De Gentse N-VA-afdeling heeft een sterke leider nodig, weet Jo Van Damme. Zuhal Demir weet dat ook.
Jo Van Damme – De Standaard
Hij had zelfs niet eens gemerkt dat er aan de deur was geklopt, maar opeens stond ze gewoon voor zijn neus, als een geest uit dat kerstboek van Charles Dickens.
“Ik heb een plan”, sprak de geest.
“Werkelijk?”, was het enige wat Bart De Wever zo meteen na zijn gruwelijk onderbroken middagdutje kon uitbrengen.
In normale omstandigheden – en bij eeniedere andere onaangekondigde bezoeker – had de N-VA-voorzitter hoogstens een wenkbrauw opgetild en de ongenode gast knorrend en vergezeld van enige vliegende verwensingen de deur gewezen.
Maar nu sloegen zijn hersenen na een fractie van een seconde weer aan om te beseffen dat zulks bij Zuhal Demir wel eens averechts kon uitpakken.
Deze dame dreigde immers méér dan wat collateral damage te veroorzaken.
Haar verschijning combineerde ambitie, zuiders temperament, schoonheid, intelligentie en een willetje dat je maar beter niet kon doorkruisen.
Plus: ze was populair bij de achterban, de boeren misschien uitgezonderd.
Kortom: een toxische cocktail, zelfs voor wie partijvoorzitter was en dat nog even wilde blijven.
“Je hebt dus een plan, Zuhal?”, sprak Bart schijnbaar geïnteresseerd.
In feite was hij doodsbang voor wat hij te horen zou krijgen.
Zij sprak: “Jazeker, Bart. Ik wil verkenner worden.”
Deze keer werden er Bart-halve twéé wenkbrauwen opgetild.
“Verkenner? Bij de scouts, of zo? Of bij het leger?”
Zuhal: “Nee, in Gent.”
“Genk? Wéér van gedacht veranderd, stomme kiek?”
Dat dácht hij te zeggen, maar hij hield zich gelukkig net op tijd in.
“Je wilt weer liever níét Vlaams minister van Onderwijs worden, maar tóch in dat Limburgse gehucht in de gemeenteraad gaan zitten? Want burgemeester worden zit er helaas niet meer in.”
Nu was het de beurt aan Demir om haar voorzitter misprijzend aan te kijken.
“Eens goed luisteren, Bartje. Ik wil naar Gent. Met een ‘t’.
“Ik kan mij namelijk niet van de indruk ontdoen dat de belangen van onze partij ginds niet voldoende worden behartigd.”
De laatste zin die Demir had uitgesproken was niet eens meer doorgedrongen tot onder Bart De Wevers hersenpan.
Al vanaf de eerste keer dat hij het woord ‘Gent’ had gehoord, had hij steken gevoeld in zijn liezen en krampen ter hoogte van zijn dunne darm. (Parbleu respecteert een privacycode, dus geen details over ’s mans braakaanvallen).
Bart was het namelijk zo beu als kouwe pap, dat gedoe daar in dat stadje op de parking.
Dat zelfgenoegzame, eigenzinnige bakfietsersdorpje dat zichzelf progressief noemde, dat zich een baken van licht, van verbinding en liefde waande, maar waar ondertussen dagen na elkaar naar hartenlust werd gescholden en gespuwd op iedereen die het waagde om anders te denken.
Hij gruwde van hun kaarsverlichte bijeenkomsten die door een van Barts eigen adviseurs zelfs vergeleken waren met die van de fascisten die ooit in Mussolini dachten het enige ware licht te ontwaren.
Het herinnerde Bart ook pijnlijk aan zijn eigen familiegeschiedenis. Groen en Rood kwamen hem zwart voor de ogen.
Vooral ergerde het de voorzitter dat zijn bromance met zijn kameraad Benito – pardon, met zijn mateke Conner – ernstige averij dreigde op te lopen.
Net op het ogenblik dat Bart de zoveelste versie van zijn supernota voor een federale regering aan het schrijven was, verscheen dus Demir als een geest voor zijn neus.
“Wat zei je ook alweer, Zuhal?”
Demir was stellig. “Dat wij ook dringend een verkenner naar Gent moeten sturen.
“De Groenen hebben nu Vera Dua opgegraven om daar de meubels te redden. En ik ga ginds hetzelfde doen voor onze partij.”
“Werkelijk? En waarom jij? Waarom niet meteen Siegfried Bracke?”
Zuhal negeerde die stuitende belediging: “Hou op met ‘werkelijk’ te zeggen, Bart.
“Als Groen er over een week niet in slaagt om met de sossen én de blauwen een deal te maken, dan komt het initiatief weer aan de N-VA. Aan die Van Bossuyt, dus.”
Er verscheen opeens een warme gloed op het gezicht van Bart De Wever.
“Anneleentje? Ik ben met haar nog op de foto geweest deze week. Fijne dame.”
Zuhal snoof smalend. “Ja, zij, en in Gent noemt iedereen haar Anneleen Tramspoor.”
“Werkelijk?”, vroeg De Wever. Hij had geen flauw benul waarop Demir zinspeelde.
“Van Bossuyt is jaren geleden eens met haar chi-chi-bottekens in een tramspoor gesukkeld.
“Dat is het enige waarvoor de Gentenaars haar zich na zes jaar nog herinneren.”
De Wever keek hooglijk verbaasd op: “Heeft Gent nog altijd geen metro!?!”
Thans boog Zuhal Demir intens treurig het hoofd.
“Bijna niemand durft in Gent nog de auto te nemen, iedereen is aangewezen op de bakfiets of jammert dat hij zijn elektrische Porsche of Jaguar moet achterlaten op een parking in Oostakker.
“Daarom is het dus dringend nodig dat ik onze Gentse afdeling te hulp snel. Omdat de Gentenaars dat verdienen, alsook de vele Turken in de Sleepstraat, maar vooral de mensen in Gaza en al die ondergelopen sukkelaars in Spanje.
“We mogen niet alleen aan onszelf en onze pietluttige politieke probleempjes en zonderlinge ambities blijven denken, Bart.”
“Werkelijk?”, sprak de voorzitter, overigens niet voor het eerst in dit stukje.
Jo Van Damme is tekstschrijver en werpt elke week een satirische blik op de actualiteit.
Lees andere berichten in deze categorie
Bron: De Standaard