Stad van glanzend marmer of donker labyrint vol ratten? Ilja Leonard Pfeijffer schrijft over de Italiaanse havenstad Genua zoals alleen een schrijver dat kan: als een mix van beide, van droom en nachtmerrie. Wij traden in de voetsporen van zijn roman La superba en zagen een beetje van beide.
Evelyne Coussens – De Morgen
“We kunnen niet blijven waar we zijn. We zitten vol met nieuwsgierigheid en verlangens.”
Het staat ergens aan het eind van La superba (2013), Ilja Leonard Pfeijffers magistrale roman over Genua, de Noord-Italiaanse stad waar hij intussen al meer dan tien jaar woont en meermaals over schreef.
In enkele rake woorden schetst Pfeijffer zo een van de oudste drijfveren van de mens om zich te verplaatsen: het verlangen om ergens anders een ander, een beter leven op te bouwen – uit noodzaak, of uit goesting.
In La superba speelt Pfeijffer die twee motivaties voortdurend tegen elkaar uit. Zijn autofictionele protagonist ‘Leonardo’ is uit blasé verveling zijn gevierde schrijversleventje in Amsterdam ontvlucht, maar ontmoet in zijn nieuwe thuisstad heel wat collega-immigranten met een ietwat andere noodzaak, zoals de Senegalese Djiby P. Souley.
Diens relaas van zijn oversteek over de Middellandse Zee is een van de aangrijpendste passages van de roman. De zelfgenoegzame schrijver, comfortabel geïnstalleerd op zijn vaste terrasje, noteert het allemaal gretig, nog ongewis over zijn eigen lot.
De zee, en daarmee ook de haven, spelen een bepalende rol in de identiteit van de stad als smeltkroes van aankomers en vertrekkers.
Eeuwen voor de nieuwkomer Leonardo op de Piazza delle Erbe zijn negroni drinkt, is Genua vooral een plaats van vertrek. In de elfde eeuw stroomden duizenden kruisvaarders naar Genua om er in te schepen voor de Eerste Kruistocht – het Beloofde Land lag toen blijkbaar nog aan de overkant.
Begin de 20ste eeuw zag de stad nog eens miljoenen, vooral verarmde, Zuid-Italianen vertrekken naar dat andere land van melk en honing: ‘La Merica’.
De oude haven is dan ook een ideaal vertrekpunt voor een verkenningstocht door Genua, al is nogal wat van de charme van de plek moeten wijken voor de vanouds mercantiele inborst van de Genuezen.
Een deel is verbouwd tot een pretparkachtig belevingscentrum, met het voor kinderen wellicht zalige Aquarium (3.000 vierkante meter, de grootste onderwaterwereld van het land), maar evengoed zo’n lelijk fake piratenschip.
Nog iets vreemds: tussen de zee en de tegen de heuvel oplopende oude stad raast een autostrade, op de hoge poten van een fly-over.
Se non è vero, è ben trovato: dit kan alleen maar Italië zijn.
RATTENPLAAG
Eens de rug naar de zee gekeerd, zijn we er klaar voor: een duik in het labyrint, in de duistere onderbuik van Genua met zijn kronkelende steegjes, waar arme zielen als Leonardo onherroepelijk in verdwalen – of is dat slechts in hun fantasie?
Voor ons kruipt de wijk Molo de heuvel op, waar het grootste deel van La superba zich afspeelt en waar Pfeijffer lange tijd in een appartementje huisde, voor hij recent naar een statiger palazzo in de buurt van het Piazza San Lorenzo verhuisde.
Een wirwar van steil oplopende straatjes leidt van de ene vico naar de andere – het zijn steegjes waarvoor het woord ‘morsig’ lijkt uitgevonden en waar zelfs bij volle zon het daglicht niet doordringt.
En ja, getuige de talrijke waarschuwingsstickers over de derattizzazione zijn de ratten nog steeds een plaag – in La superba gebruikt Pfeijffer de ‘ontratting’ (met een knipoog naar Thomas Manns Dood in Venetië) als metafoor voor de onmenselijkheid waarmee de hedendaagse ratten (de immigranten) worden ‘verdelgd’.
Maar voorlopig nog geen ratten in zicht, enkel een oplopende steeg met bijzonder steile trapjes. Twee dames die zeulen met koffers zo groot als een scheepskist kijken ietwat wanhopig met mij mee omhoog, tegen de heuvel op. Nee, zonder het nodige zweet geeft Genua zijn geheimen niet prijs.
In Pfeijffers verbeelding neemt het Genuese labyrint magische vormen aan; steegjes verleggen zich ’s nachts op eigen kracht, doorgangen worden op mysterieuze wijze geblokkeerd, het stedelijk weefsel lijkt ondanks zijn middeleeuws stevige muren en plaveien een volstrekt vloeibaar gegeven.
Het is aan te raden schrijvers niet zomaar op hun woord te geloven, maar hierin moeten we Pfeijffer gelijk geven: gps noch papieren kaart zijn opgewassen tegen de eigenzinnige kronkels van deze wijk, die zich uitstrekt van aan het centrale Piazza De Ferrari tot aan de zee. Dat leidt, naast het verslijten van onze nochtans stevige wandelschoenen, ook tot prachtige verrassingen.
Op zoek naar de Piazza delle Erbe, de vaste stek van de schrijver, missen we enkele afslagen en komen zo plots in de Giardini Luzzati terecht, een grote, groene open plek met speeltuin en spazio comune voor buurtbewoners.
Wat ambiance betreft, zijn deze Giardini Luzzati nog het meest te vergelijken met het Antwerpse Park Spoor Noord op een zonnige dag. Jongeren komen er studeren, kinderen rennen schreeuwend rond, aan de bar worden we chill bediend door een jongeman met indrukwekkende dreadlocks.
Oké, de negroni komt in een plastic bekertje, maar hij kost dan ook maar 6 euro. We verlaten deze oase van openheid via de 12de-eeuwse kerk San Donato en beseffen meteen dat we deze Giardini Luzzati nooit meer zullen terugvinden.
OP ZOEK NAAR ILJA
Op goed geluk dan maar verder gedwaald, tot we uiteindelijk op de Piazza delle Erbe belanden, het kleine universum van de grote schrijver. Want stiekem hopen we uiteraard dat hij er zal zitten, de échte Ilja Leonard Pfeijffer, duidelijk herkenbaar aan zijn lange golvende haren en dadaïstische snor.
We scannen de terrasjes met bijzondere aandacht voor het Caffè degli Specchi, daar waar in de roman ‘het mooiste meisje van Genua’ werkt. Niente. Toch maar eens in dat Caffè binnengewipt, want van al dat dwalen krijgt een mens honger, en in Genua kan je in vrijwel elke bar een focaccia genovese bestellen, het beroemde zoute platbrood dat ook bij ons populair is geworden.
In België is het gewoonlijk belegd, hier eet je het enkel met een beetje olijfolie. We besluiten ons geluk nogmaals te beproeven in het nabijgelegen Bar Berto – inderdaad, wie een schrijver wil strikken, moet bereid zijn behoorlijk wat cafés af te schuimen.
Daar, die man in de hoek! Even lijkt het… of toch niet. Dan maar doen alsof we ingewijden zijn.
Op samenzweerderige toon bestellen we een cappuccino senza schiuma – je weet wel, het vaste drankje van de Engelse literatuurprofessor ‘Don’, nog zo’n bijzonder personage dat in La superba een hilarische, tragische rol speelt.
Het meisje aan de toog fronst even en vraagt dan aarzelend: “Intende un caffè americano?” Het kost ons enige moeite en ons beste Italiaans om uit te leggen dat een cappuccino senza schiuma slang is voor een gin-tonic. Maar niet iedereen op Piazza delle Erbe heeft La superba gelezen, zo blijkt. Tijd om onze tocht verder te zetten, zeg maar.
HEERLIJKE LEUGENAAR
Wie vanuit de wijk Molo noordwaarts loopt, langs de zee, belandt uiteindelijk bij het centrale station Piazza Principe. Daar bots je bij het buitenlopen op het standbeeld van wellicht de meest beruchte Genuees uit de geschiedenis: Christoffel Colombus, nog zo’n goudzoeker.
Maar nog voor we Piazza Principe bereiken, komen we op de Via di Pré voorbij een gloednieuw museum, dat pas dit jaar werd geopend: het Museo Nazionale dell’Emigrazione Italiana. Het vertelt in globale, maar ook in individuele verhalen het wedervaren van de miljoenen Italianen die begin de 20ste eeuw via Genua naar Azië, Latijns-Amerika en Noord-Amerika uitzwermden.
De bronnen zijn authentiek: dagboeken, documenten, foto’s en brieven van mensen die hun hele hebben en houden achterlieten om, gevangen tussen hoop en vrees, de grote sprong te maken. Het museum is behoorlijk interactief en voorzien van de nieuwste multimediale snufjes, maar inhoudelijk steekt er iets: de link met de hedendaagse realiteit blijft sterk, terwijl die realiteit zich letterlijk op de drempel van het museum bevindt.
Gesitueerd in de Sestiere di Prè, waar het leeuwendeel van de Afrikaanse immigranten verblijft, lijkt het onwaarschijnlijk om het níét te hebben over de parallel tussen de Italiaanse dromen van toen en die van de talloze hedendaagse immigranten, die net zo goed op zoek zijn naar een beter leven.
Pfeijffer legt die link wel. “Dit is Afrika”, laat hij Djiby zeggen over de wijk rond het station. Een VPRO-serie uit 2017 (Via Genua), met Pfeijffer in de rol van gastheer, zoomde in op de Via di Prè en de vele zijden van het migratievraagstuk.
Er is overigens nóg een type ‘aankomers’ dat duidelijk zichtbare sporen nalaat in de stad. Op de terugweg van Piazza Principe naar de oude haven komen we langs het Stazione Marittima, een zwaarbeveiligde zone die enkel toegankelijk is voor de opvarenden van de grote cruiseschepen die in de haven liggen aangemeerd – voor een dag, hoogstens twee.
Wie deze mastodonten in hun volle glorie wil zien, kan naast het Aquarium de Via al Mare Fabrizio de André volgen, genoemd naar de beroemde Genuese zanger die met het nummer ‘Via del Campo’ al in 1967 de gebroken dromen bezong van de Genuese meisjes van plezier.
Aan het uiteinde van dit wandelpad, diep in de haven, ligt het Isola delle Chiatte, een drijvend platform dat een rustpunt biedt voor stiltezoekers en waar zelfs tai chi wordt gegeven.
Met een boek op een bank in de avondzon, heerlijk dobberend op het water, blijft het evenwel moeilijk om de blik af te wenden van de MSC Firenze of de MSC Orchestra, die door hun monsterlijke omvang de statige palazzi tegen de heuvelwand reduceren tot speelgoedhuisjes.
‘In Genua is alles verborgen’, laat Pfeijffer optekenen. Daar staat blijkbaar tegenover dat sommige dingen ook opzichtig geëtaleerd dienen te worden.
We nemen afscheid van deze havenstad. We keren nog één keer terug naar de Piazza San Lorenzo, in de schaduw van de kathedraal, waar Ilja Leonard Pfeijffer tegenwoordig woont.
We nemen een kijkje in het Caffè del Doge. Wie weet, met een beetje geluk? Onder het genot van een cappuccino (een echte dit keer) bedenken we dat zo’n zoektocht naar een beroemde schrijver behoorlijk leonardiaans is.
Het zou verstandiger zijn in te zien dat het geen zin heeft om de auteur na te jagen, noch zijn personages, of zelfs zijn stad. Zoals alle schrijvers is ook Ilja Leonard Pfeijffer een heerlijke leugenaar. En van Genua moet iedereen, aankomend of vertrekkend, vooral zijn eigen beeld vormen.
Maar wacht eens…
Die rijzige gestalte met de lange haren die de Via San Lorenzo inloopt… Is dat niet… Ja? Voor ik kan rechtspringen, is Ilja een steeg ingeslagen, opgeslokt door het labyrint. Zou het, was het?
“Nee”, zo mailt zijn manager later. “Ilja’s vriendin heeft covid. Ze zitten al een week in quarantaine.”
Het zal dus toch maar onze verbeelding zijn geweest.
Lees ook
Bron: De Morgen