Ingrid Vander Veken – Ik vind ongeluk niet erg, als het zin krijgt


Af en toe valt een boek heel precies in de tijd. In Wat overblijft neemt Ingrid Vander Veken tegelijk afscheid van een huis en van een vriend. Ze stelt zich de vraag: wat als je niet alleen je huis maar ook jezelf moet opruimen?

Jelle Van Riet – De Standaard


‘In het licht van afscheid kijk je veel indringender, want je weet dat je voor het laatst kijkt.’  

Ingrid Vander Veken


Dat dus bedoelde de Libanees-Amerikaanse dichter Kahlil Gibran toen hij schreef:

‘En altijd is het zo geweest dat de Liefde haar eigen diepte niet kent dan op het uur der scheiding.’

Toen Ingrid Vander Veken (72) in 2018 het Berchemse burgerhuis waarin ze een halve eeuw had gewoond – ‘een trappenhuis zoals in een Escher-schilderij’ – verruilde voor een comfortabel nieuwbouwappartement, bleek haar liefde voor het huis lang niet zo onderkoeld als ze altijd had gedacht.

Het verhuizen, ingegeven door een sputterende knie, zou niet het ‘hinkelsprongetje’ worden dat ze zich had voorgesteld.

Parallel met de verhuizing diende zich het nog veel ingrijpender afscheid aan van een dierbare jeugdvriend.

Vander Veken was een van de ‘drie musketiers’ die hem naar het graf begeleidden. ‘Hij moest naast zijn huis ook zichzelf opruimen.’

Vandaag kijkt Vander Veken met verbijstering achterom.

‘God, dat jaar lijkt wel een vingeroefening voor waar we nu collectief door moeten. Mijn boek gaat over een huis, de enige plek waar we nog kunnen zijn. Over wat overblijft van een wereld zoals we die gekend hebben maar die nooit meer dezelfde zal zijn.

´En het gaat over afscheid nemen, wat nu op zo’n hartverscheurende manier moet gebeuren, dat het bijna een voorrecht wordt dat ik dat laatste stukje met Vriend ben kunnen meegaan.’

In uw huis hebt u lang geleefd met een vakantiegevoel: klaar om er op elk moment weer uit te kunnen vertrekken. Was dat onrust?

‘Mijn huis was in oorsprong een vluchthuis: ik was gevlucht voor wat men vandaag psychisch huiselijk geweld zou noemen. Ik ben daar jarenlang van moeten bekomen en wilde me in geen geval nog binden, aan mensen noch plekken.

´Het huis is ook lang halfleeg gebleven, omdat ik er niet wilde wonen. Ik wilde te allen tijde kunnen weggaan, twee koffers in de hand. Zo’n nare ervaring zet niet alleen relaties op scherp, maar ook wat je van het leven verwacht.

´In mijn hoofd ben ik altijd onthecht en onnadenkend in dat huis blijven wonen, waardoor ik het ook helemaal niet erg vond om eruit te vertrekken. Dacht ik.

´Want op het moment van afscheid bleek er onverwachts toch sprake van liefde.’

‘Een huis weet meer van zijn bewoners dan zij van elkaar weten. Dat voel je als je in een huis komt waar de bewoners niet zijn’

Het vakantiegevoel was overschreven door ‘vertrouwdheid’. Had u zich vergist in de toekomst?

‘Niet in de zin dat ik mijn prioriteiten had bijgestuurd, maar gaandeweg is mijn vertrouwen in mensen wel hersteld.

´Uiteindelijk heeft de liefde mijn angst voor standvastigheid doen verdampen. Me doen thuiskomen. Ik heb dat huis nooit bewust gezellig proberen te maken. Het was meer een depot van alles wat me in de loop der jaren was komen aanwaaien, maar mensen voelden zich er goed.

´Blijkbaar was hoe ik me voelde zich gaan weerspiegelen in het huis.’

‘Vraag is wel: in hoeverre maak ik een huis en maakt het huis mij? Ik heb het heel lang gewoon dienstbaar laten zijn en ben pas aan het eind beginnen te luisteren naar de taal van de stenen: naar het huis zelf en wat het mij geboden heeft.

´Ook de spullen zijn beginnen te praten. Plotseling bleken in heel kleine dingen hele werelden en tijdstukken opgeslagen te liggen.

´Een simpel schoteltje wekte niet alleen vrienden van mijn ouders weer tot leven, maar ook hun liefdesgeschiedenis, mijn kindertijd in de naoorlogse jaren 50 en de Seefhoek waar ze woonden. Via de voorwerpen kon ik in de tijd reizen en nog eens opnieuw leven.’

Verhuizen is ook loslaten.

‘Zeker, en dan blijkt dat de meest kostbare kleine dingen zijn: verhalen en herinneringen, die ik wel kon meenemen en waarin ik nu opnieuw kan wonen. Het mooie is dat ik heel bewust bij alles ben blijven stilstaan.

´In het licht van afscheid kijk je veel indringender, want je weet dat je voor het laatst kijkt. Nu is dat voorwerp nog van mij, maar morgen gaat het naar andere handen.

´Het hele leven is een oefening in loslaten.

´We denken vaak dat het een oefening is in vergaren: spullen, rijkdom, ervaringen. Allemaal prachtig, maar uiteindelijk moet je alles achterlaten.

´Dat is pijnlijk én bevrijdend, want hoe meer ballast wegvalt, hoe meer essentie overblijft.

´Zelfs mensen kun je leren loslaten. Als je het “geluk” hebt om dat laatste stukje met iemand mee te gaan en hem stap voor stap kunt loslaten, dan is dat, hoe bikkelhard en tragisch ook, ook een verrijkend afscheidsgeschenk.

´Van Vriend heb ik een tafeltje en een achtarmige kandelaar. Zo bewaar ik hem.’

Een schilderij dat Ingrid Vander Vekens overleden stiefzoon gemaakt heeft.

Covid-19 levert een vuurproef: weet u zich thuis op uw nieuwe plek?

‘Zoals iedereen leef ik, op mijn dagelijkse wandeling in het park na, opgesloten. Maar ik ben opgesloten met wie en wat mij dierbaar is.

´In vergelijking met de hartverscheurende verhalen om me heen, is het een opsluiting de luxe. Zeker met alle fijne nieuwe buren die we er zomaar bovenop gekregen hebben.

´De Joodse onderburen die koekjes komen brengen en een jonge vrouw die vanaf dag één van de lockdown in de bewonersgroep op Whatsapp aanbood om boodschappen mee te brengen. Dat is hartversterkend. Het is dat voor elkaar zorgen wat we nu zo nodig hebben.’

Covid-19 is ook een vuurproef voor relaties. In uw boek ‘Zestig’ schreef u: ‘Voor elkaar kiezen is geen makkie, maar wel het mooiste wat er is.’ Geldt dat nog nu u beiden ‘in uw kot’ moet blijven?

‘Eigenlijk wordt het dag na dag nog mooier. Het feit dat je zo’n lange tijd samen op weg gaat en zoveel kunt delen, in vertrouwen en genegenheid, maakt het nog rijker.

´De man die me van mijn angst bevrijd heeft, is ook de man bij wie ik me het meeste thuis voel. Wij maken samen thuis.

´Voor mij betekent thuis: stil en woordeloos bij elkaar kunnen zijn, elkaar vrij laten in het werk en de omgang met anderen, gedachten uitwisselen, passie, samen eten, samen tv-kijken. Alles.

´En het zal wel geen toeval zijn, maar hij is de enige met wie ik makkelijk lang in dezelfde ruimte kan zijn. Niet onbelangrijk voor een schrijfster.

´Ik heb wel a room of one’s own, maar zelfs dan is het niet evident om dag in, dag uit met iemand samen te leven. Het is straf als dat kan.’

Nochtans zou u niemand nog zo dichtbij laten komen als de man die u bent ontvlucht.

‘Dat dacht ik, ja, maar er is iemand nog veel dichterbij gekomen. Met alle aandacht voor misbruik tegenwoordig hoop ik dat vrouwen beseffen dat zoiets geen liefde is. Zelf heb ik veel te lang gedacht dat ik het met begrip en liefde wel opgehelderd zou krijgen.

´Op een gegeven moment ben ik naar de politie gestapt, maar daar werd ik vierkant uitgelachen. Ik was niet dood of bont en blauw geslagen. Maar er zijn ook andere soorten terreur. Vooral nu moet thuis een paradijsje zijn, de plek waar we veiligheid vinden, maar voor sommigen is het de hel.’

‘Als kind al dacht ik bij de kerstdiners: er komt een dag dat deze mensen niet meer samen rond deze tafel zullen zitten. Op een dag stopt het’

U noemt thuis ook: ‘Daar waar alles kan en mag wat buiten ongepast is. Slapen en vrijen, boeren en winden laten, slonzig rondhangen en rondlopen in je blootje. In een huis hoef je de schijn niet op te houden.’ Is dat wat men noemt ‘jezelf zijn’?

(lacht) ‘Daarmee bedoel ik vooral dat je thuis voor niemand de schijn hoeft op te houden, want zo wil ik zeker niet leven.

´Wat ik zeg, is: het zou kunnen. Je moet, vind ik, juist wel je best doen voor jezelf en je geliefde, in eerste instantie zelfs.

´Ik vind “pardon” zeggen als een boer je ontsnapt en er een beetje fatsoenlijk bij lopen een vorm van fysieke en mentale hygiëne.

´Dat is geen schijn, maar een manier van zijn die ik heel belangrijk vind. Veel mensen gedragen zich binnenshuis heel anders dan buitenshuis.’

‘Als de muren konden praten’, klinkt het in een liedje van Will Tura.

‘Een huis ziet alles. Een huis weet meer van zijn bewoners dan zij van elkaar weten. Dat voel je als je in een huis komt waar de bewoners niet zijn. Hun afwezigheid maakt je attent op hoe aanwezig alles is.

´Een paar dagen geleden had ik een vreemde ervaring. Ik bracht iets weg naar het jonge stel dat nu in ons huis woont en de vrouw zei me dat ik al eens door het raam mocht kijken, omdat ze me niet kon binnenvragen.

´Door het raam zag ik het huis met achteraan de tuin zoals het was geweest maar niet meer is, en in de weerspiegeling in het raam zag ik mezelf. Alsof dat hele huis in mijn hoofd zat.’

Bent u nu wel meteen gaan luisteren naar het appartementsgebouw?

‘Het nieuwe huis is nog te jong om te praten. Het huis en ik schrijven nu samen onze geschiedenis. Wel ben ik me meteen gaan interesseren voor de plek waar het staat.

´In de gemeenschappelijke tuin staat een gigantische ginkgo biloba, mijn lievelingsboom. Via die boom klapte weer een hele geschiedenis open.

´Het rare is dat ik altijd naar huizen kijk, maar pas in het verleden van dat van mij ben beginnen te graven op het moment van vertrek. Toen bleek dat er ooit een bekende Antwerpse stadsdokter in heeft gewoond, die het Sint-Vincentiusziekenhuis heeft opgericht, waar ik ben geboren.

´Als ik zoiets ontdek, denk ik: kijk eens hoe verbonden wij zijn! Niets bestaat zomaar. Ik geloof in verbondenheid en het bewust betekenis geven aan de dingen.

´Covid-19 verbindt ons wereldwijd en zal de betekenis krijgen die wij eraan geven. Je kunt er een puur vernietigende betekenis aan geven, of je kunt luisteren naar de taal van het virus zoals ik naar de taal van de stenen heb geluisterd: met aandacht voor wat het je vertelt.’

Het naamplaatje uit de legerdienst van de stiefzoon.

‘Tijd loopt met het leven mee, nu eens traag en dan weer snel.’ Is dit een tijd van aangename vertraging? Of wordt uw onrust aangescherpt?

‘Als iets me onrustig maakt, dan is het: waar gaat het heen? Ik hoop dat we nu het antwoord vinden op de vraag: wat doet deze tijd met ons?

´Enkel dan zullen we veranderen: vertragen, nadenkender met elkaar omgaan, niet meer alles meteen willen. Er valt veel te leren nu.

´Hoeveel dank we verschuldigd zijn aan wie de wereld laat draaien: zorgverleners,de vuilkar, rekkenvullers. Hoe troostrijk boeken, kunst en schoonheid zijn.

´Kijk hoe gul kunstenaars nu geven, terwijl men ze onlangs nog zoveel heeft afgenomen. Hoe we niet alles kunnen controleren. We willen per se het einde kennen, maar we zitten niet aan de stuurknuppel.

´Hier, aan onze kant van de wereld, hebben we alles heel lang in de schoot geworpen gekregen en zijn veel mensen dat gaan zien als iets wat hun toekwam.

´Wel, we hebben niks te willen. We hebben te zorgen, te koesteren en te hopen.’

Wat met de politiek, waarin u al zo ontgoocheld was?

‘Politici hebben nog het meest van al te leren. Zo pijnlijk! Het feit dat experten al heel lang hebben gewaarschuwd dat dit er aankwam, is de zoveelste illustratie van hun onwil om te investeren in zorg en omkadering op lange termijn. Altijd weer dat opportunistische, op snel gewin gerichte kortetermijndenken.’

Vriend was niet het eerste grote afscheid in uw leven. Wordt u er beter in?

‘Ik ben er nooit goed in geweest en zal het, vrees ik, ook niet worden. Mensen loslaten is het moeilijkste wat er is.

´Naarmate je opschuift, wordt alles minder, maar er is wel weer meer aandacht en dankbaarheid voor de momenten samen.

´Als kind al dacht ik bij de kerstdiners: er komt een dag dat deze mensen niet meer samen rond deze tafel zullen zitten. Op een dag stopt het.

´Ook dat moet je leren aanvaarden, al kun je niet constant leven in het licht van afscheid. Je hebt een zekere overbodigheid nodig om de totale onzin van het leven draaglijk te houden.

´Je kunt niet voortdurend leven als een asceet. Materieel gezien wel, maar franjes, speelsheid en lucht temperen de strengheid. Ik ben altijd heel gulzig geweest als het op lezen, kijken en me laven aan schoonheid aankomt.

´Zaten daar overbodige dingen bij? Allicht, maar ach. Doe mij maar friet met een flinke klont mayonaise.’

Het grote afscheid in uw leven was dat van uw stiefzoon. Hij pleegde op z’n twintigste zelfmoord. Wat is er van hem in u overgebleven?

‘De onbezorgdheid is weg. Een stukje lichtheid is nooit meer teruggekomen. Maar hij heeft zichzelf achtergelaten, én zijn vader.

´In mijn boek Papavers heb ik zijn verhaal opgetekend en mijn verlangen om bij de schimmen in zijn hoofd te komen, maar echte waanzin valt niet te begrijpen (hij had schizofrenie, red.).

´Dat is zoals dat virus: je hebt er geen verweer tegen. Je kunt alleen maar leren leven met de littekens, bewaren wat is geweest en koesteren wat er nog is. Ook nu zullen we met de littekens van deze tijd verder moeten, maar we kunnen helen en bewaren en koesteren. Veel meer is er niet.’

‘Er is die voortdurende dwang om altijd maar gelukkig te moeten zijn, maar ik kan best ook ongelukkig zijn.

´Ik vind ongeluk niet erg, als het zin krijgt. En zin moet je het zelf geven.

´Ik vind dat belangrijker dan geluk: zin geven aan het leven, met zijn gelukkige maar onvermijdelijk ook ongelukkige momenten.’


Wat overblijft
Verloren
Papavers

Ingrid Vander Veken. Foto Sebastian Steveniers

Lees ook


Bron: De Standaard

Naar Facebook

Naar de website


Scroll naar boven