitgever schuwen de vergelijking met Game of Thrones niet.
In die baanbrekende HBO-serie leidt de niet te temmen lust naar invloed, macht en seks ertoe dat zelfs verwante en bevriende dynastieën uiteindelijk gedoemd zijn om elkaar genadeloos te bekampen.
Dat was uiteindelijk toch ook het lot van de hertogen van Bourgondië?
In een bijlage in Stoute schoenen geeft Van Loo een overzicht van de erkende natuurlijke kinderen die Filips de Goede bij diverse hooggeplaatste vrouwen had verwekt (en er zijn natuurlijk nog talloze anderen die anoniem gebleven zijn).
De natuurlijke zonen werden heer of kamerheer, abt of bisschop, de natuurlijke dochters werden uitgehuwelijkt aan politiek interessante partijen. De oudste zoon in leven droeg zelfs de speciale eretitel van Grote Bastaard. Alleen van erfenisrechten waren die bâtards de Bourgogne uitgesloten.
‘De combinatie van aanleg, macht en appetijt maakte van Filips de Goede een succesvolle erotomaan’, schrijft Van Loo.
‘Zijn wellustige levenswandel leidde volgens kroniekschrijver Olivier de la Marche tot “een prachtige troep bastaarden van beiderlei kunne”.
Realistische schattingen spreken van bijna 25 minnaressen bij wie hij 26 onwettige kinderen verwekte.’
Filips de Goede was nochtans driemaal in het huwelijk getreden.
Van Loo: ‘Met zijn drie echtgenotes samen kwam Filips niet verder dan één volwassen (mannelijke) nakomeling (Karel de Stoute).’
Waarom zou geschiedschrijving niet entertainend mogen zijn?
Maar wie in De Bourgondiërs of Stoute Schoenen zou zoeken naar pikante beschrijvingen van hertogelijk gehobbel kan zich de moeite besparen: die zijn er niet.
Van Loo stelt zich op als een historicus, niet als auteur van historische romans. Hij citeert uit bronnen, hij verzint geen scènes.
Maar jawel, wellicht is het voornaamste ingrediënt van zijn succesrecept dat hij geschiedenis en entertainment hand in hand laat gaan. Waarom zou geschiedschrijving niet entertainend mogen zijn?
Andere aanpak
Van Loo is geen historicus die in de eerste plaats zelf in de bronnen duikt om daar nieuwe ontdekkingen te doen of oude inzichten te corrigeren.
Hij is een uitstekend kenner van de bestaande literatuur, en op basis daarvan borstelt hij een breed panorama.
Hij laat weg wat hij niet nodig heeft en focust op het verhaal dat hij wil vertellen. Ja, hij geeft voetnoten en een bibliografie om de feiten te staven, maar nu ook geen honderd bladzijden.
Die schijnbare vrijblijvendheid irriteerde aanvankelijk de academische historici.
De flair waarmee Van Loo zijn boeken schrijft, staat haaks op hun punctuele, methodische, wetenschappelijke aanpak.
Bovendien werken academische historici, zeker in Vlaanderen, in een keurslijf van afspraken en beslissingen.
Pure geschiedenis ‘van bovenaf’ wordt gezien als voorbijgestreefd en in zekere zin zelfs als irrelevant: de geschiedenis van de elite is niet representatief voor de gang van zaken in de hele samenleving.
Bij het verschijnen van De Bourgondiërs werd die kritiek nog pittig verwoord door de Gentse mediëvist Jan Dumolyn:
‘Van Loo reproduceert stereotiepe beelden over de hertogen van Bourgondië: hun copieuze banketten, hun pracht en praal.
‘Ondanks hier en daar een zekere interesse voor het gewone volk en een spaarzame aandacht voor sociaal-economische kwesties reduceert hij de geschiedenis vooral tot een verhaal van koningen, vorsten en edelen.’
De flair waarmee Van Loo zijn boeken schrijft, staat haaks op de methodische academische aanpak.
In het VRT-programma De afspraak legde Van Loo uit dat niets de historici weerhield om het boek te schrijven dat zij vinden dat geschreven moet worden: het Bourgondisch tijdvak geschreven vanuit het perspectief van de gewone man.
Waarna hij er fijntjes aan toevoegde: ‘Maar ook met een narratief. Geschiedenis mag ook boeiend zijn om te lezen.’
De vinger op de wonde
Van Loo duwt waar het pijn doet.
Er bestaan boekenkasten vol belangrijke en hoogst interessante academische historische weken, maar slechts uitzonderlijk wekken ze brede interesse op, laat staan dat ze leiden tot een maatschappelijk debat. Sommige historici zijn zich van dat euvel bewust.
Nico Wouters, hoofd van het Studiecentrum Oorlog en Maatschappij (CegeSoma), bekende ootmoedig: ‘Het ligt ook aan onszelf. Mijn boek over de oorlogsburgemeesters is haast onleesbaar.’
Zo is dat: de meeste boeken van academische historici worden gelezen door andere geïnteresseerde historici.
Er zijn uitzonderingen: de Nederlander Frits van Oostrom, voormalig hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de universiteiten van Leiden en Utrecht en gastdocent aan Harvard, heeft een uitstekende pen en won bijvoorbeeld in 1996 de prestigieuze AKO-literatuurprijs voor zijn boek Maerlants wereld, over de middeleeuwse auteur Jacob van Maerlant.
Wanneer hebben de historici het eigenlijk afgeleerd om zich tot het grote publiek te richten, laat staan om een plaats te claimen in het maatschappelijk debat?
Die tijd hééft bestaan.
Ooit golden academische historici zelfs als de betere letterkundigen. In 1902 won de Duitse historicus en rechtsgeleerde Theodor Mommsen zelfs de tweede Nobelprijs voor de Literatuur voor zijn indrukwekkende tweedelige studie Römische Geschichte.
Als hoogleraar aan de Humboldt-Universität zu Berlin ontwikkelde hij tot op hoge leeftijd een ontzagwekkende wetenschappelijke productie.
Maar Mommsen was geen kamergeleerde. Hij mengde zich ook in politieke debatten, werd zelfs verkozen in het parlement en gebruikte ook daar zijn kennis als historicus.
Zo ging hij tekeer tegen zijn collega Heinrich von Treitschke, de bedenker van de leuze ‘die Juden sind unser Unglück’.
Mommsen verweet Treitschke dat hij ‘het antisemitisme in Duitsland had geïmporteerd’. Dat was een profetisch oordeel: een halve eeuw later werd die slagzin het motto van het nationaalsocialistische blad Der Stürmer.
Waar hebben de historici het eigenlijk afgeleerd om zich tot het grote publiek te richten?
Ere wie ere toekomt
Het is geen gemakkelijk debat.
Op het eerste gezicht lijkt het vanzelfsprekend dat de geschiedkundige variant van l’art pour l’art, strikt historisch werk dat zich alleen toelegt op specifieke historische kwesties, zelden boeiend zal zijn voor het grote publiek.
Een voorbeeld uit de Angelsaksische wereld. De bekendste biograaf van Adolf Hitler is nog altijd de Brit Ian Kershaw.
Kershaw was aanvankelijk hoogleraar middeleeuwse geschiedenis aan de universiteiten van Manchester, Nottingham en Sheffield. Mettertijd interesseerde hij zich voor Duitse geschiedenis, en zo kwam hij onvermijdelijk uit bij de studie van de Tweede Wereldoorlog.
Daarbij beperkte hij zich niet tot zijn academische opdracht, hij deed actief mee aan de grote debatten die de Duitse publieke opinie verscheurden, zoals de Historikerstreit in de late jaren 1980, over de oorsprong en de plaats van de nazi’s en de Holocaust in de Duitse geschiedenis.
Kershaw ging in de media onvervaard de discussie aan met prominente historici als Joachim Fest en Ernst Nolte.
Hij verweet hun dat zij de Duitse geschiedenis ‘wilden witwassen’.
Maar evengoed nam hij de maat van politicoloog en schrijver Daniel Jonah Goldhagen, die in zijn ophefmakende boek Hitlers gewillige beulen de stelling had ontwikkeld dat het Duitse volk doorheen de geschiedenis intrinsiek antisemitisch was geweest.
Kershaw noemde hem ‘simplistisch en misleidend’.
Ook academici zoeken nu het brede publiek op. Noem dat gerust: het Van Loo-effect.
Zou het kunnen dat Kershaw juist om te kunnen standhouden in het publieke debat wel verplicht was om zijn onderwerp en argumenten nog veel grondiger te kennen dan als hij zich beperkt had tot een recensie in hoog aangeschreven academische A-tijdschriften?
Dat juist het feit dat hij zich tot het grote publiek richtte van hem een nog betere en ook meer invloedrijke historicus heeft gemaakt?
Ook al zijn er sindsdien nog uitstekende boeken over Hitler verschenen, Kershaws monumentale tweedelige biografie
- Hitler 1889-1936: Hubris (1998)
- Hitler 1937-1945: Nemesis (2000)
geldt nog altijd als dé referentiebiografie.
Een kwarteeuw na het verschijnen ervan bieden platformen als Amazon, Barnes & Noble en Bol.com de twee delen nog altijd te koop aan: in soft- of hardcover, als e-book en in tientallen vertalingen.
Kershaw wist academische waardering (hij won onder meer de prestigieuze British Academy Book Price) te combineren met publieke erkenning en commercieel succes.
Waarom zou dat in Vlaanderen niet kunnen? David Van Reybrouck toont de weg. Hij studeerde archeologie en filosofie in Leuven en Cambridge en doctoreerde in Leiden. Hij is auteur van een rijk en divers oeuvre.
Van Reybrouck schreef romans, pamfletten, essays, teksten voor theater, poëzie en non-fictie. Het bekendst zijn nog zijn historische boeken, waarvan er twee tientallen vertalingen kenden en internationale erkenning kregen: Congo: een geschiedenis (2010) en Revolusi – Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld (2020).
Van Congo zijn er zelfs meer dan een half miljoen exemplaren verkocht.
Van Loo heeft dus ongelijk: academische historici schrijven al lang leesbare en belangrijke historische boeken.
Tegelijk heeft Van Loo ook helemaal gelijk. Historische lectuur mag – móét – boeiend zijn. Dat er aan universiteiten een ontzettend grote academische productie bestaat: uitstekend zo, en as such ook maatschappelijk zeer waardevol.
Dat geldt a fortiori voor historici die een groter publiek willen – en kunnen – bereiken. Daarbij gelden andere vormelijke en inhoudelijke regels dan voor de interne productie.
Gelukkig is dat inzicht ook onder academische historici breder verspreid geraakt.
Uitgerekend Jan Dumolyn leidde Stoute schoenen enthousiast in op de boek presentatie. En vorig jaar al staken hij en vele collega’s hun nek uit door mee te werken aan meer populariserende initiatieven als De Canon van Vlaanderen en Het verhaal van Vlaanderen.
Noem dat gerust: het Van Loo-effect.
Want ere wie ere toekomt: als Bart Van Loo de Bourgondiërs niet op eigen initiatief van onder het spinrag had gehaald, dan hadden de verzamelde academische historici van dit land hen nog altijd laten zitten in de vergeetput die ‘geschiedenis’ heet.
Lees ook
Klik hier of op de hyperlink hieronder en vind meer berichten van
Bron: Knack