Interview – Connie Palmen


‘De debuten die ik lees zijn zelden sensationeel.’ Op 25 maart is Connie Palmen (67) centrale gast van het Debutantenbal op het Passa Porta Festival . Een gesprek over haar stormachtige intrede in de letteren, de sneer van Delphine Lecompte en zalige stilte. ‘Nonnen waren voorbeelden.’

Jan Stevens – De Morgen


‘De suggestie van Delphine Lecompte dat actrices alleen omwille van hun ‘mooie bekende smoel’ gepubliceerd worden, is afschuwelijk’

Connie Palmen


In de Brusselse Beursschouwburg zal Connie Palmen volgende week zaterdag een lezing geven over ‘de dappere daad van het debuteren’, gevolgd door een gesprek met Ruth Joos.

Daarna wordt het podium ingepalmd door literaire debutanten en volgt er een met dans en muziek overladen Debutantenbal in de Sint-Gorikshallen.

“Dat bal vind ik zeer sympathiek”, zegt de schrijfster. We zitten in de woonkamer van haar magnifieke Amsterdamse grachtenhuis. Het is maandagnamiddag, kwart over twee, en straks zal blijken dat ik een bevoorrecht interviewer ben.

U was ook te gast op het Boekenbal van ­vrijdag 10 maart in de Stadsschouwburg Amsterdam?

“Dat is een geweldig festijn. Als je je op het Boekenbal niet amuseert, is dat je eigen schuld. Het begint met een meestal enigszins oubollige voorstelling voor mensen uit het boekenvak.

“Van de 400 aanwezigen in de zaal behoren er 380 tot mijn wereld. Ze leiden hetzelfde soort leven en houden allemaal van boeken. Dat is toch bijzonder?

“Daarna gaan de deuren open voor het grote publiek en komen er nog een paar honderd bij. Even voel ik me dan in de jungle en ben ik vooral bezig met begroeten en smalltalk. Dat is vermoeiend én fantastisch.

“Ik ga er elk jaar naartoe en je zult me er nooit over horen klagen. Het bal markeert de start van de Boekenweek, met extra aandacht voor boeken in heel Nederland. Welk ander land heeft zoiets?”

Het Boekenweekgeschenk is dit jaar De eerlijke vinder van de hand van de ­Vlaamse schrijfster Lize Spit.

“Ik heb het nog niet gelezen, maar het krijgt lovende kritieken. Ik was onder de indruk van Lize Spits debuut, Het smelt.

‘Er zat een mooie spanning in die roman en de stijl was bijzonder. Verzorgd, knap, eigenzinnig. Het einde vond ik aangrijpend. 

Het smelt deed me denken aan Donna Tartt. Het is niet zo makkelijk om een spannend boek te schrijven.”

Een recensent van De Standaard vond Lize Spits tweede roman te filmisch. Hij schreef: ‘Ik ben er niet meet zich niet met de literatuur, maar met Netflix. De toegankelijke stijl, de vertelstructuur en zelfs de lengte nodigen uit tot bingelezen.’ Wat een groot compliment zou moeten zijn, draaide hij zo om tot een groot gebrek.

“Wat een wonderlijke kritiek. Sommige boeken zijn nu eenmaal filmisch geschreven, dat kan toch uitstekende literatuur zijn? Alsof goede literatuur per definitie onleesbaar moet zijn. Wie dat vindt, heeft er totaal geen verstand van. Onleesbaarheid is géén criterium.”

Lize Spit debuteerde in 2016 op haar 28ste. Toen uw debuut De wetten in 1991 ­verscheen, was u niet zo jong meer.

“Nee, ik was 35.”

Spits debuut werd een megaseller. De wetten ook, maar daarbovenop werd u instant een rockster.

“Ik was inderdaad onmiddellijk een soort van star, al ging dat helemaal buiten me om. Bij veel mensen zorgde dat voor wantrouwen. Ze dachten dat het om een door de uitgever georganiseerd mediacircus ging, terwijl ik totaal ­onbekend was.

“Er werden 2.000 exemplaren van het boek gedrukt, zoals bij elk debuut. Niet de uitgever, maar de media creëerden de hype. Zij vonden De wetten heel goed, wat natuurlijk de kern van de zaak is. En akkoord, blijkbaar waren ze niet alleen in het boek geïnteresseerd, maar ook in mij.

“Er verschenen ontzettend veel interviews, met enorme foto’s. Zo kon ik inderdaad in de pers ook mijn rock-’n-rollkarakter een beetje uitventen, met mijn piekhaar en mijn leren jekker.

“Toch had ik maar één ding echt in de hand: dat eerste heel goede boek dat ik geschreven had. De meeste debuten die ik nu lees, vind ik zelden sensationeel.”

U leest er veel?

“Ik ben er altijd erg in geïnteresseerd. Maar als ik na drie pagina’s al ‘déjà lu’ denk, of als het stilistisch niet veel voorstelt, klap ik het snel weer dicht. Een boek moet al héél bijzonder zijn om me onderuit te halen.

“Een behoorlijk middelmatig schrijver raakt vandaag gepubliceerd, ja. Het drukken van een boek kost nu veel minder dan in de tijd dat ik debuteerde. Het financieel risico dat een uitgever loopt is minimaal, waardoor er steeds meer gedrukt en uitgegeven wordt. Uitgeverijen hebben minder dan vroeger een statuut, een huis met een eigen kleur en een eigen gezicht.”

Legt een succesrijk debuut veel druk op een tweede boek? Lize Spit vertelde me dat ze zich er tijdens het schrijven van Ik ben er niet erg bewust van werd dat de recensies deze keer niet alleen over de inhoud zouden gaan.

“Ik heb daar nooit last van gehad. Ik trok me ook niet zoveel van dat enorme succes aan. Toen De wetten verscheen, was ik al mijn tweede roman De vriendschap aan het schrijven.

‘Ik vond in die tijd ook mijn eerste grote liefde, Ischa Meijer, en was vooral daarmee begaan. Het succes en de liefde tastten gelukkig mijn autonomie niet aan, dus ik kon mijn tweede roman schrijven met de onafhankelijkheid die daarvoor nodig is.”

Recensenten kunnen toch heel vilein zijn?

“Zeker. Ik heb genoeg gemeenheid van recensenten meegemaakt. Ze hesen me op een piëdestal toen De wetten net uitkwam, maar na een paar maanden al begon het zagen aan de poten. Ik was even laconiek over die piëdestal als over het zagen aan mijn poten.” (lacht)

Maaike Neuville is een van de debutanten die na uw lezing in de Beursschouwburg haar roman Zij. zal voorstellen. Schrijfster Delphine Lecompte publiceerde vorige week in Humo een lezersbrief waarin ze acteurs als Maaike Neuville en Hilde Van Mieghem verweet geen ‘echte schrijvers’ te zijn, maar producenten van ‘kabbelende gezapige mediocre kut­romans’.

“Ik las die brief van Delphine toevallig vanmorgen en ik vind hem een verschrikking. Met haar opeenstapelingen van bijvoeglijke naamwoorden krijgt ze haar columns wel gevuld.

“Met het synoniemenwoordenboek erbij heeft ze zo weer zeven adjectieven op een rij. Ik lees het eerste bijvoeglijk naamwoord en sla de daaropvolgende vijftien over.

“Het resultaat is een zeer mager tekstje waarin ze alleen maar schimpt op acteurs die een roman geschreven hebben, zonder die boeken te recenseren of te tonen waarom het zulke slechte romans zouden zijn.

“Ik vind Maaike Neuville een geweldige actrice. Ik heb haar debuut nog niet gelezen en kan er geen oordeel over vellen, maar misschien is ze ook een uitstekende literaire schrijver.

“De suggestie van Delphine Lecompte dat actrices alleen omwille van hun ‘mooie bekende smoel’ gepubliceerd worden, is afschuwelijk.

“Ik vind dat zó kleinerend. Ik hou er niet van dat mensen gekleineerd worden omwille van hun uiterlijk. Je mag ze kleineren als ze niets kunnen, zoals politici à la Thierry Baudet en Geert Wilders in dit land.

“Die brallers en Wichtigmachers mag je ontmaskeren.”

Connie Palmen: ‘Een middelmatige schrijver raakt nu gepubliceerd, ja. Vroeger was dat anders.’ Beeld Valentina Vos
Connie Palmen: ‘Een middelmatige schrijver raakt nu gepubliceerd, ja. Vroeger was dat anders.’ Beeld Valentina Vos

Was het indertijd lastig om uw debuut aan een uitgever verkocht te krijgen?

“Nee, want meerdere uitgevers hadden er lucht van gekregen dat er misschien een bijzonder boek aankwam. Dat zong rond. Ik kon kiezen uit uitgevers die zonder iets gelezen te hebben dolgraag De wetten wilden uitgeven, enkel en alleen op grond van dat aanzwellende geroezemoes.

“Mijn boek is strak gecomponeerd, waardoor ik er heel makkelijk met veel mensen over kon praten. Ik zei dan altijd: ‘De wetten gaat over één vrouw die bij zeven mannen verhaal gaat halen.

“Die mannen beoefenen allemaal verschillende wetenschappen die te maken hebben met hoe je een persoon interpreteert. Hoe duid je iemand, hoe kun je hem lezen? Welk materiaal heb je om een ander te zien, te begrijpen en te taxeren?’ Dat klonk als een prima pitch, ook al kende ik dat woord toen nog niet. (lacht)

“In 1985 leerde ik schrijver Cees Nooteboom kennen. Op een bepaald moment vertelde ik hem over De wetten. Hij lichtte zijn uitgever in: ‘Ik ken iemand die een bijzondere roman aan het schrijven is. Ze heet Connie Palmen, hou haar in de gaten.’

“Ik had in die tijd ook nogal wat vrienden en vriendinnen die in de journalistiek actief waren, en tegen hen zei ik over mijn nakende boek: ‘Jongens en meisjes, het wordt knallen!’” (lacht)

Was het schrijven van die eersteling een ­lijdensweg?

“O nee, dat was geweldig. De grootste sensatie bij het maken van mijn debuut was het moment waarop mijn stem buiten mezelf kwam te liggen. Ik slaagde erin om wat ik als innerlijk ervoer te beschrijven met de taal waarmee ik bij wijze van spreken boodschappen doe.

“Ik vond mijn eigen stem en dat voelde als een wonder. Het had iets mythisch. Dat magische moment is het belangrijkste wat een schrijver kan overkomen. Want gewoon keurig en netjes schrijven, zoals een journalist dat in de krant doet, kan iedereen.”

Denkt u? Ik verving ooit een tijdje een eind­redacteur bij een magazine en ontdekte toen dat flink wat journalisten niet fatsoenlijk ­kunnen schrijven. Sindsdien is mijn respect voor eindredacteurs mateloos.

“U hebt gelijk, hoor. Soms lees je iets in de krant en vraag je je af: ‘Hoe is het mogelijk dat die ooit journalist kon worden?’

“Maar literair schrijven is toch anders dan kwaliteitsvol journalistiek schrijven. Het kenmerkt zich door dat bijzondere stilistische vermogen. Dan heb ik het niet over het bouwen van mooie zinnen, maar over die eigen stem die niemand anders heeft. Dat is een ongelooflijk wonder.

“Ik maakte dat magische moment al mee toen ik mijn eerste verhaal schreef. Ik vond toen: ‘Die stem is er wel, toch moet ik nog iets dichter bij die eigenheid komen.’

“Nadat ik tien regels van De wetten geschreven had, wist ik: ‘Ja, dit is het!’ Het schrijven werd dus geen lijdensweg, al waren er natuurlijk momenten waarop ik even vastzat, maar die herinner ik me niet meer zo goed.”

Halverwege had u niet het gevoel dat u aan het verdrinken was?

“Helemaal niet, al was het oorspronkelijke concept van De wetten in mijn hoofd véél groter dan wat er op papier verscheen. Niet dat er een boek in mijn hoofd zat dat de omvang had van álle boeken die ik ooit zou schrijven, maar mijn tweede roman De vriendschap maakte eigenlijk ook al onderdeel uit van die eerste opzet van De wetten.”

Als ik u zo hoor, lijkt literair schrijven bijna op een religieuze ervaring?

“Er is niets religieus aan, maar er hangt een zweem van magie rond de ontmoeting met je eigen stijl. Al is de weg erheen lang. Als beginnend schrijver weet je niet waaraan je moet werken.

Ik kan debutanten of jonge mensen die willen schrijven geen adviezen geven. Deze magie kan ik aan niemand uitleggen. Ik kan ook niet zeggen welk werk je moet verrichten, behalve dat je minstens vijftig boeken per jaar moet lezen. Want ­lezen is alles.

“Ik hou niet van naïeve schilderkunst, van schilders die hun ziel en zaligheid op het doek kwakken terwijl ze nog nooit een Rembrandt of Vermeer hebben gezien.

“Ik hou ook niet van naïeve literatuur of poëzie. Ik hou van literatuur die met andere literatuur in gesprek is, het maakt niet uit of dat duidelijk is of verhuld wordt. Ik vind het fijn om als lezer die dialoog te kunnen bespeuren. Een boek krijgt altijd kracht als het op de schouders van andere boeken staat en er een buiging voor maakt.”

Wie schrijver wil worden, hoeft geen literatuur gestudeerd te hebben?

“Natuurlijk niet, dat is een grote vergissing. Maar hij of zij moet wel veel gelezen hebben. Of het helpt als je zoals ik ook filosofie gestudeerd hebt? Wel als je diepgaande boeken wil schrijven. Al leert sommige filosofie je toch vooral hoe je níét moet schrijven, want veel filosofische werken zijn bijna niet te lezen.

“Die moeilijke teksten hebben schoonheid, maar kosten veel moeite om te doorgronden, denk maar aan de geschriften van Immanuel Kant. Als je dan vervolgens de makkelijkere en prozaïschere teksten van Arthur Schopenhauer leest, denk je: ‘Aha, zo kan het ook.’ Waarna je Søren Kierkegaard ontdekt en moet vaststellen: ‘O, kijk: hier ontmoeten filosofie en literatuur elkaar.’ Net zoals bij Friedrich Nietzsche: ‘Mijn God! Dit vlamt!’”

In 2007 verscheen uw roman Lucifer. Die ­veroorzaakte in Nederland heel wat deining, omdat verschillende bekende grachtengordelbewoners zichzelf erin herkenden. Critici ­verweten u zelfs ‘karaktermoord’.

“Al mijn romans veroorzaakten deining, denk maar aan de ophef na I.M. (toen haar verweten werd de dood van Ischa Meijer te commercialiseren, red.), al ging het bij Lucifer inderdaad behoorlijk ver.

“Ik schrik niet van die deining, integendeel, ik zoek ze bewust op. Ik overschrijd niet naïef grenzen, maar omdat ik de grenzen van de literatuur wil oprekken en haar wetten wil tarten en schenden.

“We brengen de roman geen stap verder als iedereen dezelfde flutboekjes schrijft. Een roman móét deining veroorzaken, anders heb je zijn grenzen niet verkend.

“Natuurlijk deed ik dat met Lucifer en I.M. Domme mensen zien dat dan als non-fictie omdat ze geen benul hebben van wat fictie is. Zij geloven nog steeds dat fictie te maken heeft met iets wat je verzint.

“Fictie heeft daar níéts mee te maken. Het is een leegte die je invult in de werkelijkheid, of dat nu God is of de afwezige vriend uit Amerika aan wie je denkt. Dát is al fictie.

“Hoe iemand een ander ziet, is doordesemd van fictie. Omdat je nu eenmaal bepaald wordt door de omgang met je ouders, je broers of de mensen uit je dorp.

“De blauwdrukken die je met je meedraagt en op anderen projecteert, zijn allemaal vormen van fictie. Maar wie een beperkt begrip van fictie hanteert, begrijpt de hedendaagse literatuur niet meer.”

‘Stoppen met sigaretten en drank is heel moeilijk, en toch lukt het je. Iedereen overleeft ook dat vreselijke lijden van de rouw. Dat zijn de beproevingen die het leven voor je in petto heeft.’ Beeld Valentina Vos
‘Stoppen met sigaretten en drank is heel moeilijk, en toch lukt het je. Iedereen overleeft ook dat vreselijke lijden van de rouw. Dat zijn de beproevingen die het leven voor je in petto heeft.’ Beeld Valentina Vos

Klopt het dat u als jong meisje uit een katholiek Limburgs plattelandsgezin graag priester wilde worden?

“Die anekdote leidt echt haar eigen leven. Nee, ik wilde geen priester worden, wel non. De voorbeelden van de vrouwen in mijn geboortedorp Sint Odiliënberg vond ik niet bepaald stimulerend. Alle moeders waren in mijn ogen verschrikkingen; zo’n leven wilde ik nooit leiden.

“De meisjes in mijn klas waren allemaal aardig, maar ik voelde er geen enkele verbondenheid mee. De enige vrouwen in het dorp die echt lazen, waren de nonnen in het klooster. Eigenlijk wilde ik dus non worden, alleen vond ik het leuker om te verkondigen dat ik het priesterschap ambieerde. (lacht)

“De Kanunnikessen van het Heilig Graf uit Sint Odiliënberg is een contemplatieve orde die oorspronkelijk uit België afkomstig is. De nonnen ­lazen boeken en zwegen. Ik vond dat ontzettend interessant. Ze praatten maar één keer per dag met elkaar. Dat is meer dan genoeg. Voor mij als jong meisje waren die zusters voorbeelden.

“Een ander voorbeeld was Irmgard Smits. Op 12-jarige leeftijd debuteerde zij als jeugdboekenschrijfster. Ik bewonderde haar niet omdat haar boeken zo goed waren, maar omdat een meisje uit Limburg schrijfster kon worden.

“Haar debuut Blijf lachen Irmgard was gebaseerd op haar eigen ervaringen als tbc-patiënt in een sanatorium. Ik wilde maar één ding: tbc, dan kon ook ik naar een sanatorium.” (lacht)

Als één uur per dag praten voor u meer dan ­genoeg is, kan ik me voorstellen dat de rumoerige tijden waarin we nu leven voor u geen pretje zijn?

“Dat valt reuze mee, hoor. Al komt voor 14 uur niemand erin. Ik praat ook niet voor 14 uur; liefst praat ik zelfs niet voor 16 uur. Maar omdat u uit België komt, hebt u een streepje voor, want u moet straks weer uw trein halen. (lacht)

“Ik ben dus coulant, want normaal ontvang ik pas bezoek na vieren. Elke dag word ik wakker rond een uur of 8 en leid vervolgens tot 16 uur een zwijgend bestaan, waarin ik lees, nadenk, notities maak en herlees.”

U vereenzaamt niet?

“Zeker niet. Sinds de dood van mijn mannen (journalist Ischa Meijer stierf in 1995 en politicus Hans van Mierlo overleed in 2010, red.) leef ik met vrienden en familie.

“Mijn vriendschappen zijn intens en intiem. Ik ontvang graag mensen hier in mijn huis. Elke week nodig ik vrienden uit voor het diner. Ik vind het zalig om voor hen te koken en lang met hen te tafelen. Maar liefst niet de eerste twee dagen van de week. Ja, begin maar te beseffen hoeveel mazzel u hebt. (lacht)

“Ik hou van lezen, stilte en nadenken. Want het nadenken leidt bij mij tot schrijven, tot een essay of een roman. Ik denk niet zoals een pilaarheilige na omwille van het nadenken. Daar heeft niemand iets aan. Mijn nadenken resulteert in een boek.”

U leidt het leven van een filosoof?

“Ik ben een schrijver van wie het leven altijd om de liefde en het schrijven heeft gedraaid. Een liefdesverhouding vergt alles van je toewijding en concentratie. Dat zit bij mij nu allemaal in het schrijven en in de vriendschappen die ik met evenveel liefde probeer te onderhouden.

“Ik word ouder en steeds meer vrienden om me heen hebben hulp nodig. In de laatste fase van hun leven komen ze obstakels tegen: hun partner begint te dementeren of ze verliezen hun geliefde, zoals mijn jongste broer wiens vrouw op jonge leeftijd stierf. Mijn leven staat nu mede in het teken van bekommernis om anderen.”

Het ouder worden en het nakende einde ­maken u niet bang?

“Ik ben niet zo bang. De dood van anderen maakt me bang én wat ik anderen zal aandoen met mijn dood. Want ik weet hoe immens groot het lijden bij een overlijden is.

“Ik verwacht niet dat er leven is na de dood. Ik kan bijna zeggen dat ik het ook niet hoop. Het was fantastisch om te leven maar als het voorbij is, is het voorbij. Ik moet er niet aan denken dat ik nog verder moet als worm, of als vlinder.”

Reïncarnatie is niet aan u besteed?

“Nee, let it be. Als ik nu te horen krijg dat ik moet sterven, zou ik dat jammer vinden, want ik geniet enorm van mijn leven. Ik zou me dan zorgen maken over hoe het verder moet met mijn broers. Een mens kan zwaar lijden om het verlies van een goede vriend. Ik verloor een van mijn beste vriendinnen. Dat soort van verlies is onherstelbaar en onvervangbaar.”

Vindt u dan troost in het schrijven?

“Ik zoek geen troost in het schrijven; ik vind die in het nadenken over zulke vriendschappen. Die gedachten kunnen een basis zijn voor een tekst. Maar ik schrijf niet om mezelf te troosten.”

Schrijven is de zin van uw bestaan?

“Zonder meer, zonder enige aarzeling. Mijn laatste roman Jij zegt het verscheen in 2015. Sindsdien ben ik in mijn hoofd aan een nieuwe roman ­bezig, al staat er nog niets op papier. Eerst ­verschijnt dit najaar nog een essaybundel over vrouwelijke schrijvers en denkers.

“Over die op stapel staande roman vertel ik niets, nee. Dat is de goden verzoeken. Ik praat nooit over work in progress.”

Bent u bezig met uw literaire nalatenschap?

“Niet echt, al kijk ik met grote tevredenheid naar mijn romans en essaybundels. Het is fijn dat De wetten opnieuw zoveel aandacht krijgt en weer gelezen wordt.”

Drank en sigaretten zwoer u inmiddels af?

“Acht jaar geleden stak ik mijn laatste sigaret op en vijf jaar geleden stopte ik met drinken. Dat was heel moeilijk, maar iedereen kan het. Het is vergelijkbaar met rouw.

“Rouw is de meest ­extreme vorm van lijden die je in je leven zult meemaken. En toch overleef je dat. Stoppen met sigaretten en drank is het allermoeilijkste, en toch lukt het je. Iedereen kan het.

“Iedereen ­overleeft ook dat vreselijke lijden, wat rouw is. Dat zijn de beproevingen die het leven voor je in ­petto heeft.”

Door die beproevingen te doorstaan, verander je als mens?

“Het is heel moeilijk om verandering in je eigen karakter vast te stellen. Zeker wanneer je de grootste spiegel van je karakter, van je persoonlijkheid, verliest.

“Want als je je geliefde verliest, is hij er niet meer om te zeggen: ‘Wat ben je veranderd door het verlies van mij.’

“Dat is de paradox van de rouw. Degene die jou het meeste inzicht in jezelf biedt, is er dan niet meer.

“Ik geloof niet dat rouw mensen fundamenteel verandert. Maar het doet wel iets met je: het is te groot om je onberoerd te laten. Veel hangt af van hoe je ermee omgaat en welke invloed je het laat hebben. Je kunt actief omgaan met de gebeurtenissen in je leven.

“Mensen die denken dat ze de enigen ter wereld zijn die rouwen en daarom in een hoekje gaan liggen, hebben het niet begrepen.

“Rouwen is algemeen menselijk. Het is een inwijding in het geheim van de pijn om het verlies van de ander.”

Connie Palmen is centrale gast op het Debutantenbal van het Passa Porta Festival in Brussel, op 25 maart om 20 uur

Passaporta.be

De wetten
I.M.
De vriendschap
Jij zegt het
Het geluk van de eenzaamheid

Connie Palmen (65) debuteerde in 1991 met de roman De wetten en werd meteen een vaste waarde. Ze schreef opvallende rouwboeken over levenspartners ­Ischa Meijer en Hans van Mierlo.

Wikipedia


Connie Palmen: ‘De suggestie van Delphine Lecompte dat schrijvende ­actrices als Maaike Neuville alleen om hun ‘mooie smoel’ gepubliceerd worden, is afschuwelijk. Zo kleinerend.’ Beeld Valentina Vos

Lees ook


Bron: De Morgen

Welkom op Facebook

Naar de website


Scroll naar boven