‘De werkgevers moeten stoppen met onheilstijdingen over de concurrentiepositie van de Belgische ondernemingen en met hun kritiek op de indexatie’ zegt Miranda Ulens (ABVV). De socialistische vakbond wil met een karrenvracht cijfers – en vijf markante stellingen – nuance in het debat brengen.
De koopkracht gaat er sinds 2009 niet op vooruit’
We horen vaak dat de indexatie van onze lonen ervoor zorgt dat de koopkracht wordt behouden voor de Belgische werknemers. Maar achter de verschillende loonniveaus gaan er uiteenlopende realiteiten schuil.
Zo blijkt dat de kleinste verdieners het moeilijk hebben om rond te komen. In het laagste kwintiel geeft 35 procent aan dat ze financiële moeilijkheden hebben, een stijging van 11 procentpunten ten opzichte van een jaar eerder.
In het tweede kwintiel zien we een stijging van 8 procentpunten, van 17 procent naar 25 procent.
Een van de belangrijkste redenen is dat de sterk toegenomen energieprijzen veel zwaarder doorwegen op het budget van de laagste inkomens (meer dan 10 procent) dan van de hoogste inkomens (4 procent).
“Tijdens de coronacrisis hebben we nochtans gezien dat mensen met lage lonen ook essentiële beroepen uitoefenen: denk maar aan mensen in de zorg- of schoonmaaksector”, zegt Miranda Ulens, algemeen secretaris van de ABVV.
“Zij moeten erkend worden voor het belangrijke werk dat ze leveren en ze hebben ook het recht om vooruit te gaan in het leven. Dat is nu niet het geval.”
‘Werknemers krijgen al jaren niet waar ze recht op hebben’
De loonnorm kan bekeken worden als de keerzijde van de indexatiemedaille.
De loonindexatie zorgt ervoor dat onze salarissen de levensduurte volgen, de loonnorm bepaalt met hoeveel onze lonen maximaal mogen stijgen bovenop die index om onze concurrentiekracht met de buurlanden niet in gevaar te brengen.
De vakbonden fulmineren al jarenlang tegen die loonnormwet, die ze vaak omschrijven als sjoemelsoftware.
“Er wordt geen rekening gehouden met allerlei loonsubsidies bij onder andere nachtwerk en ploegenarbeid en dus is de berekening niet hetzelfde als in onze buurlanden”, aldus Ulens.
Stijging reële lonen* sinds financiële crisis 2009-2021
“Winsten moeten ook terugvloeien naar de openbare middelen en naar de werknemers in kwestie.”
Als we 2009 vergelijken met 2021, dan zien we dat er een stilstand is van de koopkracht. De lonen zijn met net geen 25 procent gestegen, maar de inflatie bedroeg ook 24 procent.
En dus zijn de reële uurlonen slechts met 1 procent gestegen, veel minder dan in Duitsland (+19 procent), Frankrijk (+5 procent) en Nederland (+3 procent).
En dat ondanks het feit dat de productiviteit in België even hard gestegen is als in onze buurlanden.
‘Veel bedrijven hebben genoeg reserves om crisis te overbruggen’
De werkgeversorganisaties hebben de afgelopen maanden herhaaldelijk aan de alarmbel getrokken: ze zullen in de problemen komen door de sterke stijging van de lonen met een concurrentienadeel ten opzichte van de buurlanden.
Maar het ABVV nuanceert dat en repliceert met een grafiek van de bruto winstmarges, die in België met 45 procent veel hoger liggen dan in Nederland (41 procent), Duitsland (39 procent) en Frankrijk (34 procent).
In ons land zijn ze bovendien met een stevige 7 procent gestegen in twaalf jaar tijd.
Bruto winstmarges
“Dat heeft veel te maken met staatssteun van de afgelopen jaren”, zegt Ulens.
“De bedrijven moeten aan de middellange termijn denken en buffers aanleggen om financiële en logistieke problemen op te vangen. Ze moeten niet altijd een beroep doen op openbare middelen.”
Uit de cijfers blijkt ook dat 2022 ten opzichte van de tien jaar daarvoor zeer laag scoort wat betreft het aantal faillissementen.
‘De obsessie met 80 procent werkgelegenheid is fout’
Nog zo’n heilig huisje van de politiek en de werkgevers waar het ABVV tegenaan schopt, is de 80 procent werkgelegenheidsgraad die wordt aangehaald als de oplossing van alle problemen.
Nederland wordt als het voorbeeld aangehaald met een werkzaamheidsgraad van 80 procent, maar daarbij horen ook veel meer kortlopende en deeltijdse contracten.
Als we de voltijds equivalente tewerkstelling als maatstaf nemen, dan scoort België met 61 procent zelfs beter dan onze noorderburen (60 procent).
Dat een hogere tewerkstellingsgraad dus automatisch leidt tot meer inkomsten voor de sociale zekerheid kan zo in twijfel worden getrokken. Die inkomsten worden immers geheven op de totale arbeidsmassa.
Werkzaamheidsgraad
Ulens: “Wil je mensen aan het werk krijgen en houden, dan zijn ook flankerende maatregelen belangrijk. Zoals goed openbaar vervoer en kinderopvang. Iedereen wil liever werken in plaats van een uitkering, maar dan moet het wel mogelijk zijn.”
‘Onze sociale zekerheid laat gaten vallen’
De Belgische sociale zekerheid wordt alom geroemd omdat zo bijna niemand in de kou blijft staan. Het stelt de burgers in staat een behoorlijk inkomen te behouden in geval van ziekte, werkloosheid en ouderdom. Het zou hen ook moeten beschermen tegen armoede.
Maar dat laatste blijkt niet zo goed te lukken: de sociale minima liggen bijna allemaal onder de armoedelijn.
“Dat zijn cijfers van de FOD Sociale Zekerheid. De armoedelijn ligt op 60 procent van een mediaan inkomen”, verduidelijkt Ulens.
“Als de uitkeringen verlagen, zouden we mensen die het moeilijk hebben nog meer in de armoede duwen.”
Ook de pensioenen liggen in België erg laag met gemiddeld slechts 61,9 procent van het laatst verdiende inkomen. In Frankrijk (74,4 procent) en zeker in Nederland (89,2 procent) ligt dat veel hoger.
Sociale minima als percentage van de armoedegrens
Bijhorende Facebook groep
Bijhorende Website
Bron: De Morgen